Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1927
(1927)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 596]
| |
Rubens diplomaat
| |
[pagina 597]
| |
trent Rubens, met daarbij de passende aanteekeningen. Het werk werd toevertrouwd aan C. Ruelens en M. Rooses, en de stad Antwerpen leende den noodzakelijken finantieelen steun tot de uitgave. Zoo kwam tot stand als eerste deel van den Codex, de Correspondance de Rubens een verzameling in zes zware bundels, die grootendeels Rooses' werk was. Bij die correspondance is de onderneming echter gebleven. Deze zorgvuldig bijeengebrachte verzameling heeft een en andere zinsnede uit Rubens' briefwisseling in duidelijker licht gebracht, heeft ook meer dan één stuk doen kennen dat zoo goed als onbekend was en de diplomatische rol van den schilder wint er bij aan klaarheid. Het werk van Gachard is hier en daar te hertoetsen dank zij deze nieuwe gegevens. Maar het is de tijd nog niet om die hertoetsing te doen, want nog een andere bron, ter vollediging en verbetering, zullen we een dezer eerste dagen, - na het ter perse gaan van dit nummer, helaas - benuttigen mogen, namelijk de nog niet bekende geheime correspondentie van aartshertogin Isabella, degene die Rubens in haar diplomatischen dienst nam. Men weet hoe onze Commission royale d'Histoire de heeren Lonchay en Cuvelier gelastte met een analytisch inventaris van de briefwisseling tusschen Brussel en het hof van Spanje. Voor het tijdvak nu waarin Rubens als diplomaat optreedt bleek van het allerhoogste belang, boven de gekende officieele bescheiden, de eigen geheime briefwisseling die Isabella voerde. 't Is onze Rijksarchivaris-generaal, M. Cuvelier, die ze het eerste bestudeeren mocht. Hij verlekkerde er ons reeds op door de voordracht die hij er over hield in 1926 in het Belgisch Historisch Instituut te Rome en reikhalzend zagen we uit naar zijn Correspondance, Deel II, dat onze kennis van Rubens' diplomatischen rol ongetwijfeld zou opklaren. Wel blijkt de uitgave klaar maar ondanks onze beste pogingen en de zeer vriendelijke tegemoetkoming van M. Cuvelier zelf, hebben we op datum dezes - 17 Juli - het boek nog niet aangekregen. Indien we hier dan toch durven schrijven over Rubens-diplomaat, is het wel met een zekeren weerzin, maar gebeurt het, ter wille van de hoofdredactie van Dietsche Warande aan wie we niets weigeren kunnen. Het eenige oprecht nieuwe dat deze studie aanbieden kan, is dat ze | |
[pagina 598]
| |
Rubens' rol tracht toe te lichten door de meerdere kennis die er, de laatste jaren vooral, dank zij professor Brants, en nu allerlaatst de studiën van Elias, gekomen is voor het tijdvak van Albrecht en Isabella. Wij zien voorzeker dit tijdvak ruimschoots anders in dan Gachard het doen kon in 1877. | |
Bij het Einde van het Twaalfjarig Bestaan.Dank zij zijn koninklijk kunstenaarstalent en de kunstlievendheid van de vorsten des tijds had Rubens reeds vroeg een omgang aan vorstelijke hoven, te Mantua, te Rome, te Madrid. Maar die omgang lag verre buiten de politiek en toen Pieter-Pauwel naar Antwerpen terugkwam heeft hij in de verste verte niet vermoed welke diensten hij geroepen was zijn vaderland te bewijzen. Van huize uit was hij onedel, eerder verarmoed, en tot geen lid van eenige Staten noch tot één soevereinen Raad had ooit iemand der zijnen behoort. Hoe hij dan op den drempel der diplomatie belandde? Waarschijnlijk door zijn vrouw, door de verwantschap