Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1945
(1945)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |
IEenige weken geleden is A.N. Tolstoj, een der meest vooraanstaande letterkundigen van de U.S.S.R. overleden. Sinds 1917 heeft de Sovjet letterkunde een steeds breeder wordende ideologische ontwikkeling doorgemaakt. In den beginne was zij uiterst revolutionnair, eng theoretisch, zoekend. De litteraire productie was overwegend poëzie waar dit revolutionnaire - naar inhoud en naar vorm - zich gemakkelijker kon uitspreken. Het was daarenboven een periode van begeestering. Men wou het nieuwe om het nieuwe. Geleidelijk echter kwam het proza meer op den voorgrond en dit ten koste van de poëzie. Allengs ging men ook inzien dat het niet zoo gemakkelijk viel een roman, een tijdgebeuren, in een volstrekt nieuwen vorm te steken. Een te streng toegepast realisme moest steriel worden; de ‘factografen’ waren een voorbijgaande verschijning. Toen kwam M. Gorki in de U.S.S.R. terug en werd, na Loenatsjarski, de geestelijke en feitelijke leider van al wat literatuur was. Deze onvermoeibaren, talentvolle schrijver die tevens een breed en diep voelend mensch was, stuurde de geheele Sovjet literatuur van tusschen de gevaarlijke klippen waar zij dreigde te blijven verzeilen, naar de wijdsche zee der vele mogelijkheden: het ‘romantisch realisme’ dat na 1936 zou uitbloeien tot het ‘proletarisch Humanisme’. Dit ‘proletarisch Humanisme’ is een breed begrijpen van de menschelijke persoonlijkheid, het logisch gevolg van de Sovjet Grondwet van 1936. In het domein der cultuur uit het zich in een, in West Europa, nog ongewaand streven om het grootst mogelijk aantal menschen te laten genieten van al wat de cultuur kan bieden. Dit ‘proletarisch Humanisme’ is geen ijdele terminologie. Het is een werkelijkheid, rijk aan lessen voor onze toestanden, voor onze maatschappij. Het zou ons te ver brengen daarover en ook over de rol van Gorki dienaangaande uitvoeriger te spreken. Konden de latere litteraire producten van M. Gorki niet opwegen tegen het vroeger werk dat hem wereldberoemd heeft gemaakt, zijn organiseerend en humanistischstrevend werk uit de laatste jaren is daarentegen reusachtig geweest. Na den dood van Gorki werd, in dit opzicht, A.N. Tolstoj in groote mate als de voortzetter van Gorki beschouwd. Het is bijgevolg niet alleen een groot kunstenaar van het woord maar de richtinggevende vertegenwoordiger | |
[pagina 65]
| |
dien de Sovjet letteren in den persoon van A.N. Tolstoj hebben verloren. | |
IIAleksej Nikolajevitsj Tolstoj werd in 1882 te Nikolajevsk geboren. Hij stamde uit het adellijk geslacht der Tolstoj's dat reeds aan de Russische letteren twee groote talenten had geschonken; de eene van wereldformaat: Lev N. Tolstoj, de schepper van ‘Oorlog en Vrede’, de andere: Aleksej K. Tolstoj, de auteur van de beroemde tooneeltrilogie over Ivan den Schrikkelijke en zijn tijd. A.N. Tolstoj was physisch een groote, zware, kloeke verschijning. Hij was een mensch die het leven beminde en steeds de werkelijkheid in de oogen zag, van wien te Moskou iedereen allerlei dingen wist te vertellen en die er als auteur buitenmate werd gewaardeerd. A.N. Tolstoj debuteerde in de letterkunde met een decadent getinten verzenbundel ‘Lyriek’, waarvan de schrijver zelf na het verschijnen de geheele oplage vernietigde. Kort daarop verscheen een tweede bundel verzen ‘Achter de blauwe Stroomen’ waarin de auteur o.m. verschillende thema's uit de Slavische