| |
| |
| |
Boekennieuws.
Albert Verwey: Proza, deel I en II. - Van Holkema en Warendorf, en Em. Querido, Amsterdam, 1921.
Het worden dus weer tien bundels Verwey.
Naast zijn drie bundels ‘Poëzie’, naast zijn ‘Vondel’ en zijn ‘Potgieter’, naast zijn ‘Stille’ en zijn ‘Luide Toernooien’ en naast kleiner werk nog, nu deze statige reeks, die inzet met een paar, zoo verleidelijk, dat we al dadelijk naar 't geheel verlangen.
't Is eigenlijk de verzameling van Verwey's artikelen, in ‘De Twintigste Eeuw’ en in de thans afgesloten ‘Beweging’ geplaatst. Maar nu gerangschikt aldus dat men de heele aesthetiek van Verwey, of liever zijn heele wereld- en levens- en kunstbeschouwing logisch te overzien krijgt. En dat wordt iets!
‘De kunst om het leven’ is steeds de stelling geweest van Verwey. Zijn richting was een andere dan die van Kloos, die verstarde in ‘l'art pour l'art’, werd stilaan ook een andere dan die van Van Deyssel, wiens levensleer althans practisch te kort schoot, werd stilaan ook een andere dan die van Van Eeden, die zich àl te uitsluitend door een kwalijk begrepen zin voor de gemeenschap liet overrompelen. En zoo zou 't nu de moeite loonen Verwey's ‘Proza’ te beschouwen in vergelijking met Kloos' bundels over Literatuur, met Van Deyssel's ‘Verzamelde Opstellen’, met Van Eeden's ‘Studies’. Maar het parallelisme uitwerken kunnen we niet vooralsnog, wijl van de tien bundels Verwey er nog slechts twee klaar zijn.
Maar het wezen van Verwey, den dichter-denker, is alree gaaf aanwezig.
Voorop immers gaat het opstel ‘Jacques Perk herdacht’, en dat is al op weinig na een samenvatting van Verwey's hoofdideeën: ‘de dichter’, ‘de mensch’, ‘de tijdgenoot’ zoo deelt hij in. De dichter is de vol-levende mensch, die slechts ten volle leven kan als hij zijn tijd opneemt in zich en hem weet te beheerschen. De evolutie dus van ‘impressionisme’ naar ‘expressionisme’. Want, alles wel ingezien, is Verwey in zooverre bij ons een leider geweest dat hij de vader van het expressionisme mag heeten. En hoe men nu ook zijn dichtersarbeid beoordeele, dit is wel zeker: dat zijn inzicht het duurzaamste en vruchtbaarste is gebleken. Beurt om beurt raakten immers de andere nieuwe Gidsers uitgepraat, of praatten ze zichzelven na. Enkel Verwey bracht steeds nieuwe dingen, misschien niet altijd beste, maar toch steeds frissche, wijl ze steeds opvingen de stroomingen van 't nieuwe. leven.
Van al de grooten, die met hem onze nieuwe letterkunde wisten te stichten, is hij de meest socratische geest, en als dusdanig ook de groote erfgenaam van zijn vereerden Potgieter. Sterk wijsgeerig aangelegd, zag hij steeds in de kunst een evolutie van het edelste leven, en hij befilosofeerde zijn inzicht zoodanig dat het steeds werd een hoogere levensmoraal, wier
| |
| |
leer de zending had zichzelf en zijn volk gezond te houden. Hoe mooi, hoe welsprekend zelfs, heeft hij den harmonievollen mensch gered: aan de realisten het goed recht der verbeelding voorgehouden, aan de fantasten gezegd dat ze in de werkelijkheid hadden school te liggen; aan allen verkondigd dat niet enkel het verstand, maar ook het hooge, reine gevoel de wereld beheerscht. En aldus komt hij tot zijn fieren zet dat ‘evenals vroeger de geestelijke, de staatkundige, de man van wetenschap, thans ook de dichter een gezaghebbende plaats in de samenleving opeischt’.
Laten we geduld oefenen en wachten op Verwey's wijze van uitwerken tot de volgende bundels komen, maar degenen die de ‘Beweging’ hebben gevolgd weten dat ze niet zullen worden beschaamd, en dat Verwey een der edelste leiders is van den Nederlandschen geest. Ook een katholiek tijdschrift kan zoo spreken, wijl we hier iemand hebben die eerbiedig over den godsdienst denkt, maar wat al te gauw meent dat de Kerk, ik bedoel de Roomsche, zich telkens aan politiek te buiten gaat. Anderzijds mogen we deemoedig bekennen dat de Kerk, had ze minder aan politiek gedaan, heel wait meer groote geesten in haar schoot had mogen opnemen.
Wil men nu verder, om eenig denkbeeld te hebben van deze eerste beide bundels, ook de titels der hier verzamelde opstellen vernemen, ziehier:
‘Jacques Perk herdacht’, ‘Stijn Streuvels' Minnehandel’, ‘Dr A. Kuyper’, ‘Karel van de Woestyne en de Paarden van Diomedes’, ‘De Poëzie van Zuid-Afrika’, ‘Robert Fruin’, ‘Nine van de Schaaf’, ‘Het Leven van Nicolaas Beets’, ‘De kleine Johannes’, ‘Jac. Van Looy's Wonderlijke Avonturen van Zebedeus’, ‘Machten van het Verleden’, ‘De Camera een Volksboek’, ‘De Richting van de Hedendaagsche Poëzie’, ‘Vereeniging van Kunstenaars’, ‘Aug. Vermeylen’, ‘Helene Mercier’, ‘Totius' Rachel’, Prof. C. Heymans: ‘Psychologie der Vrouwen’, ‘De Liefde van Bakhuizen’, ‘Herinneringen van Mr. Quack’, ‘L. Van Deyssel's: Uit het leven van Frank Rozelaar’, ‘Leigh Hunt en zijn Vrienden’.
