Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24
(1924)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
(Slot.)Wij weten overigens niet heel nauwkeurig wat de ware oorzaak van J. van Liesvelt's ter dood veroordeeling is. In de stukken van het proces, door Mertens en Torfs medegedeeld, wordt de reden niet opgegevenGa naar voetnoot(1). In elk geval staat het vast, dat J. van Liesvelt reeds vroeger, in 1536, voor verscheidene zijner uitgaven, onder beschuldiging van luterie voor de rechtbank ook werd gedaagd.Ga naar voetnoot(2) Wat er ook van zij, Jacob van Liesvelt werd onthoofd in 1545. Zijn weduwe en zoon gaven den Bijbel opnieuw uit, doch zonder aanteekeningen en na correctie in overeenstemming met de Vulgata. Bij de Nederlandsche gereformeerden bleef de Liesveltsche Bijbel nog lang de ware en in 1620 was er te Hoorn nog een boekwinkel met uithangbord: ‘In de Liesveltsche Bijbel’. Willem Vorsterman gaf in 1528 een Oud en Nieuw Testament uit in twee foliodeelen, naar Jacob van Liesvelt's uitgaaf van 1526, doch gewijzigd in katholieken zin door Leuvensche theologen. Dit werk had ook veel bijval, zeker niet het minst wegens de mooie houtsneden, meestendeels vervaardigd door Jan Swert. Het werd herdrukt in 1532, 1533 en later nog in 1544 en 1545. Niettegenstaande de Leuvensche wijzigingen werd deze Bijbel nog als kettersch beschouwd en W. Vorsterman, die er voor verontrust werd, kon zich alleen verdedigen door de verkeerde lezingen toe te schrijven aan een zetter, die zijn bevelen niet had uitgevoerd. Ook Adr. v. Berghen's Bijbeluitgaven werden herhaaldelijk door de censuur getroffen. Bij verordening van 1529 werd het Nieuw Testament in 1524, naar Luther's vertaling en met twee voorredenen, bij hem | |
[pagina 132]
| |
gedrukt, verboden. In 1536 was Adr. van Berghen genoodzaakt naar Holland te vluchten en in 1552 werd hij daar wegens het verkoopen van kettersche boeken onthoofd. Als wij de lijsten van de wegens ketterij verboden boeken, opgesteld door de Leuvensche faculteit nagaan, dan vinden wij daar een overvloed van Antwerpsche uitgaven. Onder de rubriek ‘Duytsche Bijbels’ op de lijst van 1546 komen alleen Antwerpsche drukken voor van Liesveldt en Vorsterman, alsook één van Hendrik Peetersen uit het jaar 1541. Onder de Bijbels in uitheemsche talen te Antwerpen gedrukt zijn er ook verscheidene waarin de Erasmiaansche of Luthersche invloed zich rechtstreeks of onrechtstreeks liet gelden. Het Ancien et Nouveau Testament, in 1534 bij Martin De Keyser uitgegeven, is de vertaling van Le Fèbvre d'Etaples (±1455 †1536), den zoo ontwikkelden, koenen reiziger en professor in de wijsbegeerte, die om zijn gemis aan eerbied voor de traditioneele monachale wetenschap en voor zijn scherpe critiek in den geest van Erasmus meer dan eens van ketterij verdacht werd. Zijn vertaling van het Nouveau Testament verscheen reeds in 1523 bij Colines te Parijs. Het Epître exhortatoire, dat de geloovigen opwekte om de H. Schrift in de volkstaal te lezen, dat de ergernis van de Parijzer doctoren zoo hevig had opgewekt, komt evenwel in de Antwerpsche uitgaaf niet voor. Het Italiaansche Nuovo Testamento, in 1538 uitgegeven door Joannes Grapheus, is de vertaling van Antonio Brucioli († 1554), den rumoerigen Florentijn, een der peripathetici, die zich in de heerlijke tuinen van Bernard Rucellaï aan het genot van geleerde gesprekken overleverden, doch door Julius van Medici verbannen, naar Frankrijk vluchtte. Hij keerde te Florence terug met hervormingsgezinde gedachten, en ontsnapte enkel door tusschenkomst van zijn vrienden aan zware straffen. Hij vertrok naar Venetië, waar hij met zijn twee broeders, drukkers van beroep, de Biblia tradotta in lingua toscana uitgaf, dei kettersche invloeden verraadt. Deze vertaling is het, die J. Grapheus herdrukte. De geschiedenis van de drie Deensche Bijbel-uitga- | |
[pagina 133]
| |
ven, te Antwerpen verschenen, is buitengewoon belangrijk en het is eerst in 1918, dat Laurits NielsenGa naar voetnoot(1) er al de bijzonderheden van heeft vastgezet. Dit ny Testamente, verschenen in 1529 en herdrukt in 1531, alsook Davidz Psaltere van 1531, werden uit het Grieksch vertaald door Christiern Pedersen, kannunik te Lund. Deze warme aanhanger der hervorming, week in 1529 naar Antwerpen uit, zijn koning Christiern II volgende, die in deze stad na zijn onttroning den steun en de bescherming zocht van Keizer Karel, met wiens zuster, Isabella van Oostenrijk, hij gehuwd was. De studie van L. Nielsen toont op onbetwijfelbare wijze aan dat de drukker dier Deensche Bijbels niemand anders is dan W. Vorsterman. De beroemdste Antwerpsche Bijbeluitgaven in uitheemsche taal zijn de Engelsche, die daar door William Tyndale aan den druk werden toevertrouwd. - Deze voorkamper der Reformatie in Engeland, genoodzaakt in 1524 uit zijn vaderland te vluchten, zocht een toevluchtsoord in Duitschland en later te Antwerpen. Zijn vertaling van het Nieuw Testament, die den grondslag werd van de latere officieele Engelsche Bijbelvertaling, liet hij te Antwerpen drukken en dan, geborgen onder de lading van koopvaardijschepen, in Engeland binnensmokkelen. Ten gevolge daarvan werd Tyndale te Antwerpen gevangen genomen en te Vilvoorde op den brandstapel gebracht in 1536Ga naar voetnoot(2). In het British Museum wordt o.a. bewaard ‘The Newe Testament’, gedrukt bij Martin L'Empereur (Martinus De Keysere), in 't jaar 1534, in een prachtexemplaar op velijn met gekleurde houtsneden dat aan Anna Boleyn heeft toebehoord, blijkens het opschrift Anna Regina AngliaeGa naar voetnoot(3). Niet alleen Bijbels werden verboden, maar ook allerlei andere theologische en ook niet-theologische | |
[pagina 134]
| |
werken, die soms om schijnbaar onbeduidende afwijkingen van de orthodoxe leer veroordeeld werden. Zoo liet in 1526 de markgraaf Nic. de Soyer den Antwerpschen boekhandelaar Frans Birckmann gevangen nemen omdat hij de vertaling van den kerkvader Chrysostomus door den gereformeerden Oecolampadius (Hausschein) verkocht had. Birckmann deed opmerken dat de beambten belast met het onderzoek der boeken hem den verkoop van dit werk hadden toegelaten en dat hetzelfde werk aan de hoogescholen te Parijs, Keulen en Leuven werd gebruikt. De vervolging tegen Birckmann werd ingetrokken, maar de deken van Leuven, Joh. de Montibus, werd belast de dwalingen van Oecolampadius te verbeteren. Drie jaren later werd het boek bepaald op de lijst der verboden boeken gebracht. De Unio dissidentium van Herman Bodius, verschenen in het Fransch onder den titel: L'Union de toutes les discordes, bij Martin De Keyser in 1527, werd in 1530 verboden omdat de auteur uit Augustinus, Hieronymus en Cyprianus alleen citaten aanhaalde, die ten gunste van Luthers leer konden gebruikt worden en achterwege liet wat tegen deze leer sprak. Ook werken van Erasmianen werden herhaaldelijk verboden, zelfs wanneer deze zich niet rechtstreeks met Bijbelvraagstukken bezig hielden. Van Petrus Mosellanus, Protegensis, (Peter Schade uit Proteg of Bruttig aan de Moezel) werd te Antwerpen bij Mich. Hillen van Hoochstraten in 1519 gedrukt: Paedologia in puerorum usum conscripta, een verzameling Latijnsche gesprekken over allerlei onderwerpen, die in het bereik der scholieren vielen, voor de eerste maal uitgegeven te Leipzig in 1518. Een Grieksche vertaling ervan door Jod. Valareus verscheen in 1532 bij Greg. de Bonte (druk van J. Grapheus). - Het werk van Mosellanus komt voor op den Index van 1456, misschien wel hoofdzakelijk omdat Luther en Melanchton het zoo herhaaldelijk en zoo warm hadden aanbevolen. Op denzelfden Index vinden wij o.a. ook werken van Henricus Cornelius Agrippa, die zich zelf altijd overtuigd katholiek noemde, maar soms hevig uitviel tegen de scholastiek en de monniken. Wij stippen | |