mythologie en uit het Russisch volksgeloof heeft behandeld. Sindsdien, i.e. van 1909 af, heeft Tolstoj zich uitsluitend aan het proza gewijd. Zijn eerste prozawerken waren novellen die hem, reeds voor het uitbreken van den eersten wereldoorlog, in Rusland een niet alledaagsche bekendheid hadden verworven. In deze op kunstige wijze gebouwde novellen en verhalen beschrijft hij het leven van den Russischen adel op den buiten en in de eerste plaats de negatieve trekken uit karakter en leven van deze caste. Deze novellen zijn een goed gedoseerde mengeling van romantisme, humor, ironie, sarcasme. De helden er van zijn eigenaardige edellui, droomers, soms iewat onnoozele goedzakken, soms ongebreidelde woeste kerels, die allen in hun verafgelegen bezittingen, ergens in een achterlijke provincie, in nietsdoen, gedroom, ongelukkige liefdes en dwaze kuren hun leven doorbrengen tot zij, tot groot verdriet van vrienden en nabestaanden, ten grave worden gedragen. De eene heeft te groote ooren en een stierennek en rukt in het stadspark de jonge boomen uit den grond, een ander drinkt tot hij een windmolen voor den duivel neemt, een ander nog doet een ongewoon belangrijke uitvinding: een reusachtig gloeiend gehouden strijkijzer door paarden getrokken waarmee men de sneeuw doet smelten, een ander gooit een duizend kilo tarwe in de rivier omdat men er hem den gewenschten prijs niet voor geeft. En al deze menschen hebben één zwak: de vrouw en in het bijzonder de buitenmeisjes. De liefde in haar hoogst en tevens in haar menschelijkst aanvaarden is steeds het thema bij voorkeur van Tolstoj geweest. In de liefde ziet hij een hooger revelatie van al de krachten van den mensch. Dit is ten andere het onderwerp dat hij het meest heeft behandeld in de | |
[pagina 66]
| |
werken welke hij gedurende den eersten wereldoorlog heeft geschreven en waaronder vooral moeten vernoemd worden ‘Masja’, ‘Onder Water’, ‘De mooie Dame’. Deze werken zijn minder dan de andere gekend en gewaardeerd alhoewel zij getuigen, soms beter dan enkele latere werken, van het groot talent van den schrijver. In 1917 brak de Russische revolutie uit. Arbeiders en boeren namen de macht in handen. Een apocalyptische kracht waaide over geheel Rusland. Aan het kommerlooze leven van een geheele caste die in Rusland langer dan elders van priviligiën allerhande had geleefd, kwam er een einde. Een massa menschen - adel, intellectueelen, militairen - vluchtten over de grenzen. Aldus landde A.N. Tolstoj te Parijs. Zooals immer gunde hij zijn vruchtbare pen geen rust. Hij schreef een comedie ‘Liefde, gulden Boek’, die buitenmate veel bijval kende te Parijs en die er den schrijver meteen beroemd maakte. Waardevoller dat dit stuk is, uit dezen tijd, het wondermooie boek ‘De Kinderjaren van Nitika’. Dit boek is een autobiographisch getint werk dat neven de beste moderne boeken over de jeugdjaren mag worden geplaatst. Het is heel en al vol kloeke teerheid en diepmenschelijk voelen, vol van de rijke gewaarwordingen eigen aan de zorgenlooze jeugdjaren in een kommerloos milieu en in het overmachtige Russische landschap. | |
