| |
| |
| |
Fransche kunst, kunstenmakers, enz. in den verloftijd.
Een oud duitsch liedeke zingt:
‘Als iemand eene reize doet,
Dan kan hij wat vertellen.’
Zoo gaat het mij en zeker velen mijner lezers. Overvloed van stof. Men weet in 't geheel niet waar men aanvangen zal, om het verhaal smakelijk te maken. Zijn het de wonderen der ‘kunstenaars’ van den reusachtigen circus Barnum en Bailey, of de grootschheid der natuurwonderen van de Jonkvrouw, waarmede men zal beginnen? Is het met eene lijkrede op Nietzsche, of met eene welkomstgroet voor den modernen Jockey Jim Morgan, die de ‘secessionist te paard’ genoemd wordt, dat men moet aanvangen? Of wel, moet men eerst verhalen van den Siamees in een speelzaal te Parijs, die het spel beschrijft als een voorstelling van woedende zinneloozen, die eigenaardige godheden schijnen te vereeren?
Dat alles wentelt en woelt door het brein. Om niet te spreken, van de ‘werelduitzet’ of Exposition, niet van de Lijdensvoorstelling in Oberammergau, die voorzeker beiden het grootste getal pleizier-reizigers tot zich lokten!
Maar Oberammergau is reeds op ende op beschreven, zoo dikwijls de tienjarige voorstellingen
| |
| |
worden herhaald. Met den toevloed van liefhebbers is de voorstelling verbeterd, het speelhuis gedekt, de toeschouwers zijn meer op hun gemak, de prijzen der woningen in de zelfde mate gestegen, maar dan ook de wegsleepende, naieve indruk op het publiek wel wat afgenomen, en de muziek niet verbeterd.
Maar Parijs!.... wie aan de herhaald instortende passerelles of voorloopige bruggen gelukkig is ontkomen, en den moed heeft gehad zich een of ander vak dezer reuzen-potpourri tot stichting, tot nut of vermaak uit te kiezen, zich daarbij te bepalen en dan naar huis te keeren, kan iets bereikt hebben, wat ook voor 't vervolg van nut kan zijn.
Ik voor mij liet alle beweegbare bruggen, onderaardsche en bovenaardsche trammen en omnibussen aan een kant, en stoomde de Seine op en af naar le petit palais en le grand palais, de schatkisten der oude en nieuwe beeldende kunst.
Die ‘reizen’ waren niet vruchteloos. Vooreerst was het in die paleizen betrekkelijk leeg en koel; daar heerschte ernst en rust, daar was veel te vinden voor geest en hart.
't Is waar, in le grand palais (internationale, nieuwere kunst) werden veelal de werken der jongste, fransche meesters overschaduwd door de oudere; want, ofschoon het hier niet art rétrospectif heet, had men ('t was eigenlijk eene fout) uit de parijsche museums een aantal oudere werken - als van Flandrin, Vernet, Ingres, David enz. - aan de jongere toegevoegd. Deze soort van ijdelheid moesten de jongere fransche schilders beklagen, want nu vergeleek men de jongere scholen uit andere landen met de jongste ‘nationale’ voortbrengselen en dan wonnen het menigmaal de ‘vreemdelingen’: Fredericq's bekend Kinderspel, van Theresa Schwarze het schoon portret van generaal Joubert, zelfs uit Hongarije de merkwaardige portretten van Leo XIII en kardinaal Rampolla van Laszit.
| |
| |
Wat het beeldhouwwerk betreft: daar waren de vreemdelingen slecht vertegenwoordigd. De franschen zegevierden, maar spreidden tevens eene zeer weinig classische naaktheid ten toon. Zeldzaam ontmoette men er een werk dat in alle opzichten hart en oog kon boeien. En toch was de galerij zeer uitgebreid en men had ook hier, om beter effect te maken, oudere werken aan de jongere toegevoegd, bij voorbeeld L'amour van Lorta (geboren in 1762), eene nadenkende figuur, op halve grootte, voortreffelijk bewerkt; doch blijkbaar heeft de beeldhouwer, na voleindiging, zich afgevraagd: ