Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24
(1924)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |
De oude Sint Joriskerk te Antwerpen en Matthias Flacius Illyricus.Ga naar voetnoot(1)Men kent de tegenstelling tusschen historische synthese en analytische monographie. Er zijn geschiedkundigen van eersten rang, als Gachard b.v., die zich nooit aan synthesis gewaagd hebben. Zijn innigen omgang met de archiefstukken maakte Gachard al te wantrouwig om eenige synthese aan te durven. En onze grootste synthetist Henri Pirenne heet de synthese-werken ‘des entreprises historiques dont le progrès des idées provoque continuellement la construction, puis la chute’. En toch is er geen groote, waardevolle geschiedenis zonder synthese. Toch is de menschelijke geest om zijn kennen van het verleden onvoldaan, zoolang daar niet uit oprijst een gezamenlijk beeld dat ontdaan is van het accidenteele, en dat hij desniettemin voor waar kan aanzien. In deze studie waag ik mij én aan synthese en aan analytisch onderzoek. Ik wensch namelijk een synthetisch beeld te geven van een Antwerpsche parochie door de eeuwen heen, aan de hand van mijne Sint-Jorisgeschiedenis, en daarna in 't bijzonder het vraagstuk te onderzoeken der identificeering van den grooten Magister Matthias Facius Illyricus met den beruchten pastoor Matthijs van het Kiel aan wie ons stadsbestuur als aan een orthodoxen doch bijzonder volksgeliefden priester Sint-Joriskerk overleverde. *** Geestelijk Antwerpen heeft tot nog toe geen synthetische geschiedenis. Het merkwaardigste algemeene werk is dat van Dierckxsens, - den pastoor van Sinte - Elisabeth's gasthuis die in de jaren 1770 schreef ‘Antverpia nascens et crescens’. Over de geschiedenis der bisschoppen vergaderden dokumenten Foppens en De Ram. Maar de synthesis | |
[pagina 176]
| |
heeft veel meer nood aan eene geschiedenis van het kapittel van O.L.V. en hieraan is nog niet eenmaal begonnen. Geheel Antwerpen toch hing af naar het geestelijke, van het kapittel en 't was deze ‘ecclesia matrix’ die binnen haar grondgebied nieuwe min of meer onafhankelijke parochiën stichtte. Die parochiën waren 6 in aantal, binnen de Spaansche vestingen: de O.L.V. parochie Zuidwaarts, de O.L.V. parochie Noordwaarts, Ste-Walburgisparochie, St-Jorisparochie, St-Jakobsparochie, St-Andriesparochie. Van al deze had nog geen enkele parochie hare geschiedenis. Het materiaal geleverd voor St-Andries door Visschers, voor St-Jakob door van Lerius, is ongetwijfeld degelijk naast zoo menige monographische studiën over bijzonderheden voor andere kerken die ik hier niet heb op te halen, maar eene werkelijke uitgewerkte geschiedenis hebben we noch aan het eene noch aan het andere. Kortom over het geestelijk Antwerpen hadden we na Dierckxsens niet veel meer dan hetgene in de algemeene geschiedenis van Mertens en Torfs gegeven is: geene gespecialiseerde studie. Om in dat onbekende land in te breken heb ik me dan een dubbelen weg voorgeschreven: een vertikalen en een horizontalen. Een vertikalen: die monographisch loopen zou voor een gegeven en liefst voor een der oudste parochiën, van haar ontstaan tot nu, door de eeuwen heen. En een horizontalen: die me op een gegeven tijdstip in den loop der eeuwen, geheel het geestelijk Antwerpen zou laten overzien. Eens die twee hoofdlijnen getrokken kunnen meer vertikale lijnen bijgeteekend worden: door monographische studiën op de andere parochiën, en ook weer meer horizontale, door opname van het geestelijk Antwerpen in ander eeuwen. Geraken deze lijnen nu genoegzaam vermeerderd dan krijgen we vergelijkingspunten, - dan kaarten der philologen met hare isoglossen. En dan straalt daaruit op, de voortaan historisch gevestigde synthese. Heden heb ik het nu over mijn vertikalen weg: ik bestudeerde dan de St - Jorisparochie van haar ont- | |
[pagina 177]
| |
staan in 1304 tot op heden. Voor mijn horizontale studie koos ik het einde der XVIIde en het begin der XVIIIde eeuw, het tijdvak waarop de godsdienstige Renaissance hare kentering krijgt. Eerlang hoop ik ook deze tweede studie, zooals mijne eerste, te mogen in 't licht geven. En ik eindig deze inleiding met den wensch dat beide deze studiën weldra mogen in de schaduw gesteld worden door meer en betere studiën van andere beoefenaars onzer geschiedenis die met ons de liefde voor de moederstad deelen. *** Wanneer we de oorspronkelijke geschiedenisvraagstukken omtrent St-Michiels, O.L. Vrouwkapel en Burchtkerk daarlaten, dan bevinden we dat de eerste plannen voor eene zielzorgdekkende indeeling van het stadsgebied dagteekenen van het einde der XIIIe eeuw. Alle drie eeuwen krijgt Antwerpen een slag van de tooverroede, in de XIIIde, in de XVIde, in de XIXde eeuw. In de tweede helft der XIIIde eeuw ontwikkelt zich de stad op ongemeene wijze. Reeds in 1290 voorziet men voor de derde maal binnen een eeuw tijds het aanleggen van een ruimeren versterkingssingel. Bij dien aangroei van de bevolking denkt het kapittel op gedeeltelijke vervanging van het oude kapelan-ieënsysteem door de oprichting van subalterne parochiën. Daarvoor kwamen in aanmerking de kapel van het gehucht van St-Willebrords waar de ieverige en initiatiefrijke kanunnik Gilles van Wyneghem reeds zoo veel voor gedaan had, en de kapel op het einde der hovingen van den voetboog in welke richting de rijkere burgerij meer en meer hare hoven koos, de kapel van St-Joris. Beide lagen toen nog buiten de wallen, maar naar de reeds ontworpen vergrooting zou de eerste kapel buiten de omwalling blijven, de tweede integendeel er nog juist in besloten worden, ook al lag een groot, ja het grootste, gedeelte van het grondgebied waarvoor zij van hulp zou zijn, daarbuiten. De eerste bisschop die Antwerpen bezoeken zou, zou verzocht worden om de altaren en kerkhoven der nieuwe hulpkerken te wijden, zoo geschiedde het voor St-Joris en voor St-Willebrords in 't jaar 1304. | |
[pagina 178]
| |
Hiermede is ons uitgangspunt bepaald. Voor het overzicht in vogelvlucht over de eeuwen heen van de geschiedenis der nieuwe stichting past het nu de mijlpalen te doen kennen, die de opeenvolgende perioden teekenen. En opvallend is het onmiddellijk dat zoowel op parochiaal gebied als op dat der ambachten, op geestelijk gebied zoowel als op het sociale en economische, hetzelfde verschijnsel van Assoziationsepochen en Dissoziationsepochen dat Lamprecht opteekende en dat Pirenne voor onze sociale geschiedenis uitwerkte, zich voordoet. Er is voor onze parochie een tijdperk van kalm opbloeien tot het einde der eerste helft van de XIVde eeuw; dan komt de ‘Dissoziation’ die haar gevreesde revolutionnaire, toch niet onvruchtbare omzettingsrol afspeelt in de tweede helft der zelfde eeuw. Volgt opnieuw een opbouwend tijdvak: XVIIde en XVIIIde eeuw; dat verloopt in een tweede krisisperiode met Jozef II en de Fransche Revolutie. En 't is in een derde periode van organisatie en opbouwing dat wij thans die deiningen van de menschen uit het verleden overschouwen. St-Joriskerk