- En blij dat ze waren! - Ook wel een beetje ongerust. Is dit kindje wel voor ons? zeiden ze. 't Is zoo'n fijn, lief dingske. En daar staat een kroontje in een hoek zijner luren geborduurd.
- Nu de gedetailleerde beschrijving van dat kind!
- Toen 't nog zoo héél klein was, weet ik zelf niet juist hoe het uitzag. Toen 't een jaar of vier was, droeg 't een rechte schei in z'n blond haarke, dat met den dag voller en donkerder zou worden. En twee dikke vlechten, met van onder een wit strikjen aan, vielen van weerskanten, z'n schouders.
- En droeg het, somtijds, geen wit of blauw kapke, gelijk de kinderen van Schiestel?
- Jawel: een wit. En houten klompkes. Want 't kindje ging, natuurlijk, armoedig gekleed. Ik geloof dat het een rood wollen lijveke - of hoe heet zoo'n ding? - aan had, en een lang, blauw baaien rokske.
- Mag ik weten wat de ouders met die kostelijke luren hadden gedaan?
- Die waren op hun tijd versleten geraakt. Maar 't hoekje met dat kroontjen op, hadden ze afgesneden, en, langs den kant van 't hart, binnen op de voering van 't keurslijfje genaaid. Soms vroeg de kleine: Wat is dat, moeke, dat kroontje? Dan antwoordde de pleegmoeder: Och, niets, m'n kind. Eigenlijk, ze zagen dat kroontje nooit zonder een tikje onrust. 't Is van hoogen adel, ons meiske, zeien ze soms tegen elkaar: als we 't maar mogen houën! - Ze hebben 't ons toch gegeven! zei vader dan, barsch: om z'n vrees te verbergen. - of maar geleend, zuchtte de moeder. Ze hielden beiden vreeselijk veel van de kleine.
Het kind groeide op, ja - zonder profanatie gezegd: in jaren, in wijsheid, en in gratie, vóór God en voor de - twee-menschen. Want passage was er niet veel in het donkere woud.
Het voelde zich heel gelukkig in de kolenbrandershut. Het wist niet beter. Kon het herinneringen hebben bewaard aan z'n hoogen oorsprong, aan 't koninklijk paleis?
Het kon wondermooi zingen. Liedjes die 't zelf componeerde, en zelf begeleidde met de viool.
- Een viool bij kolenbranders?
- 'n Klomp van moeder waarover 't snaren had gespannen.
Wanneer 't kind aldus speelde en zong, werd het den man zoo vreemd om het hart. Na even geluisterd te hebben, stond hij op en