[pagina 135]
| |
hier enkel aan: De incertitudine et vanitate scientiarum (J. Grapheus 1530, en zonder naam van drukker 1531) en De occulta philosophia (J. Grapheus 1531). Het ligt in onze bedoeling niet hier de geschiedenis van al die verboden boeken te geven, het zou ons veel te ver leiden. Wij beperken ons tot de enkele typische gevallen, die ons op treffende wijze aantoonen met welke moeilijkheden de drukkers uit die jaren af te rekenen hadden. Anwerpen was nu op godsdienstig gebied een waar strijdperk geworden, waar de werken van talrijke voor- en tegenstanders van Luthers leer herhaaldelijk werden gedrukt. Wij citeeren hier enkel eenige karakteristieke uitgaven die laten oordeelen over de deelname van de Antwerpsche typographie aan die algemeene West-Europeesche beweging. Van Luther zelf verschenen in de Scheldestad van 1520 af een aantal geschriften. De Bibliographie van Nijhoff geeft niet minder dan 14 Nederlandsche Lutherdrukken te Antwerpen verschenen bij H. Eckert van Homberch, Claes de Grave, Nicolaas van Oldenborch, Math. Crom, J. Hoochstraten en W. Vorsterman. De Dialogi van den hartstochtelijken Ulrich von Hutten, die zich zoo krachtdadig inspande om in Duitschland een radicale godsdienstige hervorming te bewerken, verschenen in 1519 bij Michel Willem van Hoochstraten, en hielpen aldus de heftige uitvallen tegen Rome van den beruchten vriend van Luther in onze gewesten verspreiden. Van Erasmus, die in den beginne door zijn bittere uitvallen tegen het monachisme en de scholastiek met Luther hand aan hand scheen te willen gaan, doch zich later van de reformatorische partij openlijk afkeerde, liet Mich. Hillen van Hoochstraten in 1515 een pamflet verschijnen tegen den vechtpaus Julius II, die heel Italië te vuur en te zwaard zette. Dit geestige geschrift, Julius exclusus, waarin de paus door St-Pieter den hemel ontzegd wordt wegens zijn strijdlustigheid, werd langen tijd aan Ulrich von Hutten en anderen toegeschreven, maar zooals P.S. Allen M.A. het aantoonde (Opus epsit. Des. Erasmi Rot, II, 1910), is het naar alle waarschijnlijkheid een werk van Erasmus. Nooit heeft deze het durven be- | |
[pagina 136]
| |
kennen de schrijver van dit werk te zijn, maar om streeks 1513-14 had hij het te Cambridge laten drukken. Van den vurigen Lutheraanschen ijveraar Otto Brunsfels († 1534), eerst Karthuizer monnik en later geneesheer te Mainz, verschenen in 1531 bij Mart. De Keyser voor God. van der Haghen (Dumaeus) de Precationes biblicae en bij A. van Berghen in 1535, alsook bij H. Peetersen van Middelburg in 1538 en 1541 de Nederlandsche vertaling ervan onder den titel: Dat gulden ghebedenboexcken wt den Ouden en de Nieuwen Testamente. Al deze uitgaven staan op den Leuvenschen Index van 1546. Van Willem Gnapheus, omstreeks 1522 rector van een school in den Haag en wegens zijn protestantsche neigingen tweemaal gevangen genomen en ten slotte verbannen, gaf Nicolaas van Oldenborch te Antwerpen in 1525 de Disputacie tusschen die Ketter-meesters en Jan van Woorden en in 1531 de Troost ende Spieghel der Siecken uit. Dezelfde Nicolaas van Oldenborch drukte ook verscheidene werken van den Lutheraanschen godgeleerde en polygraaf Urbanus Regius: in 1527 Een rechte Onderscheyt tusschen die oude ende nyeuwe leeringhe, in 1536 Medicyne der Sielen en in 1538 Dialogus van de prekingen die Christus den twee discipelen dede, tot Emaus gaende op den Paesdach. Onder de werken met reformatorische strekking te Antwerpen uitgegeven, verdienen een bijzondere melding de geschriften van Jan Pupper van Goch (Gochius Joh. Pupper), die in 1549 te Mechelen het klooster der zusters Augustinessen oprichtte, die de Reforprior was. Hij ontwikkelde begrippen, die de Reformatie van Luther in zekeren zin als het ware voor-uitliepen, en na zijn dood in 1475 werden zijn werken door de Duitsche Lutheranen uitgegeven en door het Concilie van Trente als kettersch op den Index gebracht. Dit is nl. het geval met zijn Epistola apologetica super doctrina doctorum scholasticorum en vooral met 't tractaat De libertate Christiana, uitgegeven het eerste ± 1520 bij den vriend van Erasmus Corn. Grapheus, het tweede in 1521 bij Corn. Grapheus en ook bij M. Hillen van Hoochstraten. Dit zelf- | |
[pagina 137]
| |
de tractaat De libertate Christiana had C. Grapheus reeds in 1520 in het Nederlandsch uitgegeven. Dit alles berokkende hem heel wat last met de censuur. Hij werd naar Brussel gevoerd en moest daar op 23 April 1522 herroepen wat hij in de voorrede van een der uitgaven en mondelings ten voordeele der Luthersche leer geschreven en gezegd had, en kort daarna, op 6 Mei 1522, moest hij de herroeping nog eens herhalen van op het oxaal der O.L.V. Kerk te Antwerpen. Een dergelijke herroeping van zijn Luthersche beginselen werd den eersten gezant van Luther te Antwerpen, ‘den kleinen dikken Vlaming’ Jacobus Proost of Praepositus, ook opgelegd. In 1522 werd hij genoodzaakt Luther in de Ste-Gudulakerk te Brussel te verloochenen in een boetplechtigheid, waraover nog gedurende hetzelfde jaar een uitvoerig verslag werd uitgegeven bij W. Vorsterman: Anathematizatio et revocatio fratris Jacobi praepositi. Kort na deze herroeping predikte hij weer de Luthersche doctrine te Ieperen, van waar hij vluchten moest en zich naar Wittenberg begaf. Ook werken van de hevigste bekampers van Luther en zijn leer verschenen te Antwerpen in groot aantal: Zoo vinden wij daar b.v. verscheidene uitgaven van den geleerden en moreel zeer hoogstaanden bisschop van Rochester Fisher Roffensis, die door Henry VIII ter dood veroordeeld werd omdat hij hem niet als hoofd van de kerk wilde erkennen en zich tegen zijn echtscheiding verzette: M. Hillen van Hoochstraten drukte reeds in 1523, het jaar van de oorspronkelijke uitgave, zijn Assertionis Lutheranae Confutatio; - Joannes Steels gaf er een nieuwen druk van in 1537. W. Vorsterman publiceerde in 1522 het Convulsio Calumniarum Ulrichi Veleni, gericht tegen het geruchtmakende boek van den geleerde, die onder den naam van Velenus Monhoniensis (Ulricus) schreef: Libellus in quo probatur apostolum Petrum Romam non venisse, verschenen ± 1520 bij M. Hillen van Hoocstraten. Joannes Steels gaf in 1537 van Fisher Roffensis nog uit: Sacri Sacerdoti defensio contra Lutherum. In 1519 had J. Eckius op het kasteel te Pleissen- | |
[pagina 138]
| |
