Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24
(1924)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |
Antwerpen's Boekenmarkt ten tijde van Keizer Karel.Ga naar voetnoot(1)Moeten wij nog zeggen wat Antwerpen was in de eerste helft der 16e eeuw? Dat hebben de historici, van af den Florentijnschen edelman L. Guicciardini, den grooten minnaar der Scheldestad, tot Pirenne toe, aangetoond in treffende bladzijden, waarvan de objectieve zakelijkheid niet belet, dat zij vaak den glans van een apotheose en den klank van een hymne hebben. Antwerpen die reeds op het einde van de 15e eeuw de belangrijkste havenstad der Nederlanden was, zag ten gevolge van Brugge's volledig verval, en vooral na de ontdekking van de nieuwe wereld haar economische macht en haar hegemonie over onze gewesten steeds groeien. Zij was de natuurlijke stapelplaats van den Spaanschen en Portugeeschen groothandel in het Noorden, het natuurlijke middelpunt waar de nieuwe wereldverkeerswegen elkander ontmoetten, en door haar gulle inschikkelijkheid tegenover de vreemdelingen, door het onbevangen afbreken met de traditie der verouderde privilegies, waaraan Brugge zich bleef vastklampen, door het onbewimpeld huldigen van de ruimste vrijheid op het gebied van den handel en door het capitalisme te erkennen als een van de nieuwe grootmachten der maatschappij, vereenigde zij binnen haar muren naast de Spanjaarden en de Portugeezen de groote geldmagnaten van Zuid - Duitschland, de Hochstetters, de Fuggers, de Welzers, e.a., de Italiaansche bankiers, de Engelsche lakenhandelaars, de Fransche kooplieden en een uitgelezen schare wilskrachtige, ondernemende mannen uit de Nederlandsche gewesten zelf, zoo Waalsche als Dietsche, die in deze stad hun fortuin wilden beproeven. Antwerpen ontwikkelde zich in de eerste helft der 16e eeuw tot de rijkste, economisch het best uitgeruste, en meest cosmopolitische handelsstad dier da- | |
[pagina 81]
| |
gen, door Venetië, Lyon noch Londen overtroffen, en zij werd bovendien het Nederlandsche Athene der Renaissance. Niet alleen de handelswelvaart van Brugge werd door Antwerpen overgeërfd, maar ook haar kunstbedrijvigheid. - De kunst van Memlinc en de Van Eyck's eindigt in het werk van Quinten Metsys, waarin zich reeds de onmiddellijke levensaanvoeling en de sterkere aardsche aandoeningen openbaren van de Renaissancekunst, waarvan Antwerpen het opgewekte, weelderige centrum was. Haar beteekenis als kunststad was al zoo internationaal als haar faam als handelsmetropool. Uitheemsche koopers kwamen er schilderijen en andere kunstwerken zoeken, en uitheemsche kunstenaars kwamen er met hun Antwerpsche collega's verbroederen en zich in het groote wereldverkeer mengen. Lucas Cranach kwam er in 1509, Alb. Dürer in 1520, Lucas van Leiden in 1521, Hans Holbein in 1526. Ook de wetenschap gaat zich een zetel vestigen in deze uitverkoren stad, waar haar gezichteinder en haar belangstelling al even ruim internationaal worden als die van den handel en de kunst. Met de weelde van de zijden en fluweelen stoffen uit Italië kwam ook de weelde van de nieuwe Renaissancedenkbeelden der Italiaansche humanisten in de heerlijke uitgaven der Aldi en der Giunta; met de wijnen tut de Rijn- en Moezelvalleien kwam ook de wijn der Duitsche denkers en hervormers in de Baselsche, Ulmsche en andere drukken; en met het zout uit de Fransche ziederijen kwam ook het zout van den Franschen geest in de sierlijke drukken van Parijs en Lyon. Was Antwerpen