Als ik nu zeg dat de Potgieteriaan Verwey in Hildebrand weleens ‘la petite bête’ zoekt, dan heb ik van deze beide prachtige studiebundels al het kwaad verteld dat er van te zeggen is.
D.W.
| |
The Americanization of Edward Bok, the autobiography of a Dutch Boy fifty years after, with illustrations. - The Hague, Martinus Nyhoff, 1921. - 470 blz., in linnen band: fl. 7,50.
Een gelukskind, die Edward Bok, ook met deze zijn autobiografie. Hij schreef ze in 1920, en vóór mij ligt de 11e uitgave. Deze uitgave heeft Bok, de Hollandsche jongen, zijn eigen Hollandsch land vereerd, en er dan ook nog een inleidend woord bijgevoegd bestemd voor Nederland.
De opgang van Edward Bok is die van zooveel Nederlanders, die, in den loop der laatste drie eeuwen, hun geluk naar Amerika gingen beproeven. Maar voor zoover ik zie is geen van allen zoo snel gegaan. Met zijn door de grillen van 't fortuin
| |
| |
beproefde ouders landt hij aan te New-York, 7 jaar oud, in 1870. De Bok's hadden niets meer tenzij dàt die kleine Edward met het woord van zijn grootvader in zijn geheugen liep: het geldt zoo te leven dat men de wereld een beetje schooner en beter achterlaat.
Dat begon bij Edward Bok met een opstandigheid tegen zijn Brooklynschen schoolmeester, die 't in zake calligrafie beter won weten dan hij: Edward dreef zijn methode door, en ze werd stilaan op de scholen ginds dé methode. In zijn vrije uren was hij, 10 jaar oud, bakkersloopjongen tegen 50 cent per week. Straks verkocht hij glasjes limonade langs de straat, en als stenograaf komt hij, 20 jaar oud, in de firma Scribner. Intusschen was hij van zijn lagere school af een razend verzamelaar van autografen. De kleine Bok wist toegang te vinden voor zijn collectie tot alle groote mannen van dien tijd: generaals en bankiers en presidenten, Longfellow en Emerson. En bij allen, bij honderden, werd het kereltje ontvangen en maakte hij los wat hij hebben wou. Kostelijk is zijn veroveriflg van Generaal Grant's autograaf en van diens familieportret (blz. 21-25).
De kennismaking met al die grooten heeft hem een reeks flinke porren gegeven op zijn weg naar omhoog. Zijn wilskracht en zijn zuinigheid, zijn rein en edel leven bracht hem eindelijk waar hij alles oogsten zou wat hij thans bezit aan millioenen in geld en in roem: het editorship van The Ladies' Home Journal, dat hij dertig jaar heeft gestuwd en dat hij bracht tot een maandelijkschen afzet van 2.000.000 exemplaren.
Het is op stoffelijk gebied het record der tijdschriften over de wereld. Maar zijn zedelijke zending heeft hij niet minder flink opgevat en uitgevoerd. Hij is, langs de moeders en de vrouwen en de meisjes heen, de groote opvoeder geweest van het land van den dollar tot iets beters dan den dollar: tot veredeling en verfijning van het Amerikaansche leven: Hij heeft de ‘aigrette’ verbannen omdat ze den dood kostte van zooveel broeiende vogeltjes; hij heeft de Niagara-falls gered die door electrische speculeering werden bedreigd; hij heeft het Amerikaansche home en de Amerikaansche drawing-room helpen stichten; hij heeft honderden Amerikaansche steden verlegen gemaakt met hun leelijkheid en hun vuilheid en ze doen wedijveren in zin voor schoonheid en volksgezondheid....
Een van Bok's sterkste zetten met zijn Ladies' Home Journal was immers de strijd tegen de viezigheid in de Amerikaansche steden: Lynn kwam het eerst aan de beurt. Een storm van verontwaardiging: Lynn's walgelijkste pishoeken kwamen in fotografie onder de oogen van millioenen lezers. Andere steden kregen hun beurt, Bok's eigen Philadelphia ook... Woeste dreigementen van wege de geschandvlekte besturen. Bok verpinkte niet eens. Maar de schande en de stank werden weggeruimd.
En zoo heeft deze groote vriend van Roosevelt bewerkt met zijn damestijdschrift evenveel als Roosevelt zelf heeft bewerkt met zijn presidentschap.
Is er in de zelfbewustheid van Bok, zooals ze blijkt uit dit boek, ook iets als ijdelheid? Ja, maar het boek is zulk een doorloopende inspiratie van sterke en hooge levensleer dat men zelf een godsgezalfde zou moeten zijn om zulke menschen hun
| |
| |
greintje zelfbehaaglijkheid niet te vergeven. En laten we alvast hier van vergeven niet spreken, waar enkel plaats is voor bewondering bij wat die Hollandsche jongen, thans 59 jaar oud, heeft gepresteerd.
Wij wenschen Bok, bij 't op ruste gaan, nog veel jaren, die hij, de menschenvriend, wel zal weten te vullen zooals 't hoort. Wil hij, die 't zoo guitig kan zeggen, nu ook een mop voor 't slot, of liever 't vertoon van Bok die een bokje schiet. Laat hij, die bij zijn prachtig Engelsch, zijn Nederlandsch niet heeft verleerd, nu ook nog een klein beetje Fransch tot zich nemen: Dan zal hij, waar hij zoo'n plezier heeft wanneer de bediende ‘Twain’ met ‘Taine’ verwart, zichzelf niet langer blootgeven bij diezelfde anecdote met ‘Ancient’ in 't Engelsch te schrijven als,hij den titel opgeeft van Taine's ‘Ancien Régime’. Stiptheid immers is, naar Boks' belijdenis, een der groote makers van zijn fortuin en zijn faam geweest. Waarom zou hij met even stipt zijn als hij titels aanhaalt van Fransche meesterstukken?