burg het beruchte debat met Luther, waarin hij den reformator voor de eerste maal formeel van ketterij beschuldigde. Van dat oogenblik af was J. Eckius een van de erkende bekampers der Lutheranen en van zijn Enchiridion locorum communium adversus Lutheranos verschenen te Antwerpen vier verschillende uitgaven, in 1527 en 1531 bij M. Hillen van Hoochstraten, in 1535 bij Joh. Grapheus en Joh. Steels en in 1539 bij Joh. Steels alleen. De hertog van Saksen, Georges met den baard, woonde de disputatie tusschen Luther en Eckius bij en bleef sedertdien een beslist anti-Lutheraan. De domme jonker of duivelsapostel, zooals Luther hem noemde, gaf op de polemische schriften door den grooten hervormer tegen hem gericht een antwoord, dat ook bij M. Hillen van Hoochstraten in 1526 verscheen: Responsio ad epistolam Mart. Lutheri (Latine a Joh. Cocleo). Een fel Luther-bestrijder was nog Jacob Latomus (1475 † 1544), profesor en rector te Leuven en inquisitor. In 1521 liet hij te Antwerpen bij M. Hillen van Hoochstraten verschijnen Articulorum doctrinae Martini Lutheri per theologos Lovanienses damnatorum ratio, waarop Luther zelf nog hetzelfde jaar onder den titel Confutatio antwoordde (Wittenberg 1521). Latomus weerlegde dit verweerschrift in zijn De primatu Romani pontificis adversus Lutherum, verschenen te Antwerpen bij M. Hillen van Hoochstraten in 1526. Ook van den Keulschen opperkettermeester, den Dominikaan Jan van Hoochstraten, die de schriften van Reuchlin liet verbranden en die van Luther op den mesthoop werpen, een der geestelijken, die het meest den spot der Epistolae obcurorum virorum te verduren hadden, verscheen in 1526 bij M. Hillen van Hoochstraten een belangrijk anti-Luthersch werk: Dialogus adversus pestiferum M. Lutheri tractatum de Christiania libertate. Wij hebben totnogtoe over het humanisme te Antpen alleen gesproken voor zoover 't in verband stond met de godsdienstige bewegingen voor of tegen de Reformatie. De Renaissance huldigde het beginsel van het vrije onderzoek op louter wetenschappelijk gebied, en zoo kwamen haar kampioenen er ook toe | |
[pagina 139]
| |
zich aan de zijde van Luther te scharen, zoolang het gold verkeerde opvatting van teksten te wijzigen of vooroordeelen en misbruiken te bestrijden, maar zoodra zij merkten, dat Luther tegen de kerk in opstand kwam, keerden zij zich van hem af en vermeden voortaan alle vraagstukken, waar de Godsdienst in gemengd was. Zij bewogen zich nog enkel binnen de grenzen der zuivere eruditie. In de eerste plaats gaat hun bekommering naar het uitgeven van de letterkundige monumenten der Oudheid. De heerlijke, kleurige wereld van het Romeinsche en later ook van het Grieksche Heidendom, in de scheppingen der groote meesters, wier taal- en gedachtenweelde destijds nog al de frischheid van het nieuwe bezat, wordt in het bereik onzer voorouders gesteld en door de verbetering en uitbreiding van het onderwijs der classieke talen in de menigvuldige nieuw opgerichte scholen, vooral te Antwerpen, waar er op het einde van de 16e eeuw meer dan 200 werkzaam waren, steeds dichter gebracht tot de voortdurend aangroeiende schaar der intellectuëelen. De geschriften der Kerkvaders en andere oudere christelijke auteurs worden wel uitgegeven, maar in veel geringere maat dan de werken der Heidensche literatoren. In de reeks der klassieke uitgaven te Antwerpen kedrukt gedurende de veertig eerste jaren van de 16e eeuw vinden wij, volgens de Bibliographie van W. Nijhoff, naast drie uitgaven van het poëma Historia evangelica of Quattuor evangelia van den Spaanschen kerkvader Juvencus Hispanus (J. Grapheus 1534, Id. in hetzelfde jaar voor Reginald Oliverius te Ipswich, en Wwe M. de Keyser 1538) nog enkel twee uitgaven van de Opera van den Christelijken poëet Aurelius Prudentius Clemens, uit Saragossa (M. de Keyser 1536, J. Steels 1540). Daar tegenover staan in dichte drommen de uitgaven van talrijke vertegenwoordigers der Heidensche Oudheid. Tot de populairste dier werken behoorden blijkbaar de Fabulae van Aesopus, door den Romeinschen kannunik van St-Jan van Lateranen, uit de 15e eeuw, in het Latijn overgezet (H. Eckert van Hombech, ± 1500, Th. Martens 1512, M. de Keyser 1529, 1530, en M. Hillen van Hoochstraten 1534); verscheidene geschriften van Cicero: | |
[pagina 140]
| |
De amicitia, De senectute, Paradona, Somno Scipionis met nota's van Erasmus en Goclenius, de Philippicae en nog andere meer, alle bij M. Hillen van Hoochstraten in 1533, 1534 en twee zonder jaartal, een bij W. Vorsterman, zonder jaartal, en een Grieksche vertaling van De Senectute door Theodoor Gaza, bij M. de Keyser in 1528; en de werken van Ovidius Naso, waarvan er in de Bibliographie van W. Nijhoff niet minder dan 7 Antwerpsche uitgaven voorkomen: o.a. Amatoria bij M. de Keyser 1529 en 1536, Opera bij Wwe de Keyser, 1528, De Tristibus libri V, bij M. Hillen van Hoochstraten 1532 en 1540, en De Vetula libri III bij denzelfde 1534. L.A. Seneca behoorde insgelijks tot de geliefkoosde klassieke auteurs; wij vinden drie uitgaven van de door Erasmus uit zijn werk bijeengebrachte Flores selecti, bij M. de Keyser in 1528 en M. Hillen van Hoochstraten in 1538 en 1539, en een uitgaaf van zijn De Quattuor virtutibus cardinalibus, bij H. Eckert van Homberch, 1505. Ook de Comoediae van Terentius waren zeer gezocht. M. Hillen van Hoochstraten gaf er zes uit in 1534, nadat hij in 1532 een bloemlezing er uit had laten verschijnen: Ex Terentii comoediis colloquiorum flosculi. De Wwe van M. de Keyser gaf in 1537 en 1539 ook zes Comoediae van Terentius uit met aanteekeningen van Erasmus. Van Cato treffen wij uitgaven aan bij H. Eckert van Homberch in 1504, bij Gov. Bac in 1509, en bij M. Hillen van Hoochstraten in 1533. Horatius' volledige werken verschijnen in 1529 bij M. de Keyser en Gov. van der Haghen (Dumaeus); de Satyrae XVI van Juvenalis bij dezelfde in 1540 en 1534; Aristophane's Plutus, vertaald in het Latijn door Adrianus Chilius van Maldeghem, pasoor van St-Donaaskerk te Brugge, bij M. Hillen van Hoochstraten in 1533; de Orationes Olyntheacae tres van Demosthenes, in het Latijn overgebracht door Petrus Clobardus van Schoondyke, bij J. Grapheus (?) voor Greg. de Bonte in 1538; de Opera van Homerus, verlatijnscht door verscheidene humanisten, waaronder Judocus Velareus uit Verrebroeck in het land van Waes, bij J. Grepheus in 1528; de Pharsalia van Lucanus bij M. Hillen van Hoochstraten in 1529; de Satyrae van Persius Flaccus bij M. de Keyser in 1534 en bij Ant. van der Haghen | |
[pagina 141]
| |
Dumaeus) in 1540; van Vergilius de Bucolica in 1531 en de volledige Opera met nota's van Melanchton in 1532, beide bij M. Hillen van Hoochstraten; en de Dictorum factorumque memorabilium exempla van Valerius Maximus, bij J. Grapheus en J. Steels in 1535. Melden wij nog ten slotte de geestige, vaak burlesk hekelende Lucianus Samosatensis, wiens Dialogi, toegelicht door Erasmus, hier gedrukt werden in de jaren 1521, 1524, en 1536 bij M. Hillen van Hoochstraten en in 1536 nog bij G. Spyridipoeus, en wiens Libellus de non credendo door M. de Keyser werd uitgegeven in 1530. De drang naar het genot der classieke literaire schoonheid moest natuurlijk een verjonging van het philologisch onderricht voor gevolg hebben. In de nieuwe Latijnsche scholen, die nu zoo talrijk geopend werden, meestal door humanistisch gevormde leeken, voerde men in de plaats van de verouderde middel-eeuwsche paedagogische literatuur nieuwe werken in, die van beter begrippen over onderwijs en vooral van grondiger kennis der classieke talen getuigen. Een van de meest gebruikte schoolboeken voor de studie der Latijnsche spraakkunst bleef evenwel nog altijd 't Doctrinale puerorum, in verzen van den minoriet van Dole, Aleander de Villa Dei, uit het begin der 13e eeuw. Dit boek werd door den humanist en uitstekenden paedagoog J. Murmellius in zijn Scoparius in barbariei propugnatores et osores humanitatis (1517) ongenadig onden den bezem genomen wegens zijn menivuldige lexigraphische en syntaxische gebreken, maar toch hield 't in vele schole stand. Van 1501 tot 1535 vindt men van De Villa Dei's Doctrinale in de Nederlanden nog 30 herdrukken, waaronder niet minder dan 9 Antwerpsche (H. Eckert van Homberch 1504, 1506, H. Hillen van Hoochstraten 1509, 1510, 1511, W. Vorsterman 1512, 1535). Het beter philologisch inzicht openbaart zich evenwel in dit boek zelf door de commentaren die er door jongere taalkundigen als Herman Torrentinus uit Zwolle e.a. werden aan toegevoegd. Naast de oude Doctrinale verschijnen echter talrijke nieuwe taalkundige werken, waarin de humanisti- | |