een stad, waar alle natiën zich naar het woord van Guicciardini thuis voelden, het was ook een nationale stad bij uitnemendheid, het was een geestelijke hoofdstad, die haar invloedssfeer uitstrekte over al de lage landen aan de zee, hun nijverheid en handel deed leven, hun kunst onderhield en hun geest met de krachtigste kiemen bevruchtte. Het was de stad, die den toon aangaf, waarvan men droomde er eenmaal heen te gaan, van waar men het wachtwoord ontving en van waar de boeken kwamen. Het aantal der te Antwerpen gedrukte boeken in de eerste helft der 16e eeuw is naar verhouding zoo | |
[pagina 82]
| |
groot, dat de bespreking er van voldoende is om een denkbeeld te geven van de heele Nederlandsche boekenproductie dier dagen, en evenals Guicciardini in zijn Descrittione di tutti Paesi Bassi schrijft, dat de Antwerpsche maatschappelijke inrichtingen over het algemeen konden gelden als het voorbeeld, dat in al de andere Nederlandsche gewesten werd nagevolgd, en hem als het ware ontsloeg van de noodzakelijkheid om met een dergelijke studie buiten Antwerpen te beginnen, zoo kan de studie der Antwerpsche bibliographie uit dien tijd als toonbeeldig gelden voor al de Nederlanden. Laten wij de cijfers hun klare taal spreken. Op de 2221 boeken door W. Nijhoff beschreven in zijn Nederlandsche Bibliographie van 1500 tot 1540, zijn er 1202 te Antwerpen gedrukt, dus meer dan de helft. In de andere Zuid Nederlandsche steden Leuven, Brugge, Gent en Brussel verschenen er 223. Dit maakt dus, tegenover een totaal van slechts 796 Noord Nederlandsche, niet minder dan 1425 Zuid Nederlandsche drukken, waarvan meer dan acht tienden Antwerpsche. Voor 1500 was de boekdrukkunst, dank zij de Broeders van het Gemeene Leven bloeiender in het Noorden dan in het Zuiden. Op 20 steden, waar de drukkunst toen beoefend werd, waren er 12 in Noord Nederland. In het Zuiden bekleedde Antwerpen in de 15e eeuw ook den eersten rang niet op het gebied der typographie. Naar verhouding was Leuven voor 1500 Antwerpen verre vooruit. Volgens de opsomming van Campbell leverde de Alma-materstad op het einde der 15e eeuw met 9 bekende drukkers 270 boeken, terwijl Antwerpen met 12 bekende drukkers slechts 395 boeken voortbracht. De geweldige ontwikkeling van de Antwerpsche drukkunst valt dus wel degelijk in de eerste helft der 16e eeuw. Het aantal drukkerijen vermindert in al de andere Zuid Nederlandsche steden. Leuven daalt op 7 drukkers met 180 boeken, Brussel van 2 drukkerijen met 44 boeken op 1 met 17 boeken, Brugge van 4 drukkerijen en 36 boeken op 1 met 9 boeken, Gent van 2 drukkerijen en 12 boeken op 4 met 17 boeken. Aalst van 2 drukkerijen en 22 boeken en Audenaarde met 1 drukkerij en 9 boeken vallen beide op nul. Antwerpen daarentegen | |
[pagina 83]
| |
stijgt ineens van 12 drukkerijen in de 15e eeuw tot 56 in de eerste helft der 16e eeuw. In de 15e eeuw werkten te Antwerpen de volgende drukkers: Matthijs van der Goes, Dirk Martens, Gerard Leeu, Nicolaas Leeu, Nicolaas Kessler, Govert Back, Adriaan van Liesvelt, Roeland van den Dorpe, Henric de Lettersnider, Hendrik Eckert van Homberch, Adriaan van Berghen en Michiel Hillen van Hoochstraten. In de 16e eeuw zetten daarvan hun bedrijf voort: Martens, Back, Wwe R. van den Dorpe, H. de Lettersnider, H. Eckert van Homberch, Adr. van Beylen en Michiel Hillen van Hoochstraten. Al de anderen, die zich zoo talrijk op de boekdrukkunst toelegden, waren nieuwelingen, waarvan er verscheidene uit andere plaatsen van