namelijk van deze, Isabella Brandt, met een der vertrouwelingen van Maurits van Nassau, haar kozijn Jan Brandt, die in de diplomatische schriften van Rubens nooit anders dan ‘El catolico’ heet. Op 9 April 1621 was het Twaalfjarig Bestand tusschen Spanje en de oproerige vereenigde provinciën ten einde geloopen. Aartshertog Albrecht en de Zuid-Nederlandsche politiekers rond hem, wenschten dit bestand te verlengen, hopende daarbij op eenige verbeteringen. Het hof van Spanje echter en dezes ambassadeur te Brussel, kardinaal de la Cueva, waren voor de opzegging, droomden nog altijd van volkomen onderwerping der opstandige Staten en van vernietiging van het protestantisme in de Noordelijke Nederlanden. Ook Rome stond in die gevoelens. Men gaf zich in het Zuiden geen rekenschap van de ware verhoudingen en men redeneerde voort naar de verlangens des harten. Toen waren er geheime onderhandelingen tot stand gekomen tusschen het hof van Brussel en den persoon van Maurits van Nassau, dank zij gemeenschappelijke vriendschapsbetrekkingen: tusschen Brussel en Maurits ware het wel tot een verstandig en wijs compromis geraakt, maar Spanje was even onhandelbaar als de Noord-Neder- | |
[pagina 599]
| |
landsche Staten. Dit bleek echter niet zoo onmiddellijk en terwijl Maurits Jan Brandt uitzond, stuurde Pecquius, de vertrouweling van Isabella, Rubens uit (1623-1624). Het juiste vertrekpunt echter van Rubens' optreden is ons tot hiertoe onbekend. Blijkbaar echter stond onze schilder van dit eerste optreden af reeds op het standpunt eener Realpolitik waarin de vredesbetrachting overwegend was. Een man als hij bewees ook geen ondergeschikten diplomatischen dienst zonder er eigen overtuiging en belangstelling bij te hebben. De Fransche ambassadeur te Brussel - die wenschte dat er geen verdere vrede komen zou, - had Rubens' bedrijvigheid al spoedig opgemerkt, zonder er toch den waren draad van te snappen: hij schreef aan zijn Staatssekretaris hoe die schilder tusschen Brussel en het kamp van Spinola ging en kwam, en met Nassau ‘quelque intelligence particulière’ bleek te hebben. Was het ingevolge dezer diensten, dat Rubens tot den adel verheven werd? (5 Juni 1624). De diplomatische diensten zijn niet in het officieele vertoog opgegeven, maar dit was ook niet geraadzaam, gezien het geheime karakter dezer. In het voorjaar 1625 was Rubens in den Luxembourg te Parijs om er zijn schilderijen voor Marie de Medicis te plaatsen. Ook van hier uit stuurt hij diplomatisch nieuws, en durft hij zelfs raad geven, steeds met het oog op den vrede met het Noorden. | |
Tusschen Spanje en Engeland.Rubens was nog te Parijs toen - op 11 Mei van dat zelfde jaar - het huwelijk gevierd werd van de prinses Marie-Henriette met Karel I van Engeland. De hertog van Buckingham was er door zijn vorst gelast de nieuwe koningin naar Engeland te geleiden. En tot het gevolg van den hertog behoorde de schilder Gerbier met wie Rubens weldra in betrekking was, door wiens tusschenkomst hij ook aan den hertog - een kunstliefhebber en verzamelaar van klassieke oudheden - werd voorgesteld. Tusschen Rubens en Gerbier moet er nu veel over internationale politiek gesproken geweest zijn en wel door den eerste in betrachting van algemeenen vrede, waarbij het ook moet voorgekomen zijn dat die | |
[pagina 600]
| |