[pagina 142]
| |
sche invloeden van de school van Deventer met haar geleerde leiders als Agricola, Hegius, Murmellius, e.a. zich vertoonden, en waarin vooral de machtige stuwingskracht van Erasmus zich liet gevoelen. Van Erasmus zelf gaven de Antwerpsche drukkers tusschen 1500 en 1540 reeds 11 schoolboeken uit: De civilitate morum puerilium (M.H. van Hoochstraten 1530, M. de Keyser 1532, J. Grapheus en J. Steels 1539), De constructione octo partium orationis (W. Vorsterman, 1525), (Brevissima conficiendarum epistolarum formula (M.H. Hillen van Hoochstraten, 1521), De Conscribendis epistolis (Id. id. 1525, 1531), Lingua (n. 1525, M. Hillen van Hoochstraten, - 1526), Paraphrasis in elegantiarum libros L. Vallae (J. Grapheus 1532) en De pueris statim ac liberaliter instituendis libellus (H. van Hoochstraten, 1529). De meeste andere auteurs van te Antwerpen in dien tijd uitgegeven paedagogische handboeken over classiek taalonderwijs, behooren ook tot de nieuwlichters. Het zijn onder anderen: de beroemde rector van de Latijnsche school te Alkmaar, Johannes Murmellius van Roermonde, met zijn In artis componendorum versuum rudimenta tabulae (M. Hillen van Hoochstraten, 1537) en zijn Tabularum opuscula tria (J. Grapheus 1536); Luthers vriend en strijdgenoot, de ‘praeceptor Germaniae’ Philips Melanchton, met zijn Grammatica latina (M. Hillen van Hoocfstraten 1538); de Engelsche kardinaal en staatsminister, Th. Wolsey, die voortreffelijke colleges oprichtte te Oxford en te Ipswich, met zijn Rudimenta grammatices, die te Antwerpen drie uitgaven beleefde (M. de Keyser, z.j., 1536, Wwe M. de Keyser, 1537); de Elzasser Jacob Wimpheling, de gevierde opleider van verscheidene jonge lieden van voornamen huize, met zijn zeer bekend werk Elegantiae maiores (M. Hillen van Hoocfstraten 1522); de Spaansche praeceptor van W. de Croy en van prinses Maria, dochter van Hendrik VIII van Engeland, J.L. Vives, die met Erasmus en Budaeus het triumvirae rei literariae van die dagen uitmaakte, met zijn De epistolis conscribendis (M. Hillen van Hoochstraten 1531, 1534); de hartstochtelijke minnaar der zuivere en mooie Latijnsche taalvormen, de scherp critische L. Valla, met zijn Elegantiarum Libri VI (M. Hillen van Hoochstraten | |
[pagina 143]
| |
1528, 1530); de door Erasmus om zijn zuiver Latijn zoo hoog geprezen, en later door Ignatius de Loyola-zelf in de Jezuietenorde opgenomen Cornelius Crocus met zijn Colloquiorum puerilium formulae (M. Hillen van Hoochstraten 1536); Jan de Coster uit Brecht of Custos Brechtanus, ludi magister in de school der O.L. Vrouw kerk te Antwerpen, met zijn Etymologia (M. Hillen van Hoochstraten 1515, 1539), zijn Syntaxis (Id.) Maart 1519 en September 1519); en Jan van Spauteren of Despauterius uit Ninove, leeraar te Leuven, te 's Hertogenbosch en te Sint-Winnoxbergen, met zijn Introductorium iuvenum in grammaticam opusculum (A. Van Berghen 1515), zijn Syntaxis (M. Hillen van Hoochstraten 1528 en S. Cock 1535) en zijn Vestificatoria (M. Hillen van Hooch-straten 1530). Een zeer belangrijke plaats wordt onder deze studiewerken ingenomen door de woordenboeken, die niet enkel met het oog op het aanleeren van de classieke, maar ook van de moderne talen werden samengesteld, wat voor een groote cosmopolitische stad als Antwerpen een eerste behoefte was. Wij vinden er zeer belangrijke zooals het Dictionarius quinque linguarum, Latijn, Nederlandsch, Fransch, Spaansch en Italiaansch (J. Steels 1534); het Dictionarius septem linguarum, een uitbreiding van het voorgaande werk, waarbij nu het Engelsch en het Duitsch kwamen (J. Crinitus 1540); en vooral het Vocabulare van den Antwerpschen schoolmeester Nic. van Berlaimont, met zijn Vlaamsch-Fransche gesprekken (W. Vorsterman 1540), dat later zoo dikwijls nagevolgd en aangevuld werd. Ook het eigenaardig boekje van J. Murmellius: Pappa puerorum, waar naast een Latijnsch - Nederlandsch vocabularium ook gesprekken ter oefening, een ‘leere der manyeren te leeven’ en een reeks spreekwoorden in voorkomen, werd te Antwerpen bij W. Vorsterman gedrukt in 1530. Tot in het midden van de 16e eeuw bleef dit boekje buitengewoon populair in de Nederlanden, Duitschland en Zwitserland, waar het naar men berekent 32 maal uitgegeven en op meer dan 30.000 exemplaren verspreid werd. De Latijnsche synonymorum Collectanea met Fransche en Nederlandsche vertolking van Hieronymus Cingularius, ver- | |
[pagina 144]
| |
scheen bij Willem Vorsterman 1529 en bij M. Hillen van Hoochstraten z.j.. Herhaaldelijk herdrukte men te Antwerpen ook het Pinachidium, Elucidarius carminum of Dictionarium poeticum van den Zwolschen grammaticus Hermannus Torrentinus (M. Hillen van Hoochstraten 1515, 1531, 1536, 1537 en Mart. de Keyser 1535) en het Lexicon Graeco-Latinum van Johannes Servilius (Knaap) uit Weert in het Luikerland, die te Antwerpen den steun mocht genieten van den maecenas Ladislas van Ursele (Wwe M. de Keyser voor J. Gymnicus 1539, J. Steels 1539, 1540). Al die werken bereiden als het ware het terrein voor, waarop in de tweede helft van de 16e eeuw de merkwaardige lexigraphische uitgaven van Plantin, Kiliaan, Meurier en anderen zouden ontstaan en zoo wordt Antwerpen exenals op het gebied der devote literatuur ook een centrum voor boeken over taalstudie. Naast de herdrukken van de classieke auteurs der Oudheid en de paedagogische werken, die vooral de studie van de andere talen beoogden, bloeide te Antwerpen ook de nieuwere Latijnsche literatuur der humanisten. De taal van Cicero en Vergilius was in de eerste helft der 16e eeuw weer een levende taal geworden en allerlei gedichten en prozawerken uit dien tijd werden door de ijverige Antwerpsche drukkers in het licht gegeven. Een zeer belangrijke plaats onder die moderne Latijnsche uitgaven wordt door het werk van Erasmus ingenomen. Te Antwerpen verschenen van 1503 tot 1540, altijd volgens de Bibliographie van W. Nijhoff, 18 verschillende drukken van allerlei louter literaire werken van Erasmus, bloemlezingen uit zijn Adagii, zijn Colloquia, Epistolae, Parabolae, een uitgaaf van zijn Laus Stultitiae (Th. Martens, 1512), enz. Van den gevierden dichter en generaal der Carmelieter Orde, Joh. Baptista Mantuanus (Spagnoli), van wien er niet minder dan 58 drukken verschenen in de Nederlanden, gedurende de tijdruimte waarover wij spreken, vinden wij twee Antwerpsche uitgaven van zijn Carmen bucolicum (H. Eckert van Homberch, 1511, J, Grapheus voor J. Steels 1540). Van Adrianus Barlandus, den Zeeuwschen philoloog en historicus, die met zooveel gezag Latijn doceerde in het Collegium Buslidianum te Leuven, gaf M. Hillen van | |