Uitgever Nijhoff heeft zijn werk verzorgd als geen Engelsche collega het beter zou doen. Dat zijn we trouwens van hem gewoon.
D.W.
| |
Augustin Cochin: Les Sociétés de Pensée et la Démocratie. - Plon-Nourrit, Paris. - 7 fr. 50.
De schrijver van dit boek sneuvelde op 't slagveld in 1916. Hij liet een werk van ruimen omvang over de Fransche Revolutie, onvoltooid. Hij werkte eraan toen de oorlog uitbrak, maar deed zonder aarzelen 't sacrificie van zijn werk en van zijn leven aan zijn vaderland. De voltooide hoofdstukken werden onder bovenvermelden titel uitgegeven; en al is het werk niet volledig, toch is het zeer belangrijk. Het werpt een scherp licht op zekere kanten der Fransche Revolutie. Schrijver legt er zijne theorie uiteen over de Sociétés de Pensée, die hij verantwoordelijk maakt voor al de gruwelen, voor den echt satanischen kant der Revolutie. Die vereenigingen, waaraan meestendeels advocaten en encyclopedisten deelnamen, - ‘les philosophes’, gelijk men ze noemde - werkten in 't donker; schermden niet met waarheid en werkelijkheid, maar met leêge theorieën; togen ten strijd, eerst bedektelijk, weldra openlijk, tegen godsdienst en gezag; hun werk was niet opbouwend, maar afbrekend. Dank zij Voltaire was die ‘république des lettres’, zooals de naam ging weldra,eene macht: ‘Dès 1770, la république des lettres est fondée, organisée, armée, et intimide la cour...’ In haar schoot, wordt ‘Le Grand Orient’ geboren, de voornaamste dier vereenigingen, en die weldra alles in handen zal hebben. De vrijmetselarij is met die Sociétés de Pensée geboren. Hare aanhangers waren toen gelijk ze nu nog zijn... ‘Le philosophe’, erkende noch meester, noch dogma, hij was onverdraagzaam van natuur, bereid tot alle dwingelandij.
Taine, in zijn groot werk ‘Les Origines de la France contemporaine’, heeft de eerste 't mysterie van 't verschijnen, het zegevieren, het weldra alleenheerschen der Jacobijnen in 't licht gesteld. Maar hij heeft het niet opgeklaard.
| |
| |
Dat vraagstuk op te lossen was het doel van Augustin Cochin; wat hij ons meedeelt in deze enkele hoofdstukken is reeds van groot belang.
Zijn boek is 't werk van een denker en van een geleerde. Het is boeiend en tevens leerrijk.
T.D.
| |
Dr G.J. Geers: Cervantes' de Doorluchtige Vatenspoelster. - Mij voor goede en goedkoope Lectuur, Amsterdam, 1921.
Van de twaalf ‘Novelas Exemplares’ die de schepper van ‘Don Quixote’ bundelde voor de onsterfelijkheid is de meest bekende ‘La Gitanilla’ bij ons als ‘Spaensch Heydinnetje’ door Vader Cats zoo populair gemaakt. Maar van de eigenlijke ‘schelmenverhalen’ zijn er onder die twaalf veel echter modellen. Wie Spaansch leest zal b.v. niet gauw vergeten noch het ‘Coloquio de los Perros’, noch ‘Rinconete y Cortadillo’. Maar ook al de andere verdienen ons nader te worden gebracht. Onder de guitigste koos Dr Geers ‘la ilustre Fregona’: dat beeldschoone meisje, dat zich in de herberg, waar ze dient, boven alle verleiding houdt, en dat, nu ze straks 16 jaar is, door haar rijken vader wordt gehaald en uitgehuwelijkt. Natuurlijk aan een der beide studenten-rabauwen die de hoofdtypen zijn van die novelle, waarin 't er zoo benard toegaat. maar waarin alles zoo godbegenadigd goed uitkomt op heerlijke bruiloftfeesten. Niet al de humor is van blijvend soort, maar Cervantes' optimistische menschenkennis komt weer prachtig tot haar recht. Alweer een goede daad van de Wereldbibliotheek, zulk werk te verspreiden.
D.W.
| |
Maurits Sabbe: 't Pastorken van Schaerdycke. - Van Dishoeck, Bussum, 1919, 2de dr. 1921.
Terwijl de meesten onder ons nog beduusd en bedwelmd bleven onder den jarenlangen oorlog, en 't joviale gebruik van hun pen zoogoed als verleerd hadden, is al dadelijk de schrijver in Sabbe weer opgeveerd, en als 't ware met opgespaarde werkkracht kreeg hij zoodra twee romans, of althans twee zware novellen, klaar.
Vooreerst ‘het Pastorke van Schaerdycke’. Goede zielen zullen wellicht een beetje schrikken bij 't waarschuwend voorbericht. Bedenk eens, die gentlemanlike Sabbe die fluistert: Quand ce livre paraîtra, le pédant le sifflera, l'ignorant le frondera, le bigot le damnera, mais le sage le lira, d'autant qu'il l'amusera et peut-être l'instruira... Maar 't is heusch niet zoo erg. En zeker zou de kwezel het bizonder bont moeten maken om het te laten komen tot een verdoemenis.
Van datums is er nergens sprake. Maar het zal wel een 18e eeuwsch verhaal wezen, en Schaerdycke zal niet ver van Brugge gelegen zijn.
Schaerdycke heeft een pastoorke uit de duizend. Een pastoorke dat stil zijn plicht doet en zijn goede werken, dat niets afweet van politiek, en dat zijn vrijen tijd aan zijn bloemen
| |
| |
gunt, en aan die bloem van een meisje, Jozynke, het nichtje van zijn meid, dat hij opleidt in eer en deugd.
Ook Fiete, de meid, heeft haar aandeel in de opvoeding van Jozynke, zooveel te meer daar ze een pastoorsmeid is zooals er vele zijn: heetgebakerd en niet licht van haar stuk te brengen. Haar methode schijnt er op uit te zijn om Jozynken ook tot pastoorsmeid op te leiden, en ze waakt dus bizonder tegen alles wat Jozynkens hart mocht storen.
't Pastorke denkt er anders over, en meent dat het voor een braaf en mooi meisje geen kwaad kan, ter verpoozing in de heiligheid, een onschuldig praatje met een even braven jongen te slaan. Al zij die jongen ook nog Coddebiers, de kreupele, die elk jaar met zijn poppen, zijn ‘spel van personnagiën’, naar Schaerdycke komt. Want die manke gaat lang niet mank in zijn geest, en 't pastorke mag graag zien dat Jozynke den verstooteling aantrekt. Het leven is een doorloopende oefening in de werken van barmhartigheid, en wie weet of niet zoo'n werk van barmhartigheid voor Jozynke jegens Coddebiers is weggelegd.
Maar Fiete wordt furie bij zulk een vooruitzicht. Wat denken ze wel dan: Jozynke heeft educatie, en Jozynke kan Fransch als de beste, Fransch van 't pensionnaat.
Dat heeft ook opgemerkt Jonkheer Adhemar d'Arastro, heere van Schaerdycke, raad-pensionaris 's Lands van den Vrijen; en Jozynke wordt naar Spiegelhove gelokt, als ‘dame de compagnie’. Die meneer van adel, die door zijn zuster Aglaë wordt vertroeteld als een decadenten-Romein opdat hij toch niet zou huwen, weet het kind te verleiden. Het minnespel wordt door Aglaë ontdekt en Jozynke wordt schandelijk weggestuurd. Naar de pastorie durft ze niet terug; en zoo geraakt ze in de stad, in een huis van schande. Arm Pastorken! Arme Coddebiers! Arm Fiete ook, en arme schoolmeester, die beiden mede een deel van de schuld dragen.
Adhemar intusschen smeert maar door, en wascht, ten overstaan van 't Pastorken, zijn adellijk reine handen. Dit tooneel, en 't Pastorken dat het onweer ontvlucht in de kerk, is van 't fijnste door Sabbe ooit geschonken.
Maar Coddebiers zoekt tot hij Jozynke vindt. 't Pastorken gaat ze verlossen. Een moeilijk geval; en dan ook literair niet zoo bizonder geslaagd. Maar 't gerecht dat Coddebiers beet pakt en zijn poppen, dat toovergoedje, verbrandt, is weer mooi; en 't slot is heerlijk: De dood van 't Pastorken, op zijn terugtocht van den schoolmeester, en Coddebiers die Jozynken naar 't klooster brengt.
Er is atmosfeer in Sabbe's werk. En de imponderabilia die zijn werken maken tot cultuurschetsen zijn, blijkens dit boek, ook aanwezig als hij den toover van zijn West-Vlaamsche volkstaal ongebruikt laat.
Sabbe is geen man van tendenz. Maar hij belet ons niet na te denken. Hier en daar loopt nog wel een Adhemar met langen of minder langen naam, en er zijn nog wel Jozijntjes ook. En pastoorkens als dat van Schaerdycke! Ik denk dat we er vele zullen hebben als eenmaal de ‘petits vicaires’ tot grijsaards zijn gegroeid.
D.W.
| |
| |
| |
Maurits sabbe: 't Kwartet der Jacobijnen. - A.J. Van Dishoeck, Bussum, 1920.
Weer een boek van Sabbe over Brugge. Ditmaal niet het Brugge dat hijzelf heeft gekend; maar Brugge, zooals zijn vader het zag en meemaakte. 't Kwartet speelt immers in de jaren 1850 en '60. En we krijgen dan ook het liberale Brugge in al zijn vrijzinnige naieveteit en in al zijn smakelijk fransquillonnisme. Die liberale Franschgezindheid wekt niet enkel in Sabbe den humor van dat kostelijk soort dat we van dezen schrijver gewend zijn, maar ook den strijdlust van zijn besten tijd als Vlaamsch Beweger.
Het zou misschien niet zoo kwalijk zijn bij dit werk van Sabbe eens terug te denken aan Conscience's ‘Burgers van Darlingen’. Beide romans gaan immers op dezelfde periode terug. Maar dadelijk wordt men gewaar dat Sabbe's menschen zich bewegen op een hooger reliëf. Die van Conscience immers zijn er van Kortrijk, en die van Sabbe zijn er van Brugge. 't Verschil, in eigen Brugsche waardeering, van den provincialen nacht men den grootsteedschen dag.