het binnen- en buitenland naar Antwerpen aangetrokken werden door de buitengewone geschiktheid dier stad als centrum voor den boekhandel. Ziehier een lijst van de Antwerpsche boekdrukkers in de eerste helft der 16e eeuw, volgens hun belangrijkheid, gesteund op het aantal hunner uitgaven, door W. Nijhoff beschreven: Michiel Hillen van Hoochstraten 284, Willem Vorsterman 175, Johannes Grapheus 122, Hendrik Eckert van Homberch 82, Martinus De Keyser 60, Simon Cock 49, Adriaan van Berghen 46, Claes de Grave 40, Jacob van Liesvelt 31, Jan van Doesborch 28, Nicolaas van Oldenborch 28, Dirk Martens 23, Johannes Steels 21, Wwe Martinus De Keysere 20, Hendrik Peetersen van Middelburch 18, Govert Back 17, Jan van Ghelen 15, Christoffel van Ruremond 13, Matthys Crom 12, Johannes Crinitus 10. Bleven beneden de 10 uitgaven de volgende drukkers of tijdelijke vennootschappen: Adr. van Liesveldt 1, Wwe R. van den Dorpe 2, Hendrik de Lettersnider 1, Jan Dinghesche alias de Lettersnider 5, Thomas van der Noot 1, Jan de Gheet 1. Joh. Thibault 9, Simon Cock en Gerard Nicolaus 7, Hans van Ruremonde 2, Hubertus Someren 1, Hadrianus Tilianus en Joh. Hoochstraten 2, Johannes Hoochstraten 4, Jacob van Liesveldt en Simon Cock 1, Petrus Sylvius 1, Claes de Graeve, Jac. van Liesvelt en S. Cock 1, Willem Vorsterman en Michiel Hillen van Hoochstraten 6, Wwe Christ. van Ruremonde 3, Govert van der Haghen (Dumaeus) 1, Arnold | |
[pagina 84]
| |
Birckman 1, Martinus De Keyser en W. Vorsterman 1, Nicolaas Corvinus 1, Gregorius de Bonte 2, Jacob van Liesvelt en Marck Martens 2, Fransciscus Aertsen 1, Guillielmus Spyridipaeus (junior) 3, Antonius Goinus 7, Hansken van Liesvelt 1, Guilielmus Montanus 7, Adrianus Kempe de Bouchout en M. Crom 1, W. Vorsterman en Claes de Grave 3, Aeg. Coppenius van Diest 3, Joannes Coccius 1, Antonius van der Haghen (Dumaeus) 5, Mart. Meranus (Nutius, Nuyts) 1, Johannes Richard 2. Verscheidene van de hier vermelde drukkers leggen hun grootste bedrijvigheid eerst na 1540 aan den dag, doch bij gemis aan een min of meer volledige bibliographie hunner uitgaven kunnen wij voorloopig hun belangrijkheid niet heel nauwkeurig bepalen. Antwerpens beteekenis als internationale boekenmarkt in de eerste helft der 16e eeuw ligt vooral in de keuze der boeken, die daar gedrukt werden en een opgewekte belangstelling verraden voor het veelzijdig geestelijke leven dier tijden, in welk land van West Europa het zich ook openbaarde, - niet zoozeer in de verscheidenheid der talen, die in de Antwerpsche drukken gebruikt werden. Het Latijn was natuurlijk de geschikte voertaal van dit intellectueel internationalisme, en het grootste aantal Antwerpsche drukken tusschen 1500 en 1540 zijn dan ook in deze taal verschenen, 614 op 1202, maar toch verrast het ons daar zulk betrekkelijk klein getal boeken aan te treffen in moderne West Europeesche talen. In het Fransch, waarvan de kennis, zoo wij zekere geschiedschrijvers als Guicciardini mogen gelooven, toen reeds te Antwerpen tamelijk verspreid was, vinden wij in die tijdruimte van bijna een halve eeuw slechts 65 drukken, in het Engelsch 11, in het Deensch 11 en in het Spaansch maar 2. Na het Latijn wordt de eereplaats met 499 boeken schitterend ingenomen door de taal van het land, niettegenstaande de eerste Nederlandsche humanisten voor hun moedertaal de grootste minachting hadden en alleen in het Latijn wilden schrijven. Dit betrekkelijk kleine aantal drukken in een vreemde taal, buiten het Latijn, treft ons ook in andere typographische centrums in de Zuidelijke Nederlanden gedurende de eerste helft van de 16e eeuw. Daar vinden wij op een totaal van 233 boe- | |