heeft in elk dier tijdperken een belangrijke geschiedenis beleefd. Kwam zij chronologisch na de Burcht, in feite, door haren omvang, door hare bevolking, kwam zij onmiddellijk na de moederparochie. En hare ligging aan de poort die uitweg gaf op het hertogdom, maakte haar tot ontvangstkerk van uit St - Joris werden de bisschoppen opgeleid naar de Kathedraal. *** Laten we van meet af nagaan wat de nieuwe stichting van 1304 te beteekenen heeft. De uitdrukking ‘nieuwe parochie’ behoort, wanneer het de steden geldt, zoowat tot de taal van het moderne kanoniek recht. De Ecclesia Matrix, O.L. Vrouwkapittel, denkt er in 't geheel niet aan van St-Joriskapel eene onafhankelijke parochiale kerk te maken. De nieuwe kerken zullen in plaats van den vroegeren kapelaan een ter plaats verblijvende vicepastor perpetuus hebben die vooral voor berechting en communie in de bedie- | |
[pagina 179]
| |
ning voorziet. Feitelijk is de wijding van 1304 zelfs geen kerkwijding; 't is slechts een wijding van altaar en kerkhof. En de stichting kostte dan ook niets meer dan het bezorgen van een beneficie aan den vicarius perpetuus en het verkrijgen van een kerkhofgrond. In beide zaken helpt de stad. In den stichtingsbrief is het tot tweemaal herhaald dat altaar en kerkhof gewijd worden ‘infra parochiam B.M., ipsius ecclesiae B.M. jure semper salvo in omnibus’. Dat beteekende dan vooreerst dat die kapel geen deel van het tiendenrecht bekwam waarvan de Ecclesia Matrix bestond; dat beteekende verder dat er geen dooprecht was en de doopelingen immer naar de kerk moesten worden gebracht; ook de gebruikelijke offergelden bij de Paaschcommunie zoowel als de belangrijke begrafenisrechten bleven aan de hoofdkerk. En deze stelt niet alleen den perpetuus vicarius aan maar ook, zoodra deze functiën optreden, den koster, den organist, den schoolmeester, enz., benevens alle de kapelanen. Welk een grondgebied heeft deze nieuwe ‘parochie’? Uit den tijd der stichting is daaromtrent nergens iets te vinden en hoogstwaarschijnlijk is er toen ook geen parochiale omschrijving geweest. Die was er ook niet noodig en kon zelfs niets anders dan betwisting veroorzaken. De grens zal er langzamerhand komen, is er beslist, met de dooprechten. Eerst in de tweede helft der XVde eeuw bij de fel toenemende bevolking, komt het kapittel tot een ietwat breeder opvatting van succursale kerk en op verzoek van magistraat en kerkmeesters schenkt 't in 1477 de doopvont ‘pro infantibus ipsius parochiae Ste Georgiï.’ Maar nog eens, en strenger dan te voren, worden alle de oude moederrechten omschreven en den offerwas bij het doopsel wordt voor dezelfde moederkerk voorbehouden. Hoe ver reikten dan in 1477 die parochia Sti-Georgiï? Binnen de wallen van 1314 liep de scheidingslijn van Zuidwaarts St-Michielsklooster aan de Schelde tot aan den huidigen hoek van Wappersstraat en Schutterhofstraat. Dat was toen tot aan de wallen. Zuidwaarts van die lijn was alles St-Joris. En daarbuiten behoorde tot de parochie het Kiel, Beer- | |
[pagina 180]
| |