IIIBegin 1919 begon A.N. Tolstoj een roman -trilogie, die in de aanvankelijke bedoeling van den schrijver, tegen de revolutie was gericht. Het eerste deel van de trilogie verscheen te Parijs en heet ‘De Kruisweg’. De trilogie in haar geheel en vooral het eerste deel moest als een soort hernieuwen van het beroemde werk van Dostojevski ‘De Demonen’ worden, eveneens gewijd aan de revolutionnaire krachten en strevingen die leven en gisten in den Russischen mensch. Het is niet van belang ontbloot hier onmiddellijk nadruk te leggen op het feit dat ‘De Kruisweg’ in 1943 met den Stalinprijs, den hoogsten letterkundigen prijs in de U.S.S.R., werd bekroond. Dit is ongetwijfeld een der duidelijkste teekens dat de beginselen van het ‘proletarisch Humanisme’ in Sovjet Rusland geen ijle woorden zijn; de bekroning van Tolstoj's boek, dit beeld van Rusland op een der meest tragische oogenblikken van zijn geschiedenis, is er een doorslaand bewijs van. ‘De Kruisweg’ is een werk met groote litteraire hoedanigheden. In dit boek heeft de schrijver met een rijk talent alle bestanddeelen, kleuren, bewegingen, gevoelens en personen nauwkeurig gewogen en gekozen. Het is een boek zonder overtollige bijzonderheden, zonder nuttelooze personnages. Alles is er harmonisch samengesteld. Het is dan ook niet te verwonderen dat dit boek een der classieke werken der hedendaagsche Russische, ja Sovjet literatuur is geworden. Het behandelt de zware dreigende jaren juist voor en juist na de revolutie. Deze jaren leken den schrijver een hel, een vermor- | |
[pagina 67]
| |
zelen van het onsterfelijke Rusland waaruit een nieuw rijk werd geboren, een geweldig omploegen van den bodem voor een nieuw zaaien, voor een nieuwen oogst. In tegenstelling met zooveel anderen uit de emigratie, heeft A.N. Tolstoj meteen ingezien dat Rusland niet in een woestijn werd veranderd, dat de levende krachten van het Russische volk even vei en bloeiend waren - wellicht veier en bloeiender - als voorheen: ‘Is Rusland waarlijk een woestenij? Een kerkhof, een witte vlek? Neen, tusschen de graven zie ik millioenen menschen die de bitterste bitterheid van het lijden hebben doorleefd en die den grond niet hebben overgeleverd aan de versnippering, de zielen aan de duisternis. Gezegend uw naam, Russische Aarde! Het grootsche lijden baart het grootsche goed’. Wat vooral fijn werd uitgebeeld zijn de negatieve zijden van het Russisch leven, al die factoren die tot de revolutie hebben geleid, in de eerste plaats dit deel der ‘Intelligentsia’ met haar ‘oude, lieve, zondige leven’ die geen echt meevoelen had met het ware leven en streven van het volk, deze ‘Intelligentsia’ die alles begrijpt, alles zoo roerend weet uit te drukken en te omschrijven en die in salons, gesloten vergaderingen zoo overtuigend de noodzakelijkheid van de revolutie, van de hergeboorte van het Russische volk kon uiteenzetten. Het zijn de zenuwen van deze ‘Intelligentsia’ die het eerst hebben begeven bij het losbarsten van een revolutie die zij met woorden - misschien wel met het hart, want zij wilden wel een revolutie naar den geest - heeft gewenscht en opgehemeld. De liberale advocaat Smokovnikov is er het type van. Type van een generatie, spreekt hij over dit andere, dit werkend Rusland. Zijn doorvoelde woorden zijn deze van zoovelen die door te veel begrijpen om zoo te zeggen niet hebben gehandeld: ‘Er is ook een Rusland van den arbeid; men ploegt er den grond, hoedt het vee, hakt kolen ki de mijnen; zij weven, smeden, bouwen; er zijn ook menschen die bevelen zoo te handelen, maar wij, wij zijn als een derde bestanddeel, een kunstmatige aristocratie, de intelligenten, en met dit Rusland hebben wij banden. Het onderhoudt ons. Wij zijn vlinders. Dit is de geheele tragiek. Ja, wij schrijven boeken, houden redevoeringen, doen aan politiek, maar met dit alles doen wij eigenlijk niets anders dan onzen tijd wat verbloemen telkens ons geweten ons kwelt.’ Doch in Rusland leven ook andere menschen die strijden, die organiseeren, hervormen. Niet alleen menschen die spreken maar menschen die handelen. Dit is de generatie geweest die de revolutie heeft verwezenlijkt en die de generaties heeft opgevoed die het huidige Rusland hebben gemaakt wat het is. Op hen rustte toen de onverwoestbare hoop van den schrijver: ‘De jaren zullen voorbijgaan. De oorlogen zullen bedaren, de storm der revolutie zal gaan liggen, doch een ding zal nooit vergaan: het minnende hart der menschen.’ In ‘De Kruisweg’ vinden wij een zeer bont beeld van het voorrevolutionnair Rusland, nu eens te St Petersburg, Moskou, dan weer op den buiten, in de Krim, op de fabriek, aan het front, enz. Het is als een opeenvolging van kleine in elkaar overgaande fresco's, een vorm eigen aan A.N. Tolstoj dien hij volmaakter en grootscher zal toepassen in zijn | |
[pagina 68]
| |
meesterwerk ‘Peter I’ en die terstond doet denken aan de veel machtiger fresco's van ‘Oorlog en Vrede’. Deze vorm beantwoordt ten volle aan de door A.N. Tolstoj zelf uitgedrukte conceptie dat het werk van den kunstenaar is: een verzamelen van brokstukken van het leven die op het oogenblik der begeestering tot één levend geheel worden; de scheppende gedachte moet, indien de kunstenaar de woorden in echt leven kan veranderen, aan dit geheel een grootsche beteekenis schenken. A.N. Tolstoj was geen mensch voor de emigratie; deze emigratie in haar naakte en menschelijke leelijkheid, heeft hij afgeschilderd in den novellen-bundel ‘Goede Vrijdag’. Tolstoj behoorde tot het ras der sterken, tot het ras van hen die den geboortebodem steeds moeten aanvoelen wat het hen ook kosten moge. Hij had het Russisch leven en voelen te diep beleefd om het, al was het voor korten tijd, te kunnen derven. Emigratie is een slechte bodem voor het kunstwerk. Emigratiekunst - wat al werken van zulke schrijvers hebben we gedurende de twintig laatste jaren niet kunnen lezen! - lijdt aan een soort geestelijke bloedarmoede. Het is dan ook niet te verwonderen dat A.N. Tolstoj het in de emigratie niet lang uithield. In een soort openlijk schrijven verklaarde hij in 1922 dat hij geen andere regeering dan deze der Bolsjevistische partij binnen en buiten de grenzen van Rusland erkende. Hij keerde naar de U.S.S.R. terug en dit op een oogenblik dat het vanwege een emigrant zeer veel moed vergde om dergelijken stap te doen. Doch A.N. Tolstoj was een te sterke persoonlijkheid om niets te wagen. Van Europa en van het Westen was hij wars. Hij zag er niets dan verval, niets dan diepe wonden. Een soort wit gekalkt graf vol verrotting. Spengler dien Tolstoj goed kende, zal hem in dit opzicht vast en zeker hebben beinvloed. De gansche atmosfeer van gewetenloosheid, uitbaten der lagere passies, bedriegerij, aanbidden van het geld om de macht die het schenkt. Het in het Westen zoo geeërde Humanisme is een sprookje. Het Humanisme wordt er vertrapt, in de hoeken geduwd door de politici, onteerd door een caste van menschen die het Humanisme tot het allerlaagste misbruiken. De kultureele en zedelijke ‘zwarte markt’ van het Westen en van haar beschaving heeft Tolstoj uitgebeeld in ‘De Avonturen van Nevzorov of Ibikus’ het eerste in de U.S.S.R. na zijn terugkeer gepubliceerd boek. Het is een werk dat wat uitbeelding, taal en inhoud betreft een groote waarde bezit maar dat nooit zooals het hoorde in Rusland noch in het buitenland werd geschat.
(Slot volgt). |
|