[pagina 145]
| |
Hoochstraten vier bundels Dialogi uit (1526, 27, 28 enn 34) en twee maal zijn Jocorum veterum ac recentium centuriae (1529). Van P. Nannius van Alkmaar, dien anderen profesosr van het college Busleyden, vriend van Granvelle gaf S. Cock de Comoedia quae inscribitur Vinctus uit (1552). Van Henricus Cornelius Agrippa van Netterheym, die een tijd in den dienst was van Margaretha van Oostenrijk, Gouvernante der Nederlanden, bezitten wij verscheidene Antwerpsche drukken: De Incertitudine et vanitate scientiarum, een werk waarvan beweerd wordt dat het den schrijver eene gevangenisstraf kostte (J. Grapheus 1530, z.n. 1531), De nobilitate et praecellentia faemini sexus (M. Hillen van Hoochstraten, 1529), en De occulta philosophia (J. Grapheus 1531). J. Grapheus gaf in 1530 ook uit De nostrorum temporum calamitatibus Sylva van Johannes Dantiscus (Flachsbinder), den dichter, die een tijd lang raadsheer der Poolsche koningen was, en van wien H. Peetersen van Middelburg in 1531 een werk in het Nederlandsche vertaald uit gaf: Victorie van den Coninc van Polen tegen grave Hans Weida. M. Hillen van Hoochstraten gaf de Opuscula uit (± 1520) van Hieronymus Emser, die met hertog Georges van Saksen zulken bitteren strijd tegen Luther voerde. W. Vorsterman gaf de Epistolae proverbiales uit van Faustus Andrelinus Publius, den Italiaan, die het onder Karel VIII tot gekroonde poëet van Frankrijk bracht. De zoo hoog geroemde Latijnsche poëma's van den Doornikenaar Jean de Mourcourt (Morocurtius), karthuizer te Marly, werden door J. Crinitus uitgegeven: Threnodia adversus Lutheranos (1540), Hugonias (id.), Brunonias (id.) De Epistolae breviores van Franciscus Philelphus, den Italiaanschen philosoof uit de 15e eeuw, die te Constantinopel in dienst was van Keizer Joannes Palaeologus, werden bij A. van Berghen uitgegeven in 1512 en 1520. De Auree espistole van Marcus Hieronymus Vida bij J. Grapheus voor bij Th. Martens, en het poëma Christados libri VI van Marcus Hieronymus Vida bij J. Grapehus voor J. Steels, 1536). Wij mogen ook de uitgaven niet vergeten van Petrus Aegidius (Gillis), den geleerden stadsgriffier van Antwerpen, die Dürer te gast had, vriend was van Erasmus, Vives, Lefèvre d'Etaples en | |
[pagina 146]
| |
andere beroemde humanisten, en wiens kinderen over de doopvont gehouden werden door Thomas Morus. M. Hillen van Hoochstraten gaf in 1519 zijn Threnodia of treurzang op den dood van Keizer Maximiliaan I uit. Het was ook Petrus Aegidius, die de Opuscula nonulla verzamelde van Rudolf Agricola, uitgegeven in 1511 door Th. Martens. Onder die nieuwere Latijnsche werken, waarvan wij hier maar enkele opnoemen, vinden wij een aanzienlijk aantal tooneelstukken, vooral schooldrama's, die er ons aan herinneren, dat de Vlaamsche jongelieden destijds in de scholen bij hun Latijnsche studiën die tooneelspelen opvoerden. Van den Amsterdamschen Jezuiet Cornelius Crocus verscheen hier het schooldrama Joseph (J. Grapheus voor J. Steels 1537, 1538); van den Benediktijner monnik Nicolaas Bartholomeus uit Loche in Touraine de tragedie Christus Xylonicus (Wwe M. de Keyser voor Jan Coccius 1537, en Ant. Goinus 1539); van den grammaticus G. Macropedius, rector te 's Hertogenbosch en te Luik, Andrisca (M. Hillen van Hoochstraten 1538), Hecastus (Id. 1539) en Asotus evangelicus, het spel van den verloren zoon (Joh. Hillen van Hoochstraten 1540); van G. Gnapheus, den beroemden praeceptor van de kinderen van de Gravin Anna van Friesland te Emden, Acolastus (M. Hillen van Hoochstraten 1533 en 1535); van den Elzasser leeraar Johannes Sapidus Anabion (J. Grapheus voor J. Steels 1540) en van Jacobus Zovitius, eerst Latijnsch leeraar te Hoogstraten en later rector te Breda, de comedie Ovis perdita (Wwe M. de Keyser voor J. Coccius 1539, en Ant. Goinus 1540). Naast deze neo-classieke voortbrengselen der humanisten zette de literatuur in de volkstaal haar leven voort, in den beginne nog sterk middeleeuwsch van wezen, maar toch geleidelijk de opvattingen der Renaissance als een nieuw ideaal beschouwend en toepassend. De romantiek van de middeleeuwsche ridderromans laat zich op de lezers aan de eerste helft der 16e eeuw nog zeer machtig gelden en te Antwerpen werden talrijke prozabewerkingen van deze schoone ‘ende waerachtige’ historiën uitgegeven. Wij vermelden enkel de Historie van Buevyne van | |
[pagina 147]
| |
Austoen (Jan van Doesborch 1504), vrij vertaald naar Le Livre de Buefves de Hautonne; - die van Heer Frederick van Jennen (Genua), (W. Vorsterman, 1531), het roerend verhaal van de koopmansvrouw, die als man verkleed lange jaren rondzwierf en tot groote eer kwam; - de Historie van ridder Parijs ende Vienne (H. Eckert van Homberch 1510), de boeiende Zuidfransche roman van Pierre de la Seppade, die reeds als Vlaamsch prozaboek op het einde van de 15e eeuw te Antwerpjen verscheen bij G. Leeu (1487, 1488, 1491); - de Historie van Sandrijn ende Lansloot (Adr. van Berghen, 1508, en W. Vonsterman, ± 1520); - de Historie van Sydrac (G. Brac, z.j., M. Hillen van Hoochstraten 1522, W. Vorsterman, 1540); en de aan Flavius Josephus ontleende Destructie van Jherusalem (W. Vorsterman, z.j.) met het verhaal van den melaatschen Vespasiaan, die door den zweetdoek van Veronica genezen werd, een eeuwen lang geliefd gebleven volksboek. Geliefkoosde volkslectuur boden ook de menigvuldige kluchtboeken, die met dartele grappigheden en vaak wonderbare verhalen de lezers moesten vermaken, zonder dat daarbij een satirische bedoeling uitgesloten was. Een typisch werk in dien aard verscheen omstreeks 1520 bij M. Hillen van Hoochstraten: Die Evangelien van den Spinrocke, een bewerking van Les evangiles des quenoilles,, in 1480 te Brugge gedrukt, waarin een aantel beuzelzieke vrouwtjes in de taveerne van Marvie Ployarde, hun hart ophalen aan allerlei sterk folkloristische getinte onzinnige en superstitieuse praatjes. Nog populairedr werd het verhaal van de ‘schimpelycke werken en wonderlycke avontueren’ van Thiel Ulenspieghel (M. Hillen van Hoochstraten, ± 1519), die later door het sterke werk van Ch. de Coster een onzer legendarische nationale helden moest worden. Omstreeks hetzelfde jaar verscheen het verhaal van de vroolijke daden van dien kwant te Antwerpen ook in het Engelsch: Tyll Howleglass (Jan Van Doesborch, ± 1519). In 1528 verscheen bij M. Hillen van Hoochstraten de Historie van den Jongen Jacke, naar het Engelsch A merry geste of the Frere and the Boy, de eerste vorm in gebonden stijl van het in Vlaanderen tot op | |
[pagina 148]
| |