[pagina 85]
| |
ken slechts 5 Fransche boeken en, kenschetsend feit, te Brussel, gedurende al dien tijd, geen enkel Fransch boek. Laten wij thans, voorgelicht door enkele kenschetsende Antwerpsche drukken uit de erste helft der 16e eeuw, den groei der gedachte in onze gewesten gedurende dien tijd volgen. Wij steunen bij dit overzicht nogmaals hoofdzakelijk op de Nederlandsche Bibliographie van 1500 tot 1540 door W. Nijhoff, doch daar dit werk niet volledig isGa naar voetnoot(1), zagen wij ons genoodzaakt gewag te maken van enkele Antwerpsche drukken uit dien tijd, die niet in dat werk voorkomen. Het eerste vierde deel der 16e eeuw is de periode van geleidelijke voorbereiding der moderne tijden. Uit de scholastiek en de mystiek der middeleeuwen groeit, voor een groot deel door de heilzame werking van de Broeders, van het Gemeene Leven, de eerste vorm van het Nederlandsche humanisme, dat door de studie der Oudheid den critischen zin scherpte, het catholicisme door rationeeler opvattingen wilde versterken en in Erasmus zijn hoogste uitdrukking vond. De practische mystiek, die de Broeders van het Gemeene Leven bevorderden met het verspreiden van devote boekjes in de volkstaal,, neemt in de Antwerpsche productie van de eerste helft der 16e eeuw een even belangrijke plaats in als in het laatste kwar- | |
[pagina 86]
| |
taal der 15e eeuw. Met hun dichterlijke titels, waaruit vaak als een geur van naïeve vroomheid opgaat, lachen ons honderden dier ‘suverlicke ende profytelicke’ boekjes als geesteljike bloemen toe. Het is een Hortulus Animae, een Rosarium mysticum, een Fasciculus Mirrae, een Hofke van Devocie, een Gheestelicke Boomgaard, een Vergier Spirituel, een Crans van dusent Rosen, een Keiserlycke Crone ons Here, een reeks Gheestelicke Minnebrieven of Evangelische Peerlen, een Schat van Goddelycke Liefde, een Spieghel der Volcomenheyt, of een Troost der Siele, die de traditie van kinderlijk vertrouwend middeleeuwsch geloof voortzet en de specialiteit van vrome volksdrukken, die Antwerpen gedurende verscheidene eeuwen nog zou bewaren, schitterend begint. Onder de meest beroemde en te onzent zeer populaire werken met mystieke richting treffen wij er verscheidene aan van St-Bernardus als het Boecxken van verduldich Lyden (Mich. Hillen van Hoochstraten, 1518 en 1520) of een paar andere die aan den middeleeuwschen voorganger der mystiek toegeschreven werden zooals Onser liever Vrouwen Souter (H. Eckert van Homberch 1503 en 1520, Mich. Hillen van Hoochstraten 1510) en Een Boecxken van den hemelschen Wyngaert (W. Vorsterman 1537). Naast St-Bernardus' geschriften werden al even zeer gezocht die van den generaal der Fransciskaner orde, Bonaventura, wiens Stimulus divini amoris te Antwerpen herhaaldelijk gedrukt werd in 't Latijn (Ad. van Bergen 1535) en in het Nederlandsch (Id. 1519 en 1535). Vooral de Levens van Jezus waren in dien tijd te onzent een groot boekhandelssucces. Ludolphus de Saxonia, vriend van den mysticus Tauler en prior der Karthuizers te Keulen, omstreeks 1340, schreef in navolging van het verhaal van Jezus'leven, dat Bonaventura samenstelde voor een vrome zuster der Clarissen, een Vita Christi, dat een van de meest gelezen boeken der wereld werd. Dit ontroerende werk, niet alleen geput uit de evangeliën, maar ook uit de apocryphe boeken van het Nieuw Testament en uit de verhalen van bedevaarders, die uit het H. Land terug keerden en met te groote creduliteit aangenomen werden, maakte door zijn naïef-eenvoudigen | |