schot, de Markgravelei en Harinkrode. Later zal de lijn van aan het uiteinde der Wappersstraat worden voortgetrokken tot aan het einde van het Hopland bij de Spaansche vestingen. En nu we dat grondgebied kennen zal het wellicht aangenaam zijn de verhouding dier uitgebreidheid met die der andere parochiën te vergelijken. De oude O.L.V. parochie die later in twee verdeeld wordt, in Noordkwartier en Zuidkwartier, heeft samen: 20.000 vierkante roeden; De St-Walburgisparochie, waarvan slechts de helft bewoond is, 22.000 vierkante roeden; St-Jakobsparochie, 16.000 vierkante roeden; St-Andriesparochie, 7400 vierkante roeden; St-Joris (binnen de wallen alleen) 24.000 vierkante roeden. *** Die kapel van St-Joris wordt nu tot kerk vergroot, gedeeltelijk in de jaren 1326 en volgende, gedeeltelijk op het einde der XVde eeuw na het verkrijgen der doopvontrechten. De latere bijbouwen, in de XVIIde en XVIIIde eeuwen zijn versierings- en hernieuwingsmaar geen vergrootingswerken. Opmerkelijk dat de toren, vooral gebouwd wordt dank zij de hulp van de voetbooggilde. De toren zou ten andere dienen als wip voor de gilde en wel tot in 1562. Jaarlijks betaalde de stad, geheel of gedeeltelijk de schade die het dak erbij leed. De haan had er echter niet minder bij te lijden, zooals bleek, toen men in 1563-4 geheel den toren ging herzien en herstellen. De haan werd afgenomen en in de plaats werd boven het kruis een massief koperen ruiterbeeld van St-Joris gesteld, dat ook met den wind meedraaide. Het was echter te zwaar voor het kruis en stond er slechts op van 1564 tot 1589. (38 pond tegen 18 pond.) Nu de kapel wordt vergroot, tijdens haar opbouw, komen er kapelanieën. De eerste dateert van 1328 en wordt gesticht door kanunnikken van 't kapittel, door de gebroeders van Wyneghem. Er zullen in onze kerk een twaalftal kapelanieën komen, en het is noodig dan ook bij dit hoogstbelangrijke element in onze parochiegeschiedenis een oogenblik te verwijlen. Men gelieve vooreerst de moderne instelling van pastoor en onderpastoors weg te denken. Het onder- | |
[pagina 181]
| |
pastoorschap van thans is een instelling van de XVIIe eeuw en ze heeft een laborieuze geboorte gehad. In de XIVde eeuw is er een pastoor die zelf vicarius is tegenover het kapittel en van geestelijke, ondergeschikte, helpers, is er geen sprake! Hij alleen bedient de Sakramenten. Maar in de godsvrucht der XVde eeuw zijn de Sakramenten niet alles: zij zijn de individueele inwerking van de Genade in de zielen; daarnaast, haast daarboven is er cultus, de eeredienst die de gemeenschap aan den Almachtigen God biedt. En die eeredienst, die nooit genoeg kan worden gegeven, is door de priesters aan God te bieden door Sacrificie en Officie, d.i., door de Missen en den Koorzang. Daar komt nog bij dat men bij de Missen de afgestorvenen gedenkt en van hulpe is. Van daar de vermenigvuldiging der Missen met daarnaast de dagelijksche zang der getijden door min of meer talrijke priesters gezongen. Die mis opdragen, die getijden zingen, dat was de bestaansrechten van den kapelaan, aan een bepaalde kerk gehecht. De stichters hebben daarvoor inkomsten voorzien, 't zij groote voor een bepaalde kapelanie, 't zij kleinere ‘tot der distribuciën behoef’, 't is te zeggen voor alle degenen die in een bepaalde kerk het officie zingen zullen. En deze kapelanieën zijn alle gesticht bij de moederkerk, de kapelanen worden benoemd door en hangen af van het kapittel. Is er in de kerk iets te regelen tusschen pastoor en kapelanen als omtrent de uren der missen of zoo meer, 't is het kapittel dat optreedt. In St-Joriskerk kwamen er aldus, zegde ik, 12 kapelanieën van minstens één mis te week, die echter nooit door meer dan zeven kapelanen werden waargenomen, en slechts althans sinds de XVIIde eeuw, waren er slechts vier. Hier is nog bij te voegen dat de kapelanieën het bouwen meebrachten van menigvuldige altaren, in zijkapellen of tegen kolommen. Onze oude St-Joriskerk heeft aldus in de eerste helft der XVIde eeuw een 12-tal altaren gehad. Nog een enkel punt valt er hierbij te bespreken: de kerkmeesters. Ik heb hier niet te onderzoeken welk hun oorsprong is in 't algemeene, wel,: elk hun oorsprong is bij die subalterne parochiën zooals ons kapittel deze stichtingen opvatte. | |