den dag van heden populair gebleven prozaverhaal van Jakske met zijn Fluitje. Vol middeleeuwsch wondergeloof is ook het verhaal van Virgilius, den aartstoovenaar, wiens rol eenige tientallen van jaren later door Dr Faustus werd voortgezet. W. Vorsterman gaf omstreeks 1525 het boek uit Van zijn leven, doot, ende van den wonderlycken wercken die hij dede by nigromancien ende by dat behulpe des duvels, naar het Fransch Les faictz merveilleux de Virgile. Het Schip vol wonders (Claes de Grave, 1535), den Sack der Consten (Jac. van Liesvelt, 1528) behooren tot die zeer gezochte ontspanningsboekjes, waaruit de meest uiteenloopende dingen te leeren vielen, als daar zijn goud en zilver maken zonder kosten, het haar blond verwen, aan de vrouwen ‘harde borstkens’ bezorgen, honden het bassen afleeren, remedies tegen allerlei kwalen en ook de toekomst voorspellen uit den stand der planeten, wat deze geschriften laat rangschikken naast de vele Prognosticaties, Openbaringhen en Prophecien, die destijds te Antwerpen het licht zagen. Het gedicht Den Spiegel der ionghers (G. Bac, ± 1500, H. Eckert van Homberch, 1501) van Lambertus Goetman, den prelaat der Park-abdij te Leuven, de Manieren alsmen over tafel sal hantieren (H. Eckert van Homberch ± 1510) zijn werkjes van didactischen aard, waarin vooral de ‘wellevenskunst’ betracht wordt. De uitgaaf van de werken van Clement Marot in den oorspronkelijken tekst: L'adolescence clementine, bij G. Montanus voor J. Steels in 1539, bleef zeker niet vreemd aan de geleidelijke vorming in onze gewesten van een nieuw literair bewustzijn naar het voorbeeld der Fransche pleïade. Vooral in het werk der rederijkers openbaart zich langzamerhand de Renaissancegeest. Is het mooie esbattement van Elckerlyc of Den Spieghel der Salicheit (W. Vorsterman ± 1525) van den Diesterschen monnik Petrus Doorland, nog zuiver middeleeuwsch, in de tooneelspelen, die voortaan op de landjuweelen vertoond worden, komt de mythologische klinkklank, en de zucht naar vertoon van classieke geleerdheid sterk naar voren. Dit blijkt ten overvloede uit de | |
[pagina 149]
| |
Spelen van Sinne binnen Ghendt vertooght in 1539 en in hetzelfde jaar uitgegeven bij Mathijs Crom te Antwerpen. Dezelfde uiterlijke teekenen van den aantocht van Renaissance-smaak vinden wij in de lyrische werken der rederijkers, o.a. in de Refereynen int vroede, int zotte, int amoreuze vertooght binnen Ghendt in 1539, uitgegeven bij Joos Lambrecht te Gent en het jaar nadien bij A. Van Berghen te Antwerpen (1540). Dit laatste werk is ook zeer interessant in louter typographisch opzicht daar in het voorbericht het gebruik der Latijnsche drukletter voor het uitgeven van Nederlandsche teksten aanbevolen wordt. Joos Lambrecht, die niet alleen drukker maar ook lettersteker was, klaagt over de ‘plompheyt’ zijner landgenooten, die hun ‘vlaemsche sprake in Romeynscher letteren gheprent niet ghelezen en kunnen’. Hij drukte zijn boeken in Romeinsche letteren, die volgens hem ‘allen anderen vlaemsche letteren (hij bedoelt natuurlijk gothische letters) in nettigheden ende gracyen te boven’ gaan. Dit gebruik der Romeinsche lettertypen, die tot nog toe voor Latijnsche teksten voorbehouden bleven, bij het drukken van een Vlaamsch boekje, is ook een kenschetsend uiterlijk teeken van den groei van den nieuwen Renaissance-smaak. In vele van de sinnespelen en referyennen voorgebrancht op het Landjuweel van 1539 te Gent, openbaart zich de Luthersche gedachte, wat aantoont welk vruchtbaar veld de Kamers van rhetorica voor de nieuwe leer waren. De uitgaaf van de letterkundige voortbrengselen van het Gentsche landjuweel werd op de lijst der verboden boeken gebracht bij placaat van 22 September 1540. Tal van Antwerpsche rederijkers werden wegens het kettersche van sommige hunner werken ter dood gebracht. Jacob van Middeldonck van de ‘Damastbloem’ onderging dit lot in 1546, omdat hij de proloog had voorgedragen van het fel kettersche spel Den Boom der Schriftueren, gespeeld te Middelburg in 1539 en waarschijnlijk in hetzelfde jaar te Antwerpen gedruktGa naar voetnoot(1). Peter Schudematte van de ‘Vio- | |
[pagina 150]
| |
lieren’ werd in 1546 gehalsrecht als schrijver van het spoorloos verdwenen spel Babel van VilvoordenGa naar voetnoot(2); en Frans Fraet, eveneens van de ‘Violieren’ werd in 1559 ter dood veroordeeld als dichter van Tpalays der gheleerder ingienen (Antwerpen 1554). Tegenover de gereformeerden verhief zich met kracht de bekende Antwerpsche schoolmeesteres Anna Bijns in haar Refereinen (Jac. van Liesvelt 1528), die het jaar nadien, in het Latijn vertaald door Eligius Eucharius (Houckaert), onder den titel Cantica bij V. Vorsterman verschenen. Tot de literaire werken van dien tijd, die het meest weerklank vonden in onze gewesten, behooren ook de verschillende uitgaven der Souterliedekens, waarvan de eerste verscheen in 1540 bij Simon Cock. Er zijn negen uitgaven bekend van dit boek, die alle den datum van 12 Juni 1540 dragen. Zeker werden die niet alle te gelijk gedrukt. De datum en het privliegie van de eerste uitgave werden eenvoudig in de 8 volgende nagedrukt. Deze bewerking van de Psalmen Davids door Jhr. Willem van Zuylen van Nyevelt, alhoewel zij zelf nog geen gereformeerd karakter vertoonen, luiden toch de lange reeks latere Calvinistische psalm-berijmingen in. Buiten de theologisch - wijsgeerige wetenschappen en de literatuur geeft de Antwerpsche boekenproductie uit het tijdperk van Keizer Karel eveneens een treffend beeld van de bedrijvigheid op elk ander gebied der menschelijke gedachte. Dezelfde kenmerken van deze voor ons volk zoo beteekenisvolle overgangsperiode komen voor in de boeken over plant-, dier- en geneeskunde, over aardrijks- en wiskunde, over cosmographie, rechtsgeleerdheid en geschiedenis, die destijds te Antwerpen gedrukt werden. De Questiones naturales van Aristoteles worden gedrukt bij G. Bac (± 1505), het De Sanitate tuenda van den Romeinschen geneesheer Aurelius Cersus bij M. Crom (1539), het De paratu facilibus van Galenus bij J. Grapheus voor J. Steels (1533), en brengen aldus natuurkennis uit de Oudheid over. Van de Middeleeuwsche geleerden is het de doctor universalis Albertus Magnus, die het leeuwenaandeel in de | |
[pagina 151]
| |
Antwerpsche drukken heeft. Zijn De virtutibus herbarum, dat reeds bij G. Bac gedrukt werd in 1498, krijgt bij denzelfde een herdruk in 1502 en 1504, één bij Joh. Thibault in 1519 en één bij Simon Cock in 1534; zijn Secreta mulierum et virorum, dat M. Van der Goes reeds drukte in 1484 en G. Bac in 1490, wordt heruitgegeven in 1538. De Chirurgia magna et parva van Lanfrancus de Mediolano, die omstreeks 1295 te Parijs een zeer gevierd professor was, werd naar de eerste gedrukte uitgaaf van 1519 bij Giunta te Venetië in het Nederlandsch bewerkt en uitgegeven door W. Vorsterman in 1529. Van Guy de Chaulieu of de Cauliac, meester in de chirurgie en in de medicijnen te Montpellier gedurende de 14e eeuw, drukt H. Eckert van Homberch in 1507 de Cyrurgie, een boek dat nog lange jaren gezag behield. Het Fasciculus Medicinae van Jean de Ketham, dat in 1491 voor de eerste maal verscheen te Venetië bij Joh. en Greg. de Gregoriis, werd door Petrus Antonianus in het Nederlandsch vertaald ‘ter eeren van der generoser stadt van Antwerpen ende ten profijte van den gemeinen volcke’ en uitgegeven bij Claes de Grave in 1512. Een herdruk van dit werk verscheen bij denzelfde in 1529. Onder de tijdgenooten, wier werk te Antwerpen gedrukt werd, noemen wij den Antwerpschen geneesheer, afkomstig uit Hazebroeck, Jacob Castricus (De sudore epidemiali, J. Grapheus 1529); Paulus Jovius uit Come, verbonden aan het hof van Keizer Karel (De romanis piscibus, J. Grapheus 1528); twee jaren na de eerste uitgaaf te Basel); den Leuvenschen professor Hieronymus Thriverus (Drivere) van Brakel (In primum Aphorismorum Hippocratis librum commentarius, M. Crom 1538); Jean Thibaut, den empirischen geneesheer en astroloog, die tot aan haar dood in 1530 deel uitmaakte van het gevolg van de gouvernante Margaretha van Oostenrijk (Thresoor van den preservatyve remedien ende cure vander pesten, M. de Keyser, 1531); Jan de Vigo, den Genueeschen arts, die als heelmeester naar Rome werd geroepen door paus Julius II en met zijn Practica in arte chirurgia copiosa, vertaald in het Spaansch, Italiaansch, Portugeesch, Duitsch en Nederlandcsh veel roem oogstte (Dat chirurgylick werk, Claes de Grave 1533) en P. | |
