Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1
(1900)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 362]
| |
Sir Thomas More.Grauw, blauw en rood. Grauwe muren met witte reflexen. Daartegen 't gloeiend rood van fluweel - de kolders welke de krijgsknechten dragen, die ernstig, zwijgend op hun speren staan gebukt. Een teerblauwe nevel rust donszacht op de grijze torens en in de ruitjes spiegelt zich rood de zon. 't Is middag bijna op Tower-HillGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 363]
| |
Eentonig dreunt de stap van de wachten, die heen en weêr loopen - heen en weêr, met de nerveuse eentonigheid van gevangen dieren, achter de zwarte gaping van Traitorsgate. Soldaten staan in reien geschaard, onbewegelijk staan ze daar als zuilen, en alleen hun onrustige oogen zwerven tusschen 't lage eiken poortje onder den Witten TorenGa naar voetnoot(1) en het uurwerk van Beauchamp's Tower heen en weer. Lang, als de pooten van een groote spin, kruipen de wijzers voort over de gouden plaat.
In de verte, achter Watergate, waar de gele rivier, moede, traag haar drabbige golven voortstuwt, ontstaat een ongewoon gewoel op het water.... vlug als vogels naderen twee kleine booten met het koninklijk Penoen van Engeland en kleurige, glinsterende draperieën versierd. Ze schieten langs het water voort en landen onder aan den zwaren trap van graniet. Met statigen stap verwijdert zich de Gouverneur van den Tower, een oude man in een cassockGa naar voetnoot(2) van blauw fluweel en daalt de vochtige treden van Watergate af om drie Gentlemen de hand te reiken. Alle gekleed in de kostbaarste stoffen; een heraut van wapenen roept hunne namen af: | |
[pagina 364]
| |
Milords van Norfolk, Gardiner en Master CromwellGa naar voetnoot(1). Langzaam, statig bestijgen ze de treden. Dan, als de eerste op zij is gehaald, nadert de tweede boot met twee, in wijde kleêren gehulde gestalten.... de eene, klein, tenger, onuitsprekelijk bevallig in mollige bewegingGa naar voetnoot(2). Groot, reusachtig bijna en indrukwekkend de andereGa naar voetnoot(3). Met kletterende schreden beklimt hij de trappen. De wachten ontblooten eerbiedig het hoofd. Met plechtige bewegingen nemen de gestalten een plaats achter de soldaten in. | |
[pagina 365]
| |
De twee Pairs en Cromwell plaatsen zich op een kleine tribune, de vermomde gestalten mengen zich onder 't volk. En weer sluiten zich de deuren van Watergate, ratelend dalen ze neer uit het steenen gewelf. Maar eer ze geheel zijn neergezegen op de zware, ijzeren pinnen, schiet een klein notedopje - een schuitje als kinderspeelgoed, geheel met zwarte zeilen omfloersd voor den trap. Een man springt er uit en klopt zacht, onhoorbaar bijna tegen de poort. Een van de wachters die wat heeft gedraald, zich schuilhoudend achter de andere soldaten, daalt haastig weer de treden af en opent de poort slechts halverwege, juist hoog genoeg dat een kleine gedaante er vlug als de gedachte door kan glippen. Dan vaart het bootje weer weg met zijn eenzamen roeier en de jonge vrouw, die van het hoofd tot de voeten in rouw gehuld is, volgt den wachter, die nu zijn plaats onder GuardsGa naar voetnoot(1) weer inneemt en haar met zijn statige, zware gestalte bijna geheel aan het oog onttrekt. Men hoort de stilte.... Als een benauwing daalt ze op de zielen van de toeschouwers neer. De trage wijzers kruipen voort. Dan, langzaam, met een akelig, angstig wachten tusschen elken slag, bonst de torenklok twaalf malen en tegelijk opent zich een kleine deur. Blauw, grauw en wit. 