Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1(1900)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 276] [p. 276] Dichten. G'hebt schoon mij te zeggen: en droom toch niet, En droom, och en dicht toch niet. Veel lichter weerhieldt gij de stormende zee Als 't zwellende, klimmende lied! Als 't lied dat, mij pramende, pijne doet, Zoo zoete mij pijne doet, Mijn' ziele vervult en mijn herte beklemt Daar 't bruisend naar buiten moet. Ah 'k hebbe zoo geren die zoete pijn, Die heimvolle, zoete pijn: En 'k wilde wel weenende zóó gepraamd, Wel weenende.... dichter zijn! o Zalige stonde als het rijpe gedacht, Het rijpe en ontroerde gedacht Eens eindlijk het herte en de penne is ontrukt, Geboren vol wondere macht, En staat daar, geprent in het witte blad Het zuivere, witte blad, Voor altijd herzeggend den zaligen stond Waarop ik den Hemel bezat! [pagina 277] [p. 277] Wat anders zal dáár het genieten toch zijn, 't Genieten des Hemels zijn, Als klare bevroeden en brandende min Als dichten..... maar zonder pijn? o Wil dan niet zeggen: en droom toch niet, En droom och en dicht toch niet; Voor die het eens smaakte is 't voor immer gedaan, Geen redegetwist zet daar dijken meer aan: Hij dicht... en naar buiten het lied! Al. Walgrave. Vorige Volgende