[pagina 182]
| |
In de stichtingsakt is er vooreerst geen spraak van. Toch is er de kiem der instelling gelegd: de gemeente staat borg voor een altaarbeneficie. In 1315 vinden we een stichting aan de fabrica Sti Georgiï. Veronderstelt dit echter kerkmeesters, vertegenwoordigers van het Magistraat? In elk geval zien wij kerkmeesters optreden enkele jaren na den bouw der kerk. Zooverre de dokumenten reiken blijkt het dat ze 4 of 5 in getal zijn, dat ze door de stad worden aangesteld, dat ze jaarlijks of tweejaarlijks, juist gelijk de regeerders der Ambachten, aan de stad hunne rekeningen voorleggen. Hun ambt is een burgerplicht die men bij verkiezing moet opnemen, maar het zal meermalen gebeuren dat men er zich op voorhand, bij nakende verkiezing, van vrijkoopt. Een der grootste kerkmeesters is Jakob Smit geweest. Feitelijk was hij het die de herbouwing-vergrooting van 1500 erdoor haalde. Hij overleed in 1526 en liet haast alle zijne goederen - die talrijk waren - aan de kerkfabriek. Zoo kennen we de inrichting bij den oorsprong. Welke evolutie zal ze doormaken?
***
Gedurende het eerste tijdvak is er één groot feit dat grootelijks van beteekenis zijn zal voor ons parochiewezen, namelijk het schisma van het Westen in 1378. Onze bisschoppen van Kamerrijk houden met Avignon, ons Kapittel houdt het met den Paus van Rome. Dit heeft voor gevolg dat ons kapittel tal van rechten ontvangt die het zoowat tot een bisschoppelijke macht maken. Maar erger is, dat ten gevolge der tweedracht alle zielzorg verzwakt, en het stoffelijke naar voren treedt. Voor onze parochie zullen we vooral op te teekenen hebben dat de Paus, d.i. het Roomsche Hof, zich weldra het benoemingsrecht voorhoudt, en dit was niet de overleg die het best in de noodzakelijkheden der zielzorg zou voorzien. Vandaar dan ook dat in de XVde eeuw, ons parochieleven eerder een voortleven is van oude geplogenheden, dan een frisch inleven van de oude maar altijd nieuwe waarheden.
*** | |
[pagina 183]
| |
Opmerkelijk wordt dit vooral zoodra de krisis inzet. Onze overheid - de burgerlijke althans - zal, om zich te vergewissen van de katholiciteit van een predikant op het Kiel, veel min naar zijn leering vragen dan wel naar zijn wijze van Mis-doen. En de geestelijke overheid heeft schoon zich te verzetten, koster en kerkmeesters komen voor de rechtgeloovigheid uit van den man, op grond van zijn kerkelijke costuymen. In 't geheim moet de deken van Leuven de sermonen van den man gaan beluisteren. Een ander crisisverschijnsel is de laicisatie der H. Geesttafels of parochiale liefdadigheid. Bevolen in 1531 door den Keizer, gaat de stad er toe over in 1540 en krijgt het slechts gedaan in 1558: ook in onze parochie was er een beteekenisvolle tegenstand. Onbegrepen zijn nu ook de geestelijke orden. De afgebrande Karthuizers van het Kiel worden uit de stad geweerd. Aan het herinvoeren van inniger godsvrucht bij de massa, werken intusschen - zoo nog niet te Antwerpen dan toch zoo in de buurt dat men er ten onzent mee bekend is, - de Paters Jezuieten. Maar ze komen wat laat, nu de kritiek in de zeilen blaast, en de predikant van het Kiel spot met die Jebusieten, ja Jesabelieten, die