't Is of de hemel lager gedaald is; als een groote turkoois rust hij op de muren, wit-blank blinkend nu in het licht van de groote zon, die een enkele straal als een speerpunt doet vallen op 't gebogen hoofd van een geboeiden man. Hij is nog niet oud, maar zijn lange haren zijn | |
[pagina 366]
| |
zilvergrijs en hangen laag neer onder het kleine kapje, dat slechts even zijn vriendelijk, hoog voorhoofd bedekt. Zijn lange, magere gestalte is in een wijden, fluweelen tabbert gewikkeld en licht gebogen leunt hij op zijn stok. Even blijft hij staan in de poort en zijn goedige, grijze oogen zien naar den hemel op. Als adelaars-oogen kijken ze recht in het licht; dan wendt hij ze af en blikt om zich heen, en even slechts wankelend zet hij den voet op 't lichtgroene gras van Tower-Hill. Een troepje gewapenden treedt op hem toe en schaart zich vóor en achter hem in processie. Voor hem een van de BeefeatersGa naar voetnoot(1) in roode corduroyGa naar voetnoot(2), met de platte baret en de hooge laarzen met slappe, gele kappen... en een andere gestalte geheimzinnig, geheel in 't zwart, in een kleed dat laag neerhangt over de voeten, het hoofd, het aangezicht geheel bedekt door een puntige kap. Door twee openingen glinsteren gloeiend de oogen. Hij draagt op den schouder een kleine bijl, waarvan het scherp naar den gevangene gekeerd is. Als ze zich voortbewegen, langzaam... als wilden ze gaarne traag gaan... o zoo gaarne heel, heel traag gaan... rijzen er twee zachte kreten uit de toeschouwers op... 't klinkt even als de kreet van twee vrouwen, maar 't wordt onmiddellijk in het nauw beschrijfbare geluid gesmoord, dat als gegons van insecten over de stille, wachtende menigte heentrilt. Achter den veroordeelde beweegt zich een wolk, een roode wolk van roodgekleedde soldaten. | |
[pagina 367]
| |
Aarzelend, dralend gaan ze vooruit, onwillig, met booze, moede oogen en die oogen zien alle in éen richting heen, naar die kleine, geheel omhulde gedaante, die zich in het ongeduld van haar wachten zacht op de mollige heupen wiegelt en... ‘Anna Boleyn’ dreigt het onder die gebaarde lippen als een vloek. Dan, met onuitsprekelijken weemoed, enkelen met tranen, zien ze weer naar dat dierbare, eerwaardige hoofd.
Altoos trager bewegen ze zich voort. Maar plotseling is de mooie, gouden zon verdwenen. Van Westminster-HallGa naar voetnoot(1) tot aan den Tower is de hemel bedekt met dreigende wolken, - in de verte glinstert als staal de rivier. En niets is er over dan rood en grauw, - grauw de hemel, grauw de muren - rood, rood als bloed de kolders der soldaten en zilvergrauw dat geduldige hoofd.
Ze naderen... als door machtigen wind, wordt de menigte van de toeschouwers bewogen, ze buigen zich als rijpe halmen en al de mannen ontblooten de hoofden, als de gevangene met zijn vriendelijke oogen het mutsje afneemt en de wachten groet. Alle ontblooten ze 't hoofd, alle, ook die hooge, trotsche gedaante, die tot aan de schouders boven de anderen uitsteekt, alle, behalve op de lage tribune Gardiner en Master Cromwell.
