Antwerpenaar Pol de Mont. Maar wel hebben ze enkele zuivere dichtersnaturen gehad. En daaronder is Sauwen niet de minst verdienstelijke. Sauwen is geweest een dichter van den overgang. Wij hebben zijn werk niet te meten naar de veroveringen die de Vlaamsche literatuur heeft gerealiseerd sedert de stichting van Van Nu en Straks, maar aan den tijd waaruit zijn werk geboren werd en gegroeid is.
Sauwen was niet een groot, wel een zuiver en landelijk dichter, die vreugd had aan de wisselende seizoenen op het veld en in het dorp, en deze simpele vreugde heeft uitgezongen in klare melodieuse verzen. Zijn dertig jarig verblijf te Antwerpen heeft geen invloed gehad op het karakter van zijn werk. De stad spreekt een taal die hem niet bewogen heeft; en het is noodig geweest dat hij, in 1908, zich terugtrok uit den handel en weer zich onderdompelen ging in het luchtbad van Limburgs kempen en vruchtbaarder Maasvallei, om een twintigjarig zwijgen te verbreken.
Daar was al van den aanvang af een frissche zuiverheid in Sauwen's werk en een eenvoudige eerlijkheid:
‘Er trekt een fluistren door het land...’.
In 1882 bundelde hij zijn eerste gedichten: Langs de Maas; in 1892, kwam zijn tweede bundel: ‘Gedichten’ van de pers. Pas in 1912, volgde de derde. Toen na den oorlog de jongeren opeens de literaire rust verbraken en zijn bucolische schalmei overschreeuwden, kreeg hij 't gevoel te hooren tot een generatie die voorloopig geen belangstelling meer wekken kon; hij bundelde zijn ‘Laatste Garven’ (1924) en besloot zijn dichterlijke bedrijvigheid met een Aftocht-vers dat tot de beste behoort die hij ooit geschreven heeft:
Als in een burg wil 'k leven ongestoord,
de brug geheschen, toe de zwarte poort
en hoog de Stilte als wachter op de tinnen.
***
Den 15 April is Pol de Mont gevolgd.
Drie literaire generaties heeft hij meegemaakt en zonder ijdele schaamte mag hij getuigen dat zijn aandeel in de cultureele herleving van Vlaanderen niet gering geweest is.
Vijftien jaar lang heeft hij geregeerd over de Vlaamsche literatuur,