met groote paternosters of met boekskes achter een pilaar popelen, juist of ons Heer zou zonder zoo'n hulpmiddelen niet verhooren. En dan breekt de wilde beeldstormerij uit van 1566: het radicalisme der ontbindingsperiode; en onze kerk krijgt er ruimschoots haar deel van. Het Magistraat staat haar zelfs af aan den verdachten heer Matthijs waarover wij het straks breeder hebben zullen. Midden dien krisistijd, pas na Alva's bloedbad, vergadert een provinciaal synode: nu gaat groote belangstelling naar catechismus en parochiaal onderwijs. Nu denkt de bisschop van Antwerpen op het aanleggen van tal van nieuwe parochiën en allereerst op de verdeeling der monsterparochie van St - Joris die voor haar 30.000 zielen slechts één bedienaar had. Maar de crisis valt opnieuw in, eer er van die plannen veel terecht komt. De bisschopsstoel staat ledig, de protestanten overweldigen het stadsbestuur, en onze kerk wordt voor de tweede maal, eerst gedeeltelijk, dan | |
[pagina 184]
| |
geheel door de Lutheranen en de Waalsche Calvinisten in gebruik genomen (1578-1585). Daarbij worden de kerkelijke goederen verbeurd, het koper gerekwireerd, de meubelen verkocht. - En onze pastoor wordt verbannen. Van geheime Missen is er geen sprake. Ziedaar het schematische beeld van de eerste krisisperiode in onze kerk. *** Met Farnese komt de machtsherstelling, met de aartshertogen de katholieke Renaissance. Dit beteekent voor onze kerk heel wat verandering. Men streeft ernaar den ouden tijd te doen herrijzen, en al de middeleeuwsche geplogenheden worden terug ingevoerd; maar ze hebben den diepen ondergrond van vroeger niet meer, waaruit ze toen hun sterkte haalden. De getijden worden verzuimd door het volk dat tot meer gebeden in eigen taal gekomen is. Ook de kapelanen toonen weinig iever meer voor hun officie, en we zien het langzamerhand inkrimpen. In de plaats komt er ander parochiaal werk: catechisatie en Zondagschool, ziekenbezoek, predikatie, waarbij de burgerlijke overheid haar vollen steun biedt voor een Status Animarum. In de stad en in onze parochie worden geestelijke orden bijgeroepen, en er komt zelfs een kluizenares een kluis bouwen bij onze kerk. Nu is er een onderpastoor noodig, ook al is de bevolking veel minder talrijk. In de kerk bouwen de ambachten hun altaren terug op, oude schoenmakers, lijndraaiers, lintwerkers-passementiers. Kortom, eer we in de jaren 1650 zijn, staan we volop in eene herstelde katholieke gemeenschap. Maar toch is er groote verandering, is het geen werkelijk herleven van het oude. Vele middeleeuwsche gebruiken, als het bewaken van het H. Graf op Goeden Vrijdag, het ten grave komen van de drie Marieë en de twee engelen op Paschen, 't oplaten van de Sinksenduif, enz. komen al te naief voor en verdwijnen op het einde der XVIIde eeuw ondanks het jammeren van den oudheidminnenden Papebrochius. In de plaats komen er, juist in denzelfden tijd de tallooze broederschappen, van de Zielen, van de Berechting, van het H. Kruis, en hunne leeke regeerders aanzien het als De godsdienstzaak die te doen bloeien. Zoo krij- | |
[pagina 185]
| |
