Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24(1924)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 159] [p. 159] Twee gedichten. Laatste zomeravond. Nog brandt aan lage firmamenten een glorieuse zon... Maar wie droomt nu van ander lente en die niet sterven kon?... De Zomer: Stoet van gouden dagen hoe trok hij ras voorbij: een sprookje, kind... en wat we zagen: een feërie van Mei. Toen teere glans 't gelaat U streelde zoo blank: en 't kleurde rood... O laatste dag van ijdle weelde O sieraad vóór de dood... [pagina 160] [p. 160] Herfst. Waar Gij uw gouden zon juweel met toovering van licht liet glansen, en waar Gij hingt uw sterrenkransen op zilverblauw fluweel, Waar meenge roos - o sierlijkheid - verkoren werd met teere handen, waar hebben aan uw loofguirlanden stille oogen zich vermeid, Waar eens een oor geluisterd heeft naar simfonie uit hoogste kruinen, waar vreemde wind door geurge tuinen heel zoel gefluisterd heeft... Waar wies de vrome heerlijkheid: misterieuse schemer-uren wanneer een nacht mocht eeuwig duren geen morgen werd verbeid. Daar is de Herfst - o vale smart! met donkre wieken neergestreken: Een mensch klaagt luid en voelt er breken de broosheid van zijn hart... HUBERT BUYLE. Vorige Volgende