[pagina 152]
| |
Sylvius Antverpianus (Tfundament der medicinen ende chyrurgien, W. Vorsterman 1530, 1540). Buitengewonen bijval genoot hier de Roseghaert vanden bevruchten vrouwen, Nederlandsche bewerking van het beste boek uit dien tijd over verloskunde door Eucharius Röslin uit Francfort. De oorspronkelijke Duitsche uitgaaf verscheen in 1513 te Francfort, in 1516 gaf de drukker Thomas van der Noot te Brussel er reeds een Nederlandsche vertaling van, die te Antwerpen herdrukt werd bij M. Hillen van Hoochstraten 1529, W. Vorsterman voor Barth. Jacobsz. te Leiden 1530, Jan van Ghelen 1540 en Simon Cock, 1540. Zeer gezochte boeken waren ook: Der Dieren Palleys dat teruggaat op een middeleeuwschen Bestiarius (Jan van Doesborch, 1520) en te Antwerpen onder den titel The wonderful shape in het Engelsch vertaald werd door Laurens Andrewe uit Kales (Id. id. na 1520); Dlicht der aptohekers, een boek dat de ‘aromatieke confectien’ leerde, naar het Lumen Apothecariorum van Quiricus de Augustis uit Tortona (Claes de Grave, 1529) en Die rechte const om alderhande wateren te distilleren (W. Vorsterman, ± 1520). Een gansch uitzonderlijke melding verdienen ook de verscheidene kruidboeken, die te Antwerpen het licht zagen en ons als het ware geleidelijk brengen naar de prachtwerken, die op dat gebied in de tweede helft der 16e eeuw geleverd zouden worden door Dodoens, De l'Escluse en de Lobel. Het oudste gedrukte kruiboek in het Nederlandsch werd door J. Veldener te Culemborg uitgegeven in 1484. De oudste Antwerpsche is de Herbarius in dyetsche, een bewerking van een Latijnschen herbarius, verschenen te Mainz in 1484 bij Peter Schöffer (G. Bac 1511). Hetzelfde werk evsrcheen bij W. Vorsterman, ook omstreeks 1511. Claes de Grave gaf in 1514 Den groten Herbarius uit, vertaling van den Duitschen Ortus Sanitatis in 1485 bij Peter Schöffer te Mainz verschenen. Nog twee maal gaf Claes de Grave hezelfde boek uit in 1526 en in 1533. Deze belangrijke aftrok van dit boek begrijpen wij eerst best als wij weten, dat het niet enkel een beschrijving van planten bevat, maar ook talrijke practische wenken over de geneeskracht der | |
[pagina 153]
| |
kruiden, een ‘tractaat om de urine te onderzoeken’, een anatomie van den mensch, een tractaat voor personen, ‘die op dorpen en casteelen wonen, ver van de meesters gelegen’, een tractaat over de Spaansche pokken en dergelijke dingen meer. Onder de werken handelende over geschiedenis nemen de landskronijken de eerste plaats in. Het aantal drukken van de Kronijken van Brabant, Hollant, Seelant en Vlaenderen zijn vrij aanzienlijk. Wij vinden er bij Jan van Doesborch in 1512, 1518 en 1530, bij denzelfden voor M. Hillen van Hoochstraten en Hendrik Peetersen in 1530, en bij W. Vorsterman voor Barth. Jacobsz. te Amsterdam in 1538 en 1539. Die excellente Cronike van Vlaenderen verschijnt in 1531 bij W. Vorsterman, het Fasciculus temporum, historiën van Adam tot Christus, bij Claes de Grave in 1529, en Den spieghel historiael naar een gedeelte van het Speculum historiale van Vincent van Beauvais, onafhankelijk van Maerlant's vroegere bewerking, bij Claes de Grave in 1515. Een succesboek op historisch gebied was in die tijden het Historarium et chronicorum mundi epitome usque ad annum 1533 van den Augsburgschen arts Achilles Pirminius Gassar. De eerste uitgaaf van dit werk verscheen te Bazel in 1532 en reeds het jaar nadien vinden wij er te Antwerpen drie uitgaven van bij J. Grapheus, M. Hillen van Hoochstrate en J. Steels, in 1536 drukt J. Grapheus er nog een uitgave van voor J. Steels. Een Nederlandsche vertaling van het boek zag het licht bij A. van Berghen voor Wouter van Lin in 1533 en 1534 en voor eigen rekening ook in 1534. Gassar geeft in zijn werk geen theologische uitweidingen, doch zijn voorstelling der feiten verraadt een voorstander der Reformatie. Het boek werd dan ook in 1540 op den Index gebracht. Op het gebied der rechtsgeleerdheid en der wetgeving ging de gunst der belangstellenden onder de vele uitgaven van ordonanties en plakkaten, costumen en keuren, van de geschriften van Volcardus, Vives, Hegendorphinus, Cellarius en zooveel anderen naar de codices van het oude recht. Wij vinden twee drukken van een Nederlandsche vertaling van Justinianus' Institutiones imperiales bij Claes de Grave in 1520 en 1534. De Spiegel van Sassen, door Eyke van | |
[pagina 154]
| |
Repgau, het oudste der Duitsche rechtsboeken, ontstaan tusschen 1198 en 1235, en het Saksische landen leenrecht bevattende voor alle Duitsche landen tot aan de Frankische en Friesche grenzen, wordt tusschen 1504 en 1539 tot 7 maal herdrukt te Antwerpen (W. Vorsterman 1504, 1528, 1535, 1539, A. van Berghen 1506, Simon Cock 1526, 1527). Zeer gezocht was ook de Summe rurale van den Doornikschen baljuw uit de 14e eeuw, Jean Le Bouteiller, een samenvatting van het gebruikelijke en canonieke recht met opgave van interessante gevallen uit de practijk ter opheldering. Dit werk, een noodzakelijk handboek der rechters, eerst in talrijke handschriften verspreid, werd voor de eerste maal gedrukt bij Collard Mansion te Brugge in 1479. De eerste Nederlandsche vertaling werd gedrukt bij Jac. Jacobsz. van der Meer te Delft in 1583. Daarop volgen dan vier uitgaven van den Nederlandschen tekst te Antwerpen: H. Eckert van Homberch 1503, Nic. de Grave 1520, 1529 en S. Cock 1542. Interessante uitgaven, vooral met het oog op de typographische inkleeding, waren ook de vele muntboeken, waarin niet alleen de ordonantiën betreffende het geldwezen werden uitgegeven, maar waarin de in omloop zijnde muntstukken in hout- of kopergravure voorgesteld werden, Er verschenen er te Antwerpen in verscheidene talen: Valucien ende ordonantien van den gelde (Th. Martens ± 1500), Valuacion des monnoyes (W. Vorsterman 1536), Valuacyon of golde and sylver of 1499 (Jan van Doesborch) en veel andere meer. Onder de boeken over wiskunde en cosmographie hadden die van Petrus Apianus het meest bijval. Deze geograaf en sterrekundige uit Ingolstadt, door Keizer Karel tot den adelstand verheven, liet in 1524 zijn Cosmographicus Liber verschijnen, die hem beroemd maakte. Verscheidene drukken van dit werk volgden elkander te Antwerpen in korte tijdruimte op, bij J. Grapheus in 1529, 1533, 1534 en bij Aeg. Coppenius van Diest in 1539 en 1540. Een Nederlandsche vertaling werd er van bezorgd door Greg. de Bonte in 1537. Al die uitgaven werden verbeterd en bijgewerkt door Gemma Phrysius, uit Dokkum, den geleerden vriend van Keizer Karel. Van dezen | |