vredesbetrachting door Gerbier begrepen werd als zijnde eerst en meest gekoesterd door Aartshertogin Isabella zelve. Deze betrekkingen hadden voor gevolg dat in de dagen der vijandschap tusschen Engeland en Spanje, Buckingham denken zou op de bemiddeling van Gerbier en Rubens. De vredespogingen van Buckingham werden te Brussel warm onthaald, zoo door Spinola als door Isabella zelf, al scheen de kans op welgelukken klein. Maar intusschen had die verwoede Olivarès te Madrid een geheim akkoord met den Franschen ambassadeur geteekend om samen in Engeland te vallen, het land te verdeelen en er het katholicisme te herstellen! Toen de koning te Madrid de vredespogingen vernam was hij er wel wat om verlegen. Hij wou ze toch niet heelemaal afslaan. Maar intusschen vond hij het beneden de waardigheid van het Spaansche hof dat voor minister van zoo groote zaken ‘un pintor’, een schilder gebruikt werd! Waarop Isabella antwoordde dat de Engelschman Gerbier toch ook maar een schilder was. Rubens intusschen nam zijn nieuwe taak zoo mogelijk nog meer ter harte dan zijn eerste. Er kwam ditmaal wel een greintje eerzucht bij: den vrede herstellen tusschen de twee groote koninkrijken! Voorbarige vreugde en naieve betrachting voorwaar, want de partij door Rubens vertegenwoordigd, liet zich weinig gelegen om wat hij bereikte of niet. Rubens kon alleen meedeelen aan de Engelschen dat Isabella en Spinola den vrede wenschten maar dat ze buiten Madrid om niets konden doen. En uit Madrid kwam de ambassadeur met het nieuws dat de koning een groote vloot-expeditie tegen Engeland wou, geleid door Spinola! Intusschen maar voort negotieëeren in zoetigheid! Rubens moet het wel tegen de borst gestooten hebben. De laatste brieven aan Gerbier zijn hem gedicteerd geworden! Hij heeft ze, met tegenzin, onderteekend! En bij nadere gelegenheid hield hij geen blad voor den mond om Gerbier te zeggen wat hij Olivarès toewenschte! Erg diplomatisch was het voorzeker niet, maar het lag heel en al in de lijn van Rubens' optreden. Het was hem niet om de functie te doen, maar om de zaak zelve en om de aartshertogen Isabella! Van uit Antwerpen schreef hij een droeven afscheidsbrief aan den hertog van Buckingham (18 Sept. 1627). | |
[pagina 601]
| |
De Berichtgever van Spinola.Zooals Spinola en ook Rubens het verwacht hadden haalde dat akkoord met Frankrijk niet veel uit. De Franschen, tegen de overeenkomst in, gingen voort de Noordelijke Nederlanders met geld te steunen tegen den Spaanschen bondgenoot! Die bal mocht Spanje niet van 't been! Anderzijds was Buckingham in zijn vlootexpeditie tegen Frankrijk mislukt. Zoo was sinds 1627, begin 1628, ons land weer het aangewezen terrein voor nieuwe vredespogingen tusschen Engeland en Spanje. Rubens werd er even bijgeroepen. Maar nu moest Spinola naar Spanje. Mocht die ginds de zaken doen inzien zooals ze waren! Helaas zijn vertrek was het ellendigste dat ons overkomen kon. Spanje zou hem niet meer laten terugreizen en hier zouden wij ons land, bij afwezigheid van den veldheer, zien verminken en van zijn diepst katholieke gewesten zien verliezen ten bate der opstandige provinciën. Van nu af weeklaagt Rubens in zijn brieven over den toestand van zijn stad en van zijn land. Intusschen zal hij doen wat hij kan in de lijn der door hem ingeslagen politiek. Van alles zal hij Spinola inlichten opdat deze de zaak des te beter kunne winnen te Madrid. De koning verlangde nu de oorspronkelijke brieven zelf die Rubens van Gerbier had gekregen en waarover hij aan Spinola had geschreven. De diplomatische wereld van Madrid had de meening uitgedrukt dat Rubens die brieven niet goed of niet geheel gelezen had. Men bleef daar zeer wantrouwig zooniet jaloersch tegenover den schilder-diplomaat, waarvan veel te veel eerlijkheid te vreezen was. Hierop stelde Rubens voor zelf naar Madrid te komen want niemand anders dan hij kon alle de zinspelingen uitleggen die in die brieven vervat waren. En zoo kwam het dat Rubens, voorzien van alle de stukken van zijn diplomatische onderhandelingen, einde Augusti 1628, Spinola achterna trok, naar Madrid. | |
Rubens te Madrid,Indien er ooit een ambassadeurswereld het raden naar iets had, dan was het wel die van Madrid bij Rubens' verschijnen aldaar. Men | |
[pagina 602]
| |
zag hem Olivarès druk bezoeken maar waarover het ging wisten de vreemde diplomaten niet te achterhalen. Spijtig genoeg weten wij er zelf ook weinig meer over. Wel weten we dat het ging in de eerste plaats over die brieven van Gerbier, maar Rubens had wel meer achter den elleboog toen hij zijn reis naar Madrid uitlokte. en zijn pogingen aldaar tot redding van zijn vaderland zijn voorzeker groot geweest. Ongetwijfeld ook heeft hij geregeld Isabella op hoogte gehouden van zijn bevinding en van zijn pogen. Maar heel het archieffonds dat die brieven bevat, is ons tot heden nog onbekend. Zullen wij het morgen vinden en Rubens een titel op erkentelijkheid te meer mogen geven? Wat we echter weten is dat Rubens het zooverre bracht alle zijne onderhandelingen met Buckingham's zendeling voor de junte te mogen uitleggen, en wel met het gewenschte gevolg dat men besloot de vredesonderhandelingen voort te zetten. En de koning trad die meening bij. Een heerlijke dag voor Rubens! En toen kwam daar zoo plots het brutale nieuws dat de hertog van Buckingham, waarvan het alles afhing nu, te Portsmouth vermoord was. Rubens' diplomatische loopbaan kende wel tragische wisselvalligheden. De volgende weken schilderde Rubens tot vijf maal toe den koning uit, die dagelijks in het atelier was. In 't geheel moet hij toen te Madrid niet min dan 40 doeken geschilderd hebben, en dat meer dan één dier doeken gelegenheid heeft gegeven tot politieke beschouwingen van beteekenis, zouden we wellicht vernemen mochten we Rubens' brieven uit dien tijd terug vinden. Intusschen hield de koning meer en meer aan nieuwe vredesbesprekingen met Engeland. Niemand scheen nu die beter te kunnen behartigen dan Rubens. Olivarès stelde nu Rubens' instructiën op. De koning noemde hem secretaris van zijnen geheimen Raad in de Nederlanden, waardigheid die vroeger nog gedragen was door Spaansche zaakgelastigden te Londen. En bij zijn vertrek ontving Rubens van den vorst een rijk met diamant bezetten ring. Op 29 April 1629 reisde Rubens naar Brussel terug om van uit de Nederlanden zijn Engelsche zending aan te vatten. | |
[pagina 603]
| |
Rubens te Londen.Rubens reisde dag en nacht. Op 10 Mei was hij te Parijs, op den 13e in den morgen was hij te Brussel bij Isabella. Sinds de Madrileensche schikkingen had Engeland met Frankrijk vrede gemaakt. Isabella wou dat Rubens dadelijk voortreisde. Tenauwernood kon hij Antwerpen aandoen. In Engeland had het hof met groot genoegen vernomen dat Rubens Spanje's afgevaardigde was. Een koningsschip zou Rubens afwachten te Kales en naar Dover voeren, tenzij hij Duinkerken verkoos. Op 5 Juni was Rubens te Londen en dadelijk werd hij op Greenwich bij Karel I verzocht. Het werd, ondanks de wederzijdsche sympathieën een moeizame onderhandeling. Engeland verlangde Spaansche tusschenkomsten die schier onmogelijk waren toe te zeggen, En intusschen intrigeerde Contarini. de ambassadeur van Venetië, tegen den Spaanschen vrede; en die van Holland speelde tweede viool daarbij. Maar het was een negotiatie in forma, zooals Rubens er nog geen geleid had tot hiertoe, en waarbij hij den schitterendsten rol speelde. Zijn brieven wekken te Madrid de meeste belangstelling en worden zelfs meegedeeld aan het keizerlijk hof te Weenen. Orde werd gestuurd aan Rubens de onderhandelingen te allen prijze in gang te houden ook al kon men de Engelschen niet voldoen. En hij wist het zooverre te brengen dat men van wederzijde een bijzonderen zaakgelastigde aanduiden zou. Cottington en Coloma, om den overlegden vrede in definitieven vorm te brengenGa naar voetnoot(1). Rubens legt hart en ziel in zijn brieven aan Olivarès opdat het verkregene moge verzekerd geraken, opdat Cottington moge lukken in zijn vredeswerk; maar Madrid maakt het Rubens te Londen niet gemakkelijk!... De diplomaat had al zijn welsprekendheid en vriendelijke verleidingskracht noodig om koning Karel terug op de wijs te brengen wanneer Olivarès' lanterfanten het spel in 't honderd joeg. En intusschen kwam er het nieuws toe van den val van Wesel, van het verlies van 't Hertogenbosch (14 Sept. 1629)! Toch blijft Spanje's positie te Londen sterk dank zij | |
[pagina 604]
| |
de groote bekwaamheden van Rubens. Op 28 Okt. 1629 beslist de junte te Madrid dat men Rubens voor de tweede maal officieël danken zou om zijn prachtig diplomatisch beleid. Maar hier is er nu weer een leemte in onze dokumentatie. Rubens' brieven, voor de zes laatste maanden van zijn diplomatischen rol te Londen zijn ons op één na onbekend. We weten toch nog dat Rubens op 3 Oktober (op 23 September naar den Engelschen stijl van toen) ontvangen werd door de hoogeschool van Cambridge wier Senaat hem master in artibus noemde. En we weten verder hoe het wegblijven van Coloma hem tot wanhoop stemde. Op 24 Nov. schrijft Rubens aan Isabella: ‘Ik vind dat wegblijven in de gegeven omstandigheden zóó ongelukkig dat ik het uur verwensch waarop ik in dit rijk gekomen ben. Geve God dat ik er goed uitgerake!’ Maar na den val van Wesel hadden de Spaansche legers Coloma noodig! Eindelijk op 7 Januari 1630 kwam Coloma te Dover aan wal. Den 15n werd hij in Withehall ontvangen en Rubens verhoopte weldra naar Antwerpen te mogen terugkeeren. Maar Coloma had hem nog noodig en 't werd Maart eer de schilder-diplomaat kon afreizen. Karel I sloeg hem ridder op 3 Maart, verrijkte Rubens' wapenteekens, schonk hem een eeredegen, een vingerring, een gouden ketting. Een der diplomaten bij het Engelsch hof scrheef dat geen minister ooit met meer eerbewijzen bejegend werd. Het ridderdiploma van koning Karel aan Rubens is dan ook het hoogtepunt van de diplomatische loopbaan van den grooten Antwerpenaar, naar de wereldsche zijde gezien. Rubens zelf echter trachtte naar veel beters: naar den vrede tusschen zijn katholiek Nederland en de Noordelijke provinciën. Den dag vóór zijn vertrek uit Engeland begaf hij zich nog, op eigen overleg, bij den vertegenwoordiger der Vereenigde Provinciën om, naar deze het althans begreep, zijn diensten aan te bieden. Van Rubens' terugkeer bij het hof te Brussel, zijn we wederom zonder bescheiden. Alleen weten we dat rond dezen tijd Rubens' oudste zoon Albert secretaris van den geheimen Raad genoemd werd, ter opvolging van zijn vader, kwame deze te overlijden. Zeker is het dat Isabella zeer ingenomen was met Rubens. | |