Of halen de leden van 't kwartet niet gezamenlijk hun naam uit Parijs? En, elk op zichzelf, vertegenwoordigt niet Dr Mabesone de Parijzer geleerdheid, en Quatremeire de Parijzer flirteerkunst, en Van Waefelghem de Parijzer socialiseering der nijverheid? Enkel Neys is een Vlaming, en des te fijner een prachtexemplaar wijl deze leeraar in 't Latijn een romanist is die dweept met Horatius. Maar niet minder dweept Neys met de jeugd en met de Vlaamsche toekomst. Die beide hebben zijn hart veroverd, zoo dat hij zijn kansen verbeurt bij Ida, Mabesone's dochter, die telkens juist bijtijds aan den greep van Quatremeire en Van Waefelghem ontsnapte. De intrigue van 't boek ligt in Ida's weervaren, en is eigenlijk minder geslaagd omdat er nogal wat herhaling mee gemoeid is of althans het weerkeeren van gelijkaardige toestanden. Evenmin is Sabbe in zijn kracht waar hij de massa moet bewegen als bij de Conscience-betooging door Neys op touw gezet, of bij 't oproer in Van Waefelghem's fabriek. Maar de roman heeft nog hoedanigheden genoeg: de typeering van Quatremeire te midden van zijn spinnen, van Van Waefelghem en zijn moeder zich verwarrend in hun vrekkigheid, de heele Neys-idylle, de schets der neven-personnages: die heerlijke Marie Louise, Samson, de knecht, en Veronica, 't oude vrouwtje. Deze verschijning vooral is treffend. Al lezend almaar door hadden we ons afgevraagd: Maar voelen menschen zoo sympathiek als Dr Mabesone dan niets van het ééne noodige? Eindelijk, op blz. 240, is het er plots:
‘Dokter Mabesone kon haar niet laten voorbijgaan zonder een praatje te beginnen.
- Ha! Dor is onze brave Veronica! Hoe is 't er mee?
- Hoe zou 't er mee zijn, meneere? antwoordde de oude vrouw, gevoelig voor de vriendelijkheid van haar meester. Oud worden, meneere den dokteur. Elken dag 'n beetje stijver en strammer. Mor 'n mensch en mag dor nie' te vele over practizeeren. Dat is de gang van de weireld!
| |
| |
De rustige gelatenheid van haar woorden trof dokter Mabesone.
- Zij-je-gij nie' triestig os je dorup peist? Zou-je hier nie' liever nog wa' langer bluven?
- Wel, dokteur! sprak Veronica lachend. We gon ons an 't gras vasthouden, zo lange of da' we kunnen, mor os 't moment dor is van ons pakstjie te maken, en gon we wynder nie' tegenstribbelen. 'k Hein ik m'n tijd gehad hier up de weireld. En 'n was 't hier olledage geen kermisse, 'k en beklage me toch nie' van der geweest 't hein, en 'k hope da' 't het gunter boven ook goed gon hein...
Dokter Mabesone begreep volkomen het troostende van die hoop en de gemoedsrust die daardoor in die eenvoudige, oude vrouw leefde. Hij wilde haar in die hoop sterken.
- Je go 't gij zèker goed hein gunter boven..., moedigde hij haar aan.
- 'k Peinze 't ik toch wal, meneere. 'k En hein nooit iemand te kort gedoon. 'k Hein oltijd goed vo' m'n kienders gezorgd en m'n meesters goed gediend. Dor go gunter nog wal 'n platstjie vo' mijn overgebleven zijn. Samson lacht wal een beetjie os ik hem dorvan spreke, mo' je meent hij da' toch nie', meneere... Wovoren zou'n we anders up de weireld geweest zijn?
Dokter Mabesone meende in die laatste woorden een klacht tegen haar lot te hooren en ondervroeg verder:
- Je 'n hei je dor ton toch nie' van te belooven g'had, Veronica?
- God bewoore me da'k zou klagen, meneere! Mo' 't leven 'n is toch geen lachediengen. Zie, dokteur, ging ze voort, g'heel mijn leven zit hierin...
En ze wees hem op haar kerkboek, dat ze doorbladerde om allerlei santjes en doodsbeeldjes te laten zien.
- Dat is hier 't santje van m'n eerste communie - den eenigsten dag van uprecht geluk, meneere. Al de andere zijn triestige gedenkenissen. Hier hei-je 't doodsantje van m'n man zolliger. Hier da' van m'n moedere en m'n vodere... En hier van Poltjie, m'n oudste kiend, da' 'k verloos os 't nog mor tien joor 'n was... En dat hier is van Charles, die veroengelukte op z'n werk... En dat ander hier is van Gusta, die in 't kinderbedde van heur eerste gestorven is... Je ziet het, dokteur, 't was 't eene na 't andere, mo' zelden wa' goeds: ziekte, zorgen en sterven. Ze zijn ollemolle weggegoon... Wovoren zou 'n z'hier geweest hein, os 't niet en was om 't in 't ander leven beter 't hein. Ons Heere is de dood, lik of da' 't in m'n kerkeboek stoot, mo' hij is ook de verrijzenisse.
Terwijl Veronica zoo sprak wierp het late zonnelicht een gouden schijn om haar heen. 't Was als een Bijbelsche klaarte, die om haar leefde.’
Ik weet veel mooie bladzijden in 't Kwartet, maar zal 't iemand verwonderen als ik de bovenaangehaalde de mooiste acht?
D.W.
| |
| |
| |
J. Kleyntjens en Dr H.H. Knippenberg: Napoleon Imperator, geïllustreerd; Paul Brand, Bussum, 1921; 285 blz.; fl. 2,50.
Bij de honderdste verjaring van Napoleon's dood verscheen in Brand's ‘Witte Bibliotheek’ dit populariseerende boek over Napoleon's levensbedrijf.
Het vervult geheel zijn zending. Duidelijker voorstelling van Bonaparte's geest en werk verscheen in ons Nederlandsch tot heden niet. En alles zoo methodisch, bijna àl te zorgzaam ingedeeld, want aldus raakt Napoleon's genie wel een beetje zoek.