[pagina 87]
| |
verteltrant en door de groote teederheid, waarmede daar over de passie des Heeren gesproken werd, een geweldigen indruk op de vrome zielen, die bij voorkeur hun devote oefeningen met behulp van dit boek zochten te doen. Dit Leven van Jezus door Ludolphus de Saxonia was een door en door Nederlandsch volksboek geworden. In 1474 werd het voor de eerste maal in den oorspornkelijken Latijnschen tekst gedrukt te Straatsburg en in 1487 verscheen daar reeds een Nederlandsche bewerking van bij G. De Leeu en in 1488 bij Claes De Leeu te Antwerpen. In de eerste jaren der 16e eeuw vinden wij daar nog 6 Nederlandsche uitgaven van in dezelfde stad, bij H. Eckert van Homberch, in 1503, 1512 en 1521, bij Adr. van Berghen in 1510, en bij Claes de Grave in 1521 en 1536. Onder de latere verhalen van de Passie en de Verrijzenis, die te onzent bijval genoten, verdient nog vermelding het werk van den Aalsterschen monnik G. van Branteghem, die voor 1543 in het Karthuizer-klooster op het Kiel bij Antwerpen vertoefde. Zijn Jesu Christi Vita werd in 1537 bij Math. Crom uitgegeven voor Adr. Kempe de Bouchout, met gravuren van Levinus de Witte. In 1539 verscheen het werk bij denzelfden drukker in een Fransche vertaling, die later in Frankrijk herhaaldelijk werd herdrukt, doch eenigszins verbeterd wat de taal betreft, ‘le langage de l'auteur sentant son terrouer et pays de Flandres’, zooals gezegd wordt in de Parijzer uitgaaf van 1543, bij Est. Cavellier voor Ch. l'Angelier.Ga naar voetnoot(1) Herhaaldelijk werden in het begin van de 16e eeuw te Antwerpen ook geschriften herdrukt van den beroemden ‘doctor consolatorius’, kanselier der Parijzer Hoogeschool in de 14e eeuw, Jean Charlier de Gerson, wien ten onrechte het De Imitatione Christi van Thomas a Kempis werd toegeschreven. Van Gerson zelf verscheen het Opus tripartitum, de preceptis dei, de confessione et de arte bene moriendi bij Mich. Hillen van Hoochstraten in 1512, twee maal in het Latijn en één maal in het Nederlandsch. Onder Gerson's naam verscheen er een De Imitatione Chris- | |
[pagina 88]
| |
ti in 1518 bij H. Eckert van Homberch en een in 1536 bij J. Steels. Onder Thomas a Kempis' naam verschenen er in de eerste jaren van de 16e eeuw niet minder dan 7 Nederlandsche uitgaven van de Navolginghe Christi te Antwerpen, twee in 1505 bij A. van Berghen en bij H. Eckert van Homberch, één in 1517 bij H. Eckert van Homberch en vier zonder jaartal bij W. Vorsterman. In de tijdruimte die ons bezighoudt werd op het gebied der devote literatuur te Antwerpen het grootste aantal uitgaven bereikt door de werken van Godeschalck Rosemondt (1583 † 1526), den zeer populairen professor in de godgeleerdheid te Leuven, die o.a. belast werd met de ondervraging van den ketter Jan Pistorius in den Haag. Er verschenen te Antwerpen tusschen 1517 en 1529 niet minder dan 17 drukken van werken uit zijn pen gevloeid, waaronder het Boecxken van dier biechten zeer populair werd. Hij voorzag zijn boeken vaak van een rebus-achtige voorstelling van zijn naam in den smaak der rederijkers: een roos, het woord mond en een krul in houtsnede. Antwerpen was in het begin der 16e eeuw reeds een centrum, waar Roomsche liturgische werken, horae, breviariën, diurnalen, hymnen en sequentiae, missalen, manualen, enz. met voorliefde