[pagina 155]
| |
laatsten geleerde, grondlegger der cartographie in de Nederlanden, drukte Aeg. Coppenius van Diest voor Greg. de Bonte in 1540 een Arithmeticae practicae methodus facilis, en J. Grapheus voor Serv. Zassenus Diesteus te Leuven en voor Greg. de Bonte te Antwerpen een De principiis astronomiae et cosmographiae (1530). De nieuwe tijdgeest, die een groote nieuwsgierigheid aan den dag legde voor de betere kennis van verre streken en met frisschen drang alle wetenswaardigheden over vreemde volkeren, hun gewoonten en gebruiken navorschte, openbaart zich zeer sterk te Antwerpen door de uitgave van talrijke werken over reizen en aardrijkskunde. In de groote havenstad waar vertegenwoordigers uit alle gewesten der bekende wereld samenkwamen moest de belangstelling voor dergelijke studie natuurlijk nog levendiger zijn dan elders, en de groote overzeesche landontdekkingen van Spanjaards en Portugeezen, die elkander te dien tijde opvolgden verhoogden die belangstelling in ongewone maat. Wij vinden eerst drukken van enkele geschriften uit de Oudheid, zooals het De situ orbis van Dionysius Afer (Periegetes), den Byzantijnschen geograaf, die in Grieksche hexameters deze beschrijving der aarde met de toen gekende hoofdzeeën, kustlanden en eilanden maakte op verzoek van Keizer Augustus. De Latijnsche vertaling van dit werk, gemaakt door Priscianus, verscheen in 1529 te Antwerpen bij M. de Keyser. Ook Middeleeuwsche werken over aardrijkskunde derden herdrukt, zooals de Descriptio terrae Sanctae, die omstreeks 1240 door den Duitschen Dominikaan Brochardus of Burchardus werd geschreven. J. Grapheus drukte dat werk voor J. Steels in 1536. Een echt middeleeuwsche geest vol zin voor wonderbare fantazijen spreekt ook nog uit het boekje dat Jan van Doesborch drukte omstreeks 1506: Van die wonderlicheden ende costelicheden van Pape Jans landen. In het Engelsch vertaald en vereenigd met andere verhalen, werd het door denzelfden drukker nogmaals uitgegeven omstreeks 1520: Of pope John and his landes. Deze geheimzinnige Pape Jan of Johannes Presbyter is een half legendarisch personage, waarover sir John Mandevyl, die omstreeks 1322 het | |
[pagina 156]
| |
verre Oosten bezocht, Brochardus, Marco Polo en veel andere middeleeuwsche schrijvers verbazende dingen vertelden. Hij regeerde in het verre Oosten, in het Indisch wonderland, dat naast het Paradijs lag en zou priester geworden zijnGa naar voetnoot(1). Van denzelfden priesterkeizer wordt gewag gemaakt in het Legatio Indorum imperatoris Presbyteri Joannis ad Emanuelem Lusitaniae regem, uitgegeven bij J. Grapheus in 1532 door Mamianus a Goes, den Portugeeschen edelman, die zich als gezant in de Nederlanden een tijd te Leuven vestigde. Het verhaal van de reizen die Vasco de Gama voor zijn koning Emmanuel ondernam ten einde een zeeweg naar Indië om de Zuidspits van Afrika heen te zoeken, vond hier zeker gretige lezers. - Over de tweede reis, door Vasco de Gama in 1501 naar Calcutta ondernomen als strafexepeditie tegen de bevolking, die een veertigtal Portugeezen der bezetting vermoord had, verscheen er te Antwerpen z.n. een onderhouden verhaal in 1540: Dit is die reyse die een man self bescreven he || ver (sic) die seylde mit LXX scepe wt die rivier va lisboen in poertegael na Calcoen in Indien en geschiede int jaer XVC en een. Van een andere reis in 1498 gaf Jan van Doesboch ook een verhaal uit in 1508: Die Reyse van Lissebone om te varen na de eylandt Naguaria in Groot Indië gheleghen voorby Callicuten en Gutschi dair dye stapel is van der specerien... Dit zelfde werkje in het Engelsch vertaald maakt deel uit van den bundel, waarin de Engelsche lezing van de reis naar de landen van Pape Jan verscheen (J. van Doesborch ± 1520). Ook van de reizen van Amerigo Vespucci naar de nieuwe wereld vinden wij sporen in de Antwerpsche uitgaven van dien tijd. Over zijn derde reis naar Amerika in 1501-1502 gaf de Italiaansche zeevaarder verslag in een brief aan Lorenzo de Midici. Een Nederlandsche vertaling van dit espistel werd onder | |
[pagina 157]
| |
den titel Van der Nieuwer Werelt bij Jan van Doesborch uitgegeven omstreeks 1507. Tot deze reeks behoort ook het werk, dat verscheen bij M. Hillen van Hoochstraten omstreeks 1523 en waarin wij de Fransche vertaling krijgen van hetgeen de conquisador Fernando Cortez, den grondvester van het Nueva Espana vertelt over de eilanden met goudmijnen en specerijvelden, die hij ontdekte en in 1522 aan zijn koning aanbood. Wij sluiten de opsomming van die enkele Antwerpsche uitgaven op aardrijkskundig gebied met het Epitome topographica totius orbis (J. Grapheus 1535). Deze bijbelsche geographie van den Zwitser Joachim Vadianus (Von Watt), door Keizer Maximiliaan I tot poëet en redenaar gekroond, komt voor als werk van een autor damnatus op de Indexlijst van 1540. Er zou een leemte zijn in ons beeld van het geestelijk leven in de eerste helft der 16e eeuw te Antwerpen indien wij om te eindigen geen gewag maakten van enkele werken over ambachten en speciale technische vakken. La noble science des joueurs despee, uitgegeven door W. Vorsterman in 1538 en het Tractat de la noble art de leguille z.j. ook door W. Vorsterman gedrukt, toonen ons hoe de typographie de mannen en de vrouwen reeds te gemoet kwam in hun geliefkoosde bezigheden en ontspanningen, doch meer belang nog leveren werken op, waarin de schoonheden van de plastiek der Oudheid bekend gemaakt en bestudeerd worden. Die laatste boeken hebben een niet te loochenen aandeel gehad in den groei onzer Vlaamsche Renaissance-kunst en verdienen te dien titel onze bijzondere aandacht. J. Grapheus drukte in 1528 het werk De Sculptura, waarin de Napolitaansche humanist Pomponus Gauricus in 1504 de beeld-houwkunst der Ouden bestudeerde. Pieter Coecke van Aalst, de ontwerper van den Antwerpschen Ommegangsreus, de beroemde bouwmeester, van wien Guicciardini getuigt ‘qu'il transporta dans les Pays Bas la vraie architecture’, gaf op eigen hand ten behoeve van schilders, beeldsnijders, steenhouwers en alle anderen ‘die gheneuchte hebben in edificien der Antiquen’ het werk Die inventie der colommen uit, getrokken uit het beroemde werk van den Romeinschen bouwmeester Marcus Vitruvius. Van het modellen- | |
[pagina 158]
| |
boek met schilden, helmen, zuilen, kapiteelen, harnassen, enz., dat Heinrich Vogtherr in 1538 te Straatsburg uitgaf om schilders en beeldhouwers, die naar het Antiek werkten ter hulp te komen, verscheen er te Antwerpen een Fransche uitgave bij Jean Richard in 1540: Livre artificieux... pour pointres, tailleurs des images et Dantiques, orfevres et plusieurs aultres gens ingenieuses. Vatten wij dit overzicht samen, dan kunnen wij zonder eenige overdrijving zeggen, dat de Antwerpsche typographie in de eerste helft der 16e eeuw een der glorierijkste uitingen is van onze nationale beschaving in een tijdperk, waar ons godsdienstig, politiek, economisch, wetenschappelijk en artistiek leven een intensiteit en een internationale beteekenis bereiken, die zelden overtroffen werd.
Dr MAURITS SABBE. |
|