Het spreekt vanzelf dat in dit katholiek werk een ruim deel is gegeven aan Napoleon's uitstaan met de Kerk en aan het zedelijk en godsdienstig gehalte van den grooten keizer. Maar ook met teekenende en soms heel smakelijke anekdoten zijn de samenstellers niet zuinig geweest. En zoo wordt dit boekje, waarin heel Wat wetenschap is verwerkt, tot een bizonder onderhoudende lectuur. Ook de platen zijn goed gekozen en behoorlijk geslaagd. Al grijpt het slothoofdstuk over Napoleon's karakteristiek niet zoo erg diep, toch zijn de lijnen getrokken met voorzichtigheid en kieschheid. En het samentrekkende oordeel zal door velen worden beaamd: ‘Eer en heerschzucht hebben Napoleon verblind en hem ten val gebracht. Als werktuig in Gods hand wrocht hij veel goeds, maar, na zijn zending tot tuchtiging van het vergoddeloosde Europa te hebben volvoerd, boette hij voor zijn zware levensfouten in een vernedering, grievend als slechts weinigen op deze wereld ondervonden. Sint Helena was zijn louteringsoord.’
L.P.
| |
Is. Querido: ‘Napoleon’. - Mij voor goede en goedkoope Lectuur, Amsterdam, 1920. - 106 blz.: fl. 0,40.
In 't vooruitzicht van het eeuwfeest bracht ook de reeks ‘Handboekjes Elck 't Beste’, een Napoleon-nr.
Men zal zeker van Is. Querido geen zuiver historisch portret verwachten. Dat is het ook niet. En met het hem eigen brio beweert Querido dat een zuiver historisch portret van een groote als Napoleon niet mogelijk is. Of eigenlijk nog erger: Eén ding is er uit dit wirwarrende gekletter van tegen elkaar inhakkende oordeelrechters te peuren: het feit dat er, in engeren zin, absoluut geen historische waarheid bestaat’.
Querido geeft u dan ook een Napoleon zooals hij hem ziet; en tekort aan Napoleon-cultus zal men hem met aanwrijven. Maar de virtuositeit van het boekje schuilt in de scheldfrazes waarmee Quérido de belagers van Napoleon's grootheid overstelpt. Met dit alles blijft het hoofdstuk ‘De Tragiek van Napoleon’ toch een reeks indrukwekkende bladzijden.
L.P.
| |
| |
| |
Alice Nahon: Op Zachte Vooizekens. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1921.
Een tweede bundeltje van de begaafde dichteres, en eigenlijk een beter dan het eerste. Zwakke gedichten bieden deze bladzijden niet. En de gelatenheid van het ziekelijk meisje is gegroeid tot een zielesterkte die zich zoo mooi weet te uiten als ze op zich zelf reeds is. Want deze zachte vooizekens bergen een moed, dien men niet krijgt vóór men op zijn lippen heeft leeren bijten. Die zooveel karakter heeft en daarbij voelt wat een vers is, mag flink op weg heeten om zich te uiten in schoonheid. En tot uiting van schoonheid is Juffrouw Nahon hier telkens gekomen. Zoo is ‘Aan een Zwerver’ bizonder gaaf, en op ‘Fantasia’ zal de Vlaamsche Beweging beslag leggen als op een der beste verzen door haar ingegeven.
D.W.
| |
Arthur Verhoeven: ‘Vijf liederen van ingetogen stemming. Woorden van J. Simons.
'k Had er reeds menig gunstig woord over gehoord, en voorwaar, nu ik ze ingezien heb, 't is inderdaad schoon werk. Zóó kende ik A. Verhoeven niet, en wat hij ons hier voorzingt is als een weelderige bloesem die een rijken oogst voorspelt. 'k Weet niet hoe 't komt maar 'k herlees op 't zelfde oogenblik in Nr 1 onzer veelbelovende Muziekwarande, hetgeen A. Moortgat daar zoo bezadigd-kalm in neerpent: ‘Gedichten met stoute gedachten en schitterende beelden zijn hoegenaamd niet de beste voor de muziek. Zware, wijsgeerige, afgetrokken verzen dienen beslist versmaad te worden.’
Niet dat de alleszins prachtige verzen van J. Simons aldus mogen be- of veroordeeld worden, maar of ze zoo heel ver afstaan van 't gene Moortgat ‘versmaadt’?...
Dus, geen tekst voor den componist? -
Och, jawel, als deze 't wagen wil. A. Verhoeven heeft 't gewaagd, en rechtuit, voor zoover 't kon lukken is 't gelukt en goed gelukt.
‘Naar het licht’ bevalt me 't meest. 'n Sierlijk breede lijn in de melodie, diep en vroom. Ze heeft u seffens te pakken en laat u niet meer los. Er is daar 'n climax in die u meêvoert, willens-nillens, van de innigste soberheid naar de ontroerende jubelkreet van
‘die ziel die eens de zege haalt,
haar hulsel juichend breekt en straalt
in 't schitt'rend licht der eeuwigheid.’
Als begeleiding daaronder, de droomende, diep-gedragen akkoorden me daar drijven als de nenufar, die met haar ‘openplooien in 't zilver licht, en eindelijk meêjubelen in de grootsche orgelakkoorden die doen denken aan de schitterende eeuwigheid.
‘Heilige nacht’, alhoewel juist neergeschilderd, schijnt me niet zoo vloeiend en natuurlijk; 't laatste zinnetje echter is een juweeltje van diepgevoelde teerheid.
‘Gij vielt, o Jezus’ voor gemengd koor, zal voorzekef
| |
| |
ingrijpen, alhoewel het wil voorkomen dat de diepe zin der woorden daar aan Verhoeven nog al wat last moet veroorzaakt hebben.