[pagina 605]
| |
Marie de Medicis.Toen beleefde men in Frankrijk la journée des dupes: de afbreuk tusschen de koningin-moeder en Richelieu en het besliste optreden van Lodewijk XIII tegen de gewezen heerscheres. Vluchtend uit Compiègne liep Marie de Médicis onze provinciën binnen. Op 29 Juli 1631 was ze te Bergen-Henegouwen. Aytona, de afgevaardigde van Isabella, was haar, samen met Rubens, te gemoet gereisd tot Avesnes om haar van daar naar Bergen te voeren waar ze veiliger zijn zou. Welk een gebeurtenis voor een diplomaat als Rubens. Dadelijk schrijft hij aan Olivarès wat hij van de voorvallen weet en spreekt er ook zijn oordeel bij uit. Richelieu heeft het daarbij niet onder de markt. En Rubens, die in alles actief is, neemt de vrijheid Olivarès aan te sporen niet de minste betrekking met dien Richelieu te willen onderhouden. Onze schilder is hartstochtelijk op de zijde der koninginmoeder, maar blijkbaar niet uit sympathie voor haar persoon, veel meer met het oog op den wereldvrede door Richelieu bedreigd, en op het lot van zijn vaderland. Dat er geen burgeroorlog in Frankrijk kwam, loog niet aan Rubens! De zaken namen echter een heel andere wending. En te Madrid vond men dat Rubens' brief veel domheden en ‘veel Italiaansche woordenkramerij’ bevatte. Men was er eensgezind om geen partij te trekken voor de koningin-moeder. Toch deed Rubens eenige dagen later aan Madrid het voorstel toekomen naar hetwelk Marie de Medicis met haar zoon wou overleggen. Olivarès vond het wel passend, maar de Spaansche ambassadeur te Parijs oordeelde best er maar niets voor te doen, om van wege Richelieu geen tegenstand op te loopen. En zoo liep ook deze poging dood. Eindelijk ging Rubens nog met een geheime zending van wege Isabella, en ongetwijfeld naar aanduidingen van Marie de Medicis, naar den prins in den Haag. Wat daar verhandeld werd is ons echter ook nog onbekend. Veel gevolg had het zeker niet. In April 1632 ‘retireerde zich’ Rubens ‘tot nester tijt’ zooals hij zelf schrijft en ‘had nooit min berouw van eenige resolutie’. (Antwerpen, 12 April). | |
Om het Vaderland.1632 is een der droevigste jaren van onze vaderlandsche geschiedenis. Frederik Hendrik scheen het er op aan te leggen te Brussel zelf | |
[pagina 606]
| |
de wet te komen stellen. Vendo en Roermond vielen hem in de hand en op 10 Juni belegerde hij Maastricht. In dien nood riep Isabella Rubens bij om in haren naam een bestand of een vrede met den prins te gaan bespreken. Op 22 Augusti werd Maastricht ook ingenomen! Den 26n was Rubens in het kamp van den prins waar hij tot den 29n bleef. Wat hij daar beleefd, wat hij daar geleden heeft, we weten het niet; de slotsom was dat de Hollanders niet meer met Spanje wilden onderhandelen. De krijgskansen waren hun te voordeelig geworden! En in het land werd het roerig, zooals gewoonlijk bij zwaren nood! Isabella zag zich verplicht de Staten Generaal bij een te roepen, die op 9 September 1632 de eerste maal zetelden. En die wilden nu zelf bestand of vrede maken, die gingen in 't groot negocieëren, en dit in minder sterk verband met Spanje natuurlijk. Holland ging onmiddelijk in op het voorstel eener conferentie. Nu wou Isabella deze pogingen samenschakelen met die welke Rubens reeds gewaagd had. Deze kende de menschen, had ondervinding, wist de internationale verhoudingen... Maar de hertog van Aarschot die meende dat hij nu het vaderland was als staande aan het hoofd der deputatie van de Staten Generaal, kon Rubens dien schilder, daarbij niet velen. Rubens schreef aan den hertog een nederigen brief om de zaken in goede orde te houden maar de dwaze hertog schreef aan ‘Monsieur Rubens’ dat deze aan hem geen briefje te schrijven had ‘qui est bon pour personnes égales’... ‘Tout ce que je vous puis dire, c'est que je serai bien aise que vous appreniez dorénavant comme doivent écrire à des gens de ma sorte ceux de la vôtre’. En Aarschot maakte zelf dit meesterstuk van brief publiek. Het kwam er immers op aan Rubens uit de baan te duwen. ‘Wij hebben geen schilders noodig’, zei Aarschot een andermaal in Den Haag. Maar de zaken des vaderlands gingen er niet beter om. En op 1 December 1633 ontsliep Isabella, die naar de mogelijkheden der internationale verhoudingen, zooveel voor de Nederlanders gedaan had. En hier treedt nu Rubens' groote vaderlandsliefde het heerlijkste voor den dag. Een beroepsdiplomaat hadde hier zijn loopbaan met eere gesloten. Een meester-kunstenaar als Rubens had er een reden te meer toe. Maar wat Rubens gedaan had, had hij heel en al om den lande gedaan en al was hij nu ook zoo erg beleedigd en verstooten geworden | |
[pagina 607]
| |
door de eerste vertegenwoordigers van het land zelf, nu de toestand zoo hachelijk was gezien de blindheid voor alle realiteiten van die would-be-politiekers zooals Aarschot, was Rubens toch voortdurend bereid om te helpen waar hij helpen kon. De Aarschotsche onderhandelingen hadden tot niets geleid. De Hollandsche Staten hadden integendeel een akkoord gesloten met Frankrijk om samen in ons land te vallen en het onder elkaar te verdeelen (8 Februari 1635) en de Franschen zaten weldra in Thienen, Sint-Truiden, Diest, belegerden Leuven! Tot eindelijk de prins-kardinaal de Schenckenschans overrompelde en de kans deed keeren! Dat was het oogenblik voor nieuwe onderhandelingen. Wederom werd Rubens aangesproken en al was het door personen die het hoog hadden en blijkbaar niet schenen te weten welke verdiensten Rubens had, onze groote vaderlander was toch aanstonds gereed. Maar de vreemde ambassadeurs wisten de Hollandsche Staten Generaal te overhalen om zoo'n gevaarlijk man als Rubens alle pasport te weigeren! Rubens wachtte er te vergeefs op te Brussel, en hij keerde onverrichter zake naar Antwerpen terug. Aan Peiresc wien hij zoo herhaaldelijk zijn gemoed uitsprak liet hij zich ontvallen: ‘Ho in horrore le corti’ d.i. ‘Ik heb een afschuw voor de hoven!’ Het klinkt als Rubens' zedeles van zijn diplomatische ondervindingen. Man uit het volk, trouw aan zijn land en verkleefd aan dezes levensbelangen, had Rubens gepoogd in volle rechtzinnigheid en met geheele zelfverloochening dit land te dienen. Isabella, de heilige, had hem begrepen. Zij ook ‘diende’. Met geheel zijn hart wijdde hij zich aan de edele taak, midden een wereld van eerzucht, van dynastieke beslommeringen, van veinzerij en valschheid. Dat hij eenmaal Olivarès en zijn meineedige vloot naar den dieperik wenschtte, en toen Isabella verdwenen was, alle hoven in afschuw had, welke diplomaat durft er hem den steen om werpen? Voor ons is Rubens niet minder groot als vaderlander dan als kunstenaar, en met veel piëteit verdient verder nagezocht door de geschiedkundigen wat ons van zijn diplomatisch werk tot hiertoe verholen bleef. |
|