In het largo in c dur van op. 7 is weer een crescendo op een eenmaal aangeslagen klaviertoon vereischt, een van die onbevredigende onmogelijkheden. Hier dacht Beethoven natuurlijk weer aan de strijkers. Tusschen de twee eerste accoorden in maat 1 en 3 behoort een < > met een warm vibrato om de angstige hartslag te doen voelen en de pijnlijke pauze daarna nog meer te doen uitkomen. Hoe verflauwt dit op de piano!
Hoe zou een fagot de humor verhoogen in het scherzo van op. 31 n. 3 indien dit komische instrument de staccato bas zou uitstooten:
Het treffendste komt het onpianistische van Beethovens schrijfwijze voor den dag in de fuga van op. 106. Er is een treffende gelijkenis tusschen dit werk en de fuga voor strijkkwartet op. 133. Daar is dezelfde idee, niet alleen in de vorm van het thema, maar in de wilde extase, het bijna hysterisch dringen en smachten naar hooge vreugde, dezelfde wilde menging van stemmen, tot verwarrens toe, in hun begeerte en heftige haast om naar het heete licht der liefde uit te vliegen; dezelfde drift om de sluiers los te rukken van de aardsche gebondenheid, en zich te verzengen in het gloeiend vuur en zich te verblinden in het eeuwige licht.
Maar in de contrapuntische behandeling zijn dezelfde sprongen en trillers en lange thema's. Hier ziet men duidelijk hoe dingen die op de piano als gebreken in contrapuntische waardigheid verschijnen, voor strijkinstrumenten gemotiveerd zijn. Daar hebben dezelfde eigenschappen een groote werking die op de piano storen.
De duidelijkheid van de fuga wordt zeer verminderd, doordat Beethoven tegen alle regelen van fuga schrijven indruischt, b.v. de decimen sprong, de vele trillers, de lengte van het thema, de zeer weinig gemarkeerde loop van de intervallen van de tweede helft van het thema.
De genoemde decimesprong werkt op een snaarinstrument dadelijk heel anders. Als men denkt aan een typische cadans in de viool of cellowerken van Bach of Hândel, hoe daar een melodie kan eindigen met leidtoon-grondtoon, maar de laatste een octaaf ‘te’ laag, dan