Niet zoo breed van lijn, noch zoo diep aan harmonieën als nummer 1, voel ik toch heel wat meer voor 't ‘Eerste Mislied’, dat alleszins zulke plechtigheid goed vertolkt.
Eindelijk ‘Nu een gebed voor 't Land’. Er is daar misschien meer gemoedelijkheid dan ingetogenheid in, maar 't is weer de Verhoeven, die ‘Naar het Licht’ heeft gezongen. Hoe ridderlijk-fier dat ‘Harop, en hoog den Leeuw’ zonder de gewone ruwheid op dergelijke teksten! Jammer dat de gang der melodie als het ware gebroken wordt door dat talmen op het woord ‘falen’.
Kortom, schoon, degelijk werk, ons lieve Vlaanderen ten volle waardig. Van zulke toonkunstenaars mogen we 't grootste verwachten, en God gave, dat er zoo nog meer opstonden om ‘Liederen te zingen van ingetogen stemming’. 'k Kan niet sluiten, en 'k zeg het in allen eenvoud, zonder me af te vragen of 't niet goed zou zijn, voor wat aangaat Nrs 2, 3 en 4 dezer liederen, het artikel te herlezen dat A. Moortgat schreef in ‘Muziekwarande’ van Januari, over ‘De tekst in de vokale muziek’.
L. DEBRUYN.
| |
Aanbevolen boeken.
FLOR. PRIMS: ‘Het Arbeidsvraagstuk’, 2e uitgave; fr. 0,60. - Boekhandel van het Verbond der Studiekringen, Antwerpen. |
E.H. VAN DER HEEREN, S.T.D.: ‘De Geloofwaardigheid der vier Evangeliën’, Nrs 9 en 10 der Godsdienstige en Sociale Trakten; fr. 0,75. - Boekhandel van het Verbond der Studiekringen, Antwerpen. |
De Bibliotheekglds, orgaan van de Vlaamsche Vereeniging van Bibliothecarissen en Bibliotheekbeambten, onder redactie van Lode Baekelmans, Aimé De Cort, R. Lamberty, N. Van Ooyen, Aug. Ossenblok en Prosper Verheyden. Verschijnt maandelijks, behalve in Augustus en September, abonnementsprijs: fr. 15. Redactiesecretaris: Lode Baekelmans, Valkenburgstraat, 8, Antwerpen. |
Muziekwarande, tijdschrift voor muziekminnende Vlamingen. Beheer: 127, Em. Jacqmainlaan, Brussel. Algemeen leider: Em. Hullebroeck, Gerststraat, 28, Elsene. Hulpsecretaris.: L. Lambrechts, Kunststraat, 51, Gent. Stichters-medewerkers: A. De Cort, Brussel; Jos. De Klerk, Haarlem; Joh. De Maegt, Brussel; Eug. De Ridder, Antwerpen; De Vynck Jr, Gent; Em. Geets, Mechelen; R. Ghesquiere, Halle; J. Houben, Brugge; Arth. Meulemans, Tongeren; A. Moortgat, Tieghem; Andre M. Pols, Antwerpen; Dr Rutten, Hasselt; Dr Maur. Sabbe, Antwerpen; Floris Van der Mueren, Leuven; Osc. Van Durme, Temsche; J. Van Nuffel, Mechelen; Arth. Wilford, Brussel. - Verschijnt maandelijks; abonnementsprijs: 15 frank. |
| |
| |
J.W. DE JONGH en A.G. VAN POELJE: Beknopt Leesboekje der Vaderlandsche Geschiedenis en der Algemeene, voor zoover deze daarmede in onmiddelljjk verband staat. - Slotstukje: 95 blz.; fl. 0,85. } J.B. Wolters, Groningen. |
K. VELDKAMP: Nieuwe Versjes En Wijsjes, cijferboek, 1ste en 2de deeltje, elk: fl. 0,40. } J.B. Wolters, Groningen. |
JAN LIGTHART en H. SCHEEPSTRA: ‘Dicht bij huis’, voorlooper van ‘De Wereld in’ 1ste en 2de stukje, 20e druk; elk: fl. 0,65. } J.B. Wolters, Groningen. |
| |
Voor de Vlaamsche jeugd:
K. VAN DEN OEVER: Kempische Vertelsels, geïllustreerd door M. Pieck. } N.V. ‘Het Vlaamsche Land’, Antwerpen. |
S. CLAES-VESTER: Vertelsels uit het Schoone Hemelrijk, met een teekening van Sam. De Vriendt. } N.V. ‘Het Vlaamsche Land’, Antwerpen. |
P. CHR. ASBJCERNSON en JORGEN MOE: ‘Vertelsels uit het Hooge Noorden’, vertaald door M.E. Belpaire. Geïllustreerd door Sam. De Vriendt. } N.V. ‘Het Vlaamsche Land’, Antwerpen. |
|
M.E. BELPAIRE: Christen Ideaal gevolgd van Liefderozen geplukt in de Legende der H. Elizabeth. 3e uitgave. - Antwerpen, N.V. ‘Het Vlaamsche Land’, 1921. } N.V. ‘Het Vlaamsche Land’, Antwerpen. |
| |
Allerlei.