gedrukt werden. Zeer kenschetsend voor den tijdgeest is evenwel het groote succes, dat daar voorbehouden was voor dergelijke werken in de volkstaal zooals de Nederlandsche Epistelen en Evangeliën, die daar tusschen 1506 en 1538 tien maal herdrukt werden, bij H. Eckert van Homberch, A. van Berghen, H. Hillen van Hoochstraten en W. Vorsterman; Ludolphus Nicolaas van Zwol's Beduydinghe der Missen, (Mich. Hillen van Hoochstraten 1530); en vooral voor alles wat de minderbroeder Gerrit van der Goude op dat gebied heeft uitgegeven. Zijn Boecxken van der Missen, waarin hij de plechtigheden van de H. Mis in allegorischen ascetischen zin verklaart, afgewisseld met passende gebeden, alles geschikt in 3 afdeelingen bestaande uit 33 kapitels ter eere van de 33 jaren, die Christus op aarde doorbracht, heeft een ongewone populariteit genoten. De eerste uitgaaf verscheen te Gouda bij de Collaciebroeders in 1506 en het jaar daarop, in 1507, bezorgt Adr. van Berghen er reeds een Antwerpsche | |
[pagina 89]
| |
uitgave van met hoogst interessante houtsneden, die Pearcer Dearmer voor eenige jaren liet verschijnen in de Alcuin Club Collections (Londen, New York en Bombay, 1903). De Antwerpsche drukken van het boek volgen elkander spoedig op, in 1508 en 1529 bij H. Eckert van Homberch, in 1519, 1520 en 1539 bij W. Vosterman, dit laatste jaar een Nederlandsche en een Fransche uitgaaf. Antwerpen heeft in de geschiedenis der Bijbelverspreiding een hoogst belangrijke rol gespeeld, hoofdzakelijk wat de uitgaven in de volkstaal betreft. Tusschen 1500 en 1540 verschenen te Antwerpen, volgens W. Nijhoff, 77 bijbels of bijbelsche fragmenten, waaronder 22 in het Latijn, 1 in het Grieksch en 1 tweetalig Latijnsch en Nederlandsch, daarentegen vinden wij er 42 Nederlandsche, 7 Fransche, 3 Deensche en 1 Italiaansche, en dit getal blijft nog beneden de werkelijkheid. De oudste Nederlandsche Bijbel werd gedrukt te Delft in 1477, maar reeds heel vroeg in de 16e eeuw brengt ons Antwerpen Den Duitschen Souter in drie elkander vlug opvolgende uitgaven (± 1502 H. Eckert van Homberch, 1504 en 1508 Adr. van Berghen). Bij Claes de Grave verschijnt in 1513 de Bibel in 't Corte, een navolging van La Bible en francoys, de Fransche bewerking van Petrus Comestor's Historia Scholastica. Dit werk heeft nog heelemaal het naïeve, oncritische karakter van de Middeleeuwen. Het Bijbelverhaal is er nog opgesierd met tal van vreemde legendarische bijzonderheden. Wij zien er b.v. de aanbidders van het gouden kalf gouden baarden krijgen als zij van het water drinken, waarin zich van het edele metaal bevindt. Deze Bibel in 't Corte had heel veel bijval en werd reeds in 1516 opnieuw uitgegeven bij denzelfden drukker, die er ditmaal eigenaardige houtsneden bij voegde. In 1518 werd het boek nogmaals door Claes de Grave herdrukt en ditmaal volledigd, zoodat het den titel kreeg van Den Bibel metten figuren. Kort na 1520 begint zich ook te Antwerpen de behoefte aan critisch beter verzorgde, van legendarische sintels gereinigde Bijbelteksten te doen gevoelen. - Gansch natuurlijk laat zich hier de invloed merken eenerzijds van het Erasmiaansche humanisme, dat | |
[pagina 90]
| |