Ze zijn nu genaderd het lage schavot, dat tot nu toe onzichtbaar was door de dichte rijen... een lage verhevenheid van ruwe planken met een dof, vuilrood kleed bedekt. | |
[pagina 368]
| |
De stilte hangt als een dreiging neêr, maar zoodra de beul den voet op het schavot gezet heeft, scheurt de stilte, zooals men een kleed verscheurt met een langen, scherpen gil en de gestalte, die uit de kleine, zwarte boot is gestegen, valt aan de voeten van den gevangene neêr. Hij ziet zijn wachters aan en treedt vooruit, een van hen ontboeit zijn handen; - hij bukt zich en beurt de bezwijmde op: ‘Meg my Meggie, fluistert hij zachtjes: ‘The chariots of Pharaoh, and the horsemen thereof.’Ga naar voetnoot(1) Dan, met een traan in de schoone oogen legt hij zijn dochter in de armen van een der wachten neêr. ‘And now my friendes, be ye of good cheere and doe thy duty as the kynge hath bid.’Ga naar voetnoot(2) Hij strekt zijn handen uit naar een soldaat, die naast hem staat: - ‘And help me up, for I am very feeble, whenne I come down again, I can shift for myself.’Ga naar voetnoot(3) Hij staat nu op het schavot, alleen met den beul, maar hij ziet hem nog niet. Hij legt het kapje af en knoopt den kraag van zijn opperkleed los. Dan ziet hij om, als door een mysterieusen drang bewogen en achter hem bespeurt hij de angstig-zwarte gedaante, die juist zijn bijl op het blok heeft gelegd. Hij schrikt niet, hij ziet hem alleen doordringend aan: - ‘Unhood thee fellowe, I woulde see thy face.’Ga naar voetnoot(4) De beul valt op de knieën. Als tegen zijn eigen | |
[pagina 369]
| |
wil gedreven, slaat hij de kap terug en vouwt de handen, hij ziet bleeker dan zijn gevangene. - ‘I aske thy forgiveness, most worshipful SirGa naar voetnoot(1), en er ligt meer dan de gewone formule in die bede. - ‘I grant thee thy pardon, thou art my best friende’Ga naar voetnoot(2) en, met een lichten terugkeer van zijn ouden humor: - ‘Thou shall't get but small credit in beheading me, my neck is so short.’Ga naar voetnoot(3) Een priester nadert, maar hij wijst hem terug en hij wenkt ook den beul om achteruit te wijken.
Daar staat hij, alleen! de handen om een klein, rood kruis gevouwen. Nog eenmaal heft hij de schoone oogen naar den hemel op, die grauw ziet als lood: - ‘Once more my God, once more thy sun.’Ga naar voetnoot(4)
En of ze door die stervende stem werd geroepen, scheurt ze de wolken en straalt op hem neer. Hij staat gegloried in gouden golven. Dan, als eenig afscheid aan zijn land; aan zijn volk; aan zijn volk dat hem verliet, aan zijn land, dat hem zoo min als zijn tijd heeft begrepen, fluistert hij zacht: - ‘Old England Goodbye.’Ga naar voetnoot(5) Dan wendt hij zich om, strekt de handen uit naar den beul, valt neer voor het blok op zijn wagelende kniëen - ‘Come helpe me friend, for I am blindeGa naar voetnoot(6).
En met een uitdrukking in de oogen van de | |
[pagina 370]
| |
hoogste onzetting houwt de beul hem het hoofd af met éen slag.
Er ontstaat een hevige beweging op het schavot... de wachten dringen de menigte terug, die hun doeken in het bloed willen doopen. Toornig, doodsbleek, verlaat Cromwell de tribune, begeeft zich midden in het gedrang en vestigt zijn fonkelende oogen op den beul, die wezenloos, hijgend, op zijn bijl staat geleund. ‘Doe uw plicht, SirrahGa naar voetnoot(1), sist hij tusschen de tanden: - “Ik kan niet” steunt hij, mijn arm is verlamd.’ Dan heft Cromwell zelf het hoofd omhoog bij de bloedige haren en groote vlokken, als roode sneeuw, droppen op zijn opperkleed van gele zijde: - Dit is het hoofd van een verrader’ krast zijn stem door de stille lucht. Maar geen stem uit het volk beantwoordt den roep. ..................... Blauw, grauw en rood. De wolken zijn weer voor de zon geschoven. Langs 't Westen, boven Lambethpalace en de huizen van 't parlement legeren, dreigend als vuur-monden, groote, grauwe wolkenmassas, waar rozig een smalle streep over trilt. Kleine, schitterend blauwe vlammen lekken te voorschijn uit witte drijfwolkjes, die als vlokjes tulle, als schaduw van nevelen, voorbij de grootere wolken drijven. 't Is bijna zoo donker als in den nacht. Anstig, haastig verspreidt zich de menigte, enkelen hunner zoeken een schuilplaats in het paleis. | |
[pagina 371]
| |
De Gouverneur van den Tower nadert plechtig de edele Heeren Milords van Norfolk, Gardiner en Cromwell en noodigt hen uit om in zijne kamer te wachten tot het booze weer voorbij zal zijn... Maar ze weigeren, treden met statige bewegingen weer naar de poort en dalen af in de sloep. Op hun vraag waar de andere gondel is gebleven, wordt hun geantwoord dat hij was vertrokken, éen oogenblik voor dat het hoofd van den beschuldigde viel.
Ze dalen af in de boot, maar nauwlijks zijn ze naar het midden van de rivier geroeid, of het onweer barst los in vollen toorn;... zwart als fluweel hangen de lage wolken over al de paleizen van grauw graniet, die met hun schoone, bloeiende tuinen neerdalen tot aan de breede rivier, die nu woedend als een zee tegen de ompalingen opklotst en groote trossen afrukt van de bloemen. 't Barst en beukt en kraakt boven hunne hoofden... In gele slangen sist de bliksem en eindelijk in plassend, borrelende stroomen, gudst de zware regen neer. 't Gudst en borrelt en kraakt en dreunt, lichtgeel en drabbig bonzen de golven; de huizen zien bijna zwart van het vocht en in dat noodweer landen de edelen. Tegelijkertijd wordt aan de overzij, met droeve, afgewende gezichten, 't onthoofde lichaam van 't schavot gedragen en met oneindig liefderijke zorgen in de kleine, Normandische kerk in 't graf gelegd.
Eindelijk, tegen den middag, als 't weer is bedaard, gaat Watergate nog eenmaal open en door sterke, maar o zoo teedere handen, wordt de kleine, vermomde gestalte gesteund om van de klamme trappen te dalen en in 't sombere schuitje weggeroeid. | |
[pagina 372]
| |
Wit, rood en goud. 't Is heel vroeg in den volgenden morgen en de pas ontwaakte zon kust in glans de rivier. Goud, levend, gepolijst goud nu, kabbelen de golfjes, elk met een rozig tipje op de kammen, tegen de nu weer sneeuwblanke paleizen en spelen om de schepen en kussen de bloemen. De Tower ligt wit in het gouden licht en alleen de licht gecadenseerde stap van de wachten breekt de stilte om het oude slot.
TowerbridgeGa naar voetnoot(1) - een heerlijke bouw van gekanteelde ommegangen en slanke torens - troont zwijgend, hoog boven 't vredige water, donker in de schaduwen, wit in het licht. Wat is dat, daar hoog op een der hoogste transen? Als groote bloemen op reuzenstengels beweegt zich iets als slanke, witte lelien en neigen voorover met iedere beweging van den wind. Men kan de voorwerpen niet onderscheiden, maar 't zijn als bloemen, bleek met purperen randen, en langs de zware, grauwe muren, dropt telkens in vlokken 't bloemenbloed.
Weer, vlug als een vogeltje, nadert een bootje, met denzelfden eenzamen, zwijgenden roeier en dezelfde jonge, teedere gedaante, die bezwijmde toen ze haar vader vaarwel kuste in den dood. Het vaartuigje landt aan de voet van de brug. De roeier springt er uit en even zien zijn oogen, weemoedig en toch lachend, bemoedigend het meisje aan, dat nu voor 't eerst haar kap terugslaat en haar bloemengezichtje naar de bloemen omhoog heft... En de bloedende bloemen knikken haar toe.
Langs de buitenzij van een der torens klimt de | |
[pagina 373]
| |
roeier op, tot hij den trans bereikt heeft, waar de bloemen bloeien.
En ze ziet hem gaan van bloem tot bloem.
Dan wankelt een der slanke stengelen, en het bloemenhoofd laat los van den steel.
Ze ziet omhoog en het hoofd van haar vader, valt in haar uitgestrekte armen neer.