Paus Benedictus. - Stilaan beginnen er hier en daar in de vijandige pers wanklanken op te stijgen tusschen de algemeene loftuigingen, die de gansche wereld door verkondigd worden ter eere van den overleden Paus. |
Vooral zijne houding tijdens den oorlog wordt aangevallen en nochtans het is om die houding dat hij schier door alle landen van de beschaafde wereld geroemd werd. |
Wie een klaar denkbeeld wil hebben over de handelwijze van den overleden Paus, raadplege de volgende brochuurtjes, door het werk der Geloofsverdediging verspreid: |
Benedictus XV, zijne wijze houding tijdens den oorlog, door P.J. Van Mierlo, S.J. Prijs: 1 fr. |
Paus Benedictus XV en de oorlog, door P. Pauwels, o.p. Prijs: 0,40 fr. |
Beide zijn verkrijgbaar op het bureel der Geloofsverdediging, Ploegstraat, 23, Antwerpen. |
De bekeering van Dr Van Eeden. - Dr Frederik van Eeden behandelt in ‘De Amsterdammer’ de verschillende brieven, die hij na zijn bekeering ontving: |
| |
| |
‘Een curieus verschijnsel is, dat er zooveel anoniemen bij zijn en dat al die anoniemen staan aan de contra-zijde. Wat beteekent dat? Is het angst, dat ik hun naam openbaar zal maken? Wat voor pleizier zou ik daarin kunnen hebben? En wat voor overtuigingskracht zit er in de onderteekening met twee kruisjes, of “namens velen”, of anonyme? Hoe kunnen menschen zoo onnoozel zijn om daarvan succes te verwachten? Aan de contra-zijde staan ook eenige wartaalschrijvers, halfwaanzinnigen of querulanten, zooals ieder publicist ze kent. Dan zijn er een paar renegaat-priesters, wier brieven droevig en niet zonder bitterheid zijn. Ik geloof, dat de meesten, ondanks goeden wil, overwonnen zijn door hartstocht. Dat zij hun hooge roeping opgaven, hun geloften schonden, is eigenlijk niet zoo erg als dat zij de gelofte aflegden zonder sterke en diepe overtuiging en zonder voldoende zelfbeheersching. Nu ergert het hun als leeken tot het geloof worden getrokken, dat zij, de gewijden, roekeloos verwierpen.
De eenvoudigste prettigste brieven zijn natuurlijk wel de hartelijkste gelukwenschen door personen, die al vele jaren het voorrecht genooten lid van de katholieke Kerk te zijn, hetzij geboren en opgevoed in dat geloof, ofwel - en dat zijn de mooisten - er toe overgegaan op volwassen leeftijd.
De eenige min of meer komieke figuur was een protestant, die bij zijn gelukwensch de attentie verzocht voor zijn mooie bijbeluitgave. “Mooi en niet duur. Werkelijk een koopje.”
Er zijn ook bij de pro's orthodoxe hervormden, die zich oprecht verheugen, ondanks een geloofsverschil dat ik door deze toetreding tot de Roomsch Katholieke Kerk zoo krachtig uiting heb gegeven aan mijn religieuze gezindheid.
Contra's zijn er natuurlijk veel meer en de lectuur is minder verkwikkelijk. Een vinnige dominee zegt omtrent mijn besluit:
Het is niet een daad van uw geweten, niet een “ik kan niet anders”. Het is een toegeven aan uw lijdelijk mysticisme, uw werkelijk sentiment, uw wazige dweeperige artistiekerigheid.’
Maar deze zelfde vriendelijke psycholoog die zoo goed de roerselen mijns harten meent te kennen zegt verder:
‘Het eenige wat u noodig hebt is een volkomen overgave aan God.’
Nu, dat zegt men aan mijn kant ook. Zou ik dominee daar misschien nog eens ontmoeten?
Ik zal mijn lezers niet lang bezig houden met hetgeen mij door de ongenoemden is geschreven. Een vindt mij wegens mijn geestelijke afdwalingen reeds lang een verloren man; een ander zegt geërgerd te zijn door wat hij noemt de poppenkasterij, de grootste reclame-bedriegerij, pure ijdelheid, enz.
Het komt mij voor, dat dit verwijt van ijdelheid en lust tot reclame, dat mij juist door de onhebbelijksten het sterkst wordt aangewreven, vooral toont, dat de ongenoemde schrijver zelf aan die driften onderhevig is. Als hij, zooals ik, elke openbare behandeling van deze intieme zaken uiterst pijnlijk vond, dan zou hij de neiging daartoe niet in een ander veronderstellen. De gedachte, dat ik er plezier in zou hebben, veel genoemd te worden en gerucht te maken, kan alleen opkomen bij iemand die dat plezier begrijpt en aan die neiging lijdt.’
| |
| |
De ‘Mercure de France’ van 1 Jan. 1922, geeft als Nieuwjaarsgeschenk aan zijn lezers een artikel van Leon Pascal over de Vlaamsche Beweging.
De allermooiste bladzijde is deze: ‘Nous voici en présence du malentendu fondamental, qui domine toute la question flamande et la rend insoluble: Seul le programme d'émancipation intellectuelle du parti libéral peut apporter aux régions flamandes le remède aux maux dont elles souffrent; mais ce parti ne s'est jamais préoccupé de s'attacher les couches profondes de la population flamande, et est resté, ce fut son malheur et le principe de sa déchéance, un parti uniquement recruté dans les classes bourgeoises; or, dans la Wallonie, elles sont indifférentes au mouvement flamand, et, dans les Flandres, elles y sont hostiles, parce que francisées. Par contre, le parti catholique, qui, lui, est tout-puissant, est empêché par un intérêt majeur de toucher au regime de l'enseignement dont la réforme serait la seule mesure efficace pour le relèvement économique et social des Flandres. Afin d'échapper à cette nécessité, les gouvernements catholiques ont sans cesse eu recours à des palliatifs, aux plus grossiers subterfuges et ils ont de la sorte porté la question flamande à son état d'acuité actuel.’
|
|