zonder maar iets aan de kerkelijke dogma's te willen wijzigen, de rede een ruimer plaats zocht te schenken in het geloof; - anderzijds van het Lutheranisme, dat reeds in 1518 of 1519 te Antwerpen werd aangepredikt door den Augustijner monnik, den Ieperling Jacob Proost of Praepositus, die met Luther te Erfurth in dezelfde cel leefde en door den grooten hervormer heel vertrouwelijk ‘mijn kleinen dikken Vlaming’ werd geheeten. In 1516 gaf ons Erasmus, die zich in Engeland met Colet in de historische en taalkundige Bijbelstudie bekwaamd had, de ‘editio princeps’ van het Nieuw Testament in het Grieksch met een Latijnsche vertaling bij Froben te Basel. In 1519 verscheen daar de tweed uitgave van, volgens dewelke Luther zijn Duitsche vertaling van het Nieuwe Testament voltooide in 1522. De vertaling van het Oude Testament werd door Luther eerst geëindigd in 1534. Onmiddellijk na 1522 verschijnen er te Antwerpen tal van Nederlandsche fragmentarische Bijbeluitgaven, naar de Luthersche Nieuwe Testament-vertaling. In 1524 geeft A. Van Berghen de Epistelen van Paulus, Catholycke Epistelen, enz. uit, naar de vertaling van Luther. In hetzelfde jaar laat dezelfde drukker een Nederlandsch Nieuw Testament verschijnen naar de Luther-vertaling en met proloog van Erasmus; ook Jan van Ghelen geeft in 1524 een Nederlandsch Nieuw Testament, gedeeltelijk naar Luther. Hans van Ruremonde brengt in 1525 Die Bibel in 't Duitsch en een Nieuw Testament, gedeeltelijk of geheel naar Luther. Ook Martinus De Keyser geeft in hetzelfde jaar een Nieuw Testament, naar Luther en met proloog van Erasmus. Het duurde ook niet lang of de kerk waarschuwde tegen die Bijbeluitgaven, waarvoor de vertaling gebruikt werd van den man, die in 1517 te Wittenberg de beruchte stellingen afkondigde, welke de grondslagen uitmaakten van de Reformatie. De Keizer zelf ging er zich mede bemoeien en van 8 Mei 1521 tot 1550 af verschenen tal van edikten en plakkaten, - waarin allerlei strenge maatregelen getroffen werden om de verspreiding van de Luthersche leer door middel van het boek te beletten. In deze plakkaten vinden wij de kern van de heele zestiendeeuwsche | |
[pagina 91]
| |
wetgeving op het boek. Filips II heeft later die verordeningen van zijn vader eenvoudig erkend en met meer strengheid toegepast.Ga naar voetnoot(1) Kort na de afkondiging van het edikt van Worms in de Nederlanden werd herhaaldelijk bevolen alle kettersche boeken bij de openbare macht af te leveren of te verbranden. Het verwaarloozen van dit bevel bracht lichamelijke straffen mede of berooving van goed (1524), verbanning (1526) of doodstraf (1529). Boekhandelaars, dei in het bezit van kettersche geschriften geraakten, moesten ze binnen de acht dagen inleveren, particulieren moesten ze zelf verbranden (1546). Voortdurend hadden er openbare verbrandingen plaats van massa's ingeleverde of aangeslagen kettersche boeken. De titels der verboden werken stonden in de Keizerlijke verordeningen en later in speciale ‘Indices’ of catalogen vermeld. De eerste index van dien aard in onze gewesten werd door de theologische faculteit te Leuven samengesteld en uitgegeven op 31 Juni 1546. Buiten de werken, op deze lijsten aangegeven, waren ook verboden alle sedert 1520, en volgens latere verordeningen sedert 1510 naamloos of zonder vermelding van drukker verschenen boeken. Geen boek mocht zonder toelating van den Koninklijken raad gedrukt of ingevoerd worden, op straf van verbanning of van het verlies van een derde van het vermogen (1526). Boeken handelend over godsdienstige onderwerpen moesten door een bisschop of door zijn gevolmachtigde goedgekeurd worden, en alle boeken zonder onderscheid hadden een koninklijke goedkeuring noodig. Wie zich aan deze verordening onttrok werd met een kruisvormig ijzer gebrandmerkt, een oog uitgestoken of een hand afgehakt, naar goeddunken van den rechter (1529-1531). Die goedkeuring en toelating tot drukken moest in het boek voorkomen, zooniet was de verkoop van het werk verboden (1546). In de boekwinkels moest een lijst hangen van al | |