gen we in St-Joris den ‘bloedweg’, uitgemeten door de parochie, naar den bloedweg Christi te Jerusalem. Het hoogtepunt dier ontwikkeling is te plaatsen rond 1700. Nu de strijd is verdwenen, nu de leeken zulk een plaats innemen in de kerk, rijzen er stilaan meer en meer betwistingen 't zij om een geldelijk voordeel, 't zij om een eererecht. Zoo strijdt onze pastoor Callebout tegen het kapittel om de tienden, zoo is er twist tusschen kerkmeesters en confrerieheeren om voorrang, enz. Daarbij komt een zeker Jansenisme tot strengere gedachten omtrent uiterlijkheden, en zelfs het jaarlijksche titelblad in onze confrerieboeken zal er zijn symbolische beelden bij inboeten. *** Een tweede krisis zou inzetten in het laatste kwart der XVIIIde eeuw. In 1784 schreef onze bisschop Wellens aan den Eximius Vandevelde: ‘Quant à moi, je crains que l'une ruine ne succède à l'autre, et que finalement nous ne trouverons partout que des masures’. Het is letterlijk wat voor St-Joriskerk zou voorvallen, eer de eeuw ten einde was. Maar de krisis is ditmaal door andere elementen verpersoonlijkt dan die der XVIde eeuw. Toen waren het inheemsche kampers die op hervorming aanstuurden, en Philips, Alva, Farnèse, die den godsdienst steunden, hadden allen het voorkomen van vreemden. Nu integendeel is het een Oostenrijker die optreedt tegen de inheemsche vrijheden en godsvruchten en na hem is het een nog veel vreemdere Fransche overheersching. Ditmaal is de godsdienstzaak met het nationale gevoelen verknoopt en we bemerken het voor St-Joris zoowel in de geschiedenis van de afgeschafte broederschappen onder Jozef II, waarvan de officieele uitvoeringskommissie zelf de goederen helpt redden, als de geschiedenis van de volksdeelneming bij de plechtige berechtingen in 1797. Ook de overheid zelf zal weifelen in haren aanslag op het parochiewezen. Eerst Jozef II. En bij den goeden gang der Brabantsche Revolutie doen alle de pas afgeschafte en reeds herrezen Broederschappen in onze St-Joriskerk op beurt dankmissen celebreeren. Ingrijpender was echter de hand van den Fransch- | |
[pagina 186]
| |
man. Weer werd de kerk gesloten, werden hare klokken gerekwireerd, werden hare meubelen verkocht. Omtrent de afbraak aarzelt echter de Fransche-Antwerpsche overheid. Innig was de kerk met het volksleven vergroeid. Daar waren de grafzerken van de Happaert's, de Van der Goezen, van een Breughel, om slechts enkelen te noemen. En men weigert den zwartkooper de toelating tot afbraak zoolang hij zijn koopprijs niet heeft gestort ook al brengt hij borgen aan. Maar het onrecht gaat ten slotte zijn gang en de gansche kerk wordt gesloopt tot op de grondvesten. Intusschen is onze pastoor tot verbanning veroordeeld en geschieden de geheime missen bij de Weduwe de Lincée in de St - Jorispoortstraat. Voeg daar nog bij dat ook nu weer de eigendommen der kerk als nationale goederen zijn aangeslagen en ge hebt de volle vergelijkenis met de krisis van de XVIde eeuw. Terloops weze hier een dankbare hulde gebracht aan de nagedachtenis van den grooten getuige van alle die gebeurtenissen die al gedaan heeft wat een geschiedkundige kon doen om uit de vergetelheid te redden al het historische dat met het gedoemde gebouw verdwijnen moest: J.B. van der Straelen, de zoon van den laatsten drossaard van het Kiel (1761-1847). 't Zijn zijne nota's van alle de zerken en inscriptiën genomen, die benuttigd zijn geworden door de Commissie voor de graf- en gedenkschriften der provincie Antwerpen in het gedeelte dat ze aan St - Joriskerk wijden.. En daarnevens heeft hij de gebeurtenissen gevolgd met nauwgezetheid, en opgeteekend met een van angst kloppend hart. Op het stadsarchief ligt een groot gedeelte dier nota's nog steeds onbenuttigd, zooals ook zijn hoogst belangrijke ‘Kronyke van 't Kiel’. In St-Jorisarchief mocht ik terugvinden wat verder op St-Joris betrekking had.
FLORIS PRIMS. |
|