A.W. Sanders van Loo. Antwerpen. | |
Korte, historische Nota.Sir Thomas More, een kind van onzen, niet van zijnen tijd, werd den 7den Februari 1478 als zoon van een beroemd rechtsgeleerde geboren. His family was honourable, not illustrious.Ga naar voetnoot(1) Te Londen ging hij school en werd weldra als page opgenomen in het Paleis van Kardinaal Morton, Aartsbisschop van Canterbury en Lord-Kanselier van Engeland. Hier was de jonge man bekend als een aardige, vlugge jongen who would often speak a piece in Christmasgames for the Guests' entertainment, with a wit and readiness wich made the Archbishop prophesy for him a great career.Ga naar voetnoot(2) Hij bracht eenigen tijd te Oxford door en studeerde daarna te Londen in the New Inn,Ga naar voetnoot(3) later in Lincoln's | |
[pagina 374]
| |
Inn. Als zijn vader werd hij een rechtsgeleerde en zetelde al spoedig in het Parlement. In zijn meest bekende werk. ‘The new Utopia or the Kingdom of nowhere’Ga naar voetnoot(1) ontwikkelt hij een opvatting van christelijkheid, zoo verheven als men na Jezus' dagen niet heeft gekend en hoewel hij later tot tweemaal in het huwelijk is getreden, was hij den geestelijken stand zeer genegen en stond zelfs eenmaal op het punt om Kartuizer te worden... Deze neiging voor een afgezonderd leven ontstond vooral uit een groote liefde voor eenzaamheid en stille bespiegelingen, maar belette hem toch nooit om blijde met de blijden te zijn en als een kind met zijn kinderen te spelen. Langzamerhand, vooral na zijn tweede huwelijk, begon de aandacht zijner tijdgenooten zich op hem te bevestigen, zijn geschriften maakten opgang in de geheele beschaafde wereld en Wolsey gebruikte hem vaak als gezant. De koning (Hendrik VIII) verdiepte zich gaarne met hem in godgeleerde disputen en men houdt Morus voor den eigenlijken auteur van het werkje ‘Assertion of the seven sacraments’Ga naar voetnoot(2) waarmee Hendrik zich den titel van ‘Defender of the Faith’Ga naar voetnoot(3) bij den Paus verwierf. Na den val van Kardinaal WolseyGa naar voetnoot(4) was Morus de | |
[pagina 375]
| |
aangewezen persoon om dezen, hoewel niet in al de uitgebreidheid zijner waardigheden, op te volgen en werd hij tot Kanselier en Groot-zegelbewaarder van Engeland benoemd. Hij was niet minder groot als staatsman dan als rechtsgeleerde en ‘hij had de grootste man in Engeland kunnen zijn, na den koning, indien hij een plooibaarder geweten had gehad.’ Maar nooit was een staatsman eerlijker dan hij! Nooit, met woorden, noch met daden, verliet hij de zijde van de ongelukkige eerste gemalin van den Engelschen Blauwbaard, Catharina van Arragon, voor wie hij van het begin af partij had gekozen en hij weigerde zijn adhesie tot 's konings huwelijksplannen met Anna Boleyn. In de kerkelijke geschillen tusschen de Katholieken, de Puriteinen en de Koningspartij (de latere Anglikanen) koos hij meer en meer de zijde der Conservatieven d.w.z. der Katholieken en wilde niemand buiten den Paus als wettig hoofd der kerk erkennen. Van dien dag af was bij den koning, maar vooral bij de nieuwe koninginGa naar voetnoot(1), die zeer sterk de hervormde begrippen, volgens de opvattingen der Puriteinen toegedaan was, den val van den onkreukbaar trouwen man bepaald. Den 13 April 1534 eischte zij nog eenmaal van hem dat hij het eerste huwelijk van den koning onwettig zou verklaren,Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 376]
| |
alleen de kinderen uit het tweede voor echt erkennen en den koning huldigen als hoofd der kerkGa naar voetnoot1). Zonder zich éen oogenblik te bedenken weigerde hij. Den 4 Mei werd hij gevangen genomen en naar den Tower gevoerd, waar hij in een hooge torenkamer, met éen venster, niet grooter dan een spleet, werd opgeslotenGa naar voetnoot2). Den eersten Juli werd hij in Westminster-Hall verhoord en veroordeeld en den 6 Juli 1535 op Tower-Hill onthoofd. De hoofdelooze romp werd in de kleine kapel van den TowerGa naar voetnoot3), nabij het altaar begraven, maar zijn hoofd, dat volgens de gruwelijke gewoonte dier tijden op een speerpunt van de transen van Towerbridge ten toon was gesteld, werd door zijn oudste dochter Margaret met hulp van een bediende van de speer genomen en begraven in de Cathedraal van Salisbury. |
|