[pagina 92]
| |
de voorradige, alsook een index van de verboden boeken, op straffen van 100 Carolusguldens (1546). Ten minste twee maal in het jaar werden de boekwinkels door openbare beambten onderzocht en de balen met boeken, die uit het buitenland kwamen, mochten alleen in het bijzijn van deze beambten geopend worden. Het lezen of bezitten van een kettersch boek was voldoende om een proces wegens ketterij op den hals te halen. Wie schuldig bevonden werd kon zich de eerste maal door afzwering der ketterij redden, maar weigerde de schuldige zulks te doen, dan werden de wreedste straffen toegepast. De mannen werden gehalsrecht, hun hoofden op palen geplaatst; de vrouwen werden levend begraven. Wie voor de tweede maal van ketterij beschuldigd werd, kwam op den brandstapel (1529-1531). De meeste drukkers werden nu zeer voorzichtig. De eenen lieten al hun Bijbelsche en andere theologische uitgaven door Leuvensche doctoren zorgvuldig onderzoeken; anderen, minder schroomvallig, lieten den naam, de voorredenen en aanteekeningen van Luther weg, of noemden in den titel of inleiding alleen Erasmus, die niet voor zoo gevaarlijk werd gehouden; sommigen weer sloegen de bedreigingen der plakkaten in den wind. Zoo begon er in de geschiedenis van de Antwerpsche boekdrukkunst een bewogen, dramatische periode, gedurende dewelke meer dan een van haar beoefenaars slachtoffer werd van die beperking der drukpersvrijheid. Bij eenige van die merkwaardige figuren mogen wij wel even stil blijven. In 1526 gaf Jacob van Liesvelt, nog voor den volledigen Lutherbijbel, het Oude en Nieuwe Testament uit in twee foliodeelen, gedeeltelijk volgens Luther's vertaling. In 1535, even nadat de volledige Bijbelvertaling van Luther in 1534 verschenen was, kwam een herdruk van den Liesveltschen bijbel heelemaal naar Luther vertaald. In 1540 komt een herdruk van den heelen bijbel, en in 1542 weer een, ditmaal met kantteekeningen, die een Luthersch karakter droegen en dan ook niet nalieten, naar het schijnt, de aandacht der kettermeesters te vestigen. Zoo wij het verhaal van den Antwerpschen Pensio- | |
[pagina 93]
| |
naris Jacob van Wesembeeck (1), een tijdgenoot, mogen gelooven, werd Jacob van Liesvelt voor de vierschaar gedaagd en ter dood veroordeeld om dit werk gedrukt te hebben. Volgens Van Wesenbeeck wraakte men vooral de bewering ‘dat de salicheyt der menschen alleen compt door Christum’. Mertens en Torfs, in hun Geschiedenis van Antwerpen, meenen dat ook de houtsneden, die in het boek voorkomen, aanstoot gegeven hebben, o.a. de voorstelling van den duivel met zijn hoornen en klauwen half verborgen onder een monnikspij en met een zwaren rozenhoed aan den gordel, bij het hoofdstuk IV van Matheus: ‘Hoe Jesus na zijn vasting van den duivel gethempteert werde’. Laten wij hierbij evenwel opmerken, dat dezelfde houtsnede gebruikt werd in andere Antwerpsche uitgaven van denzelfden tijd, b.v. in het Jesu Christi Vita, verschenen in 1541 bij M. Crom, zonder dat de uitgevers er voor verontrust werden. Men vindt overigens hetzelfde houtje nog veel later terug op orthodox - onbesproken, vrome boekjes als De Woestyne des Heeren van Pater P. Godefridus, bij H. Verdussen te Antwerpen in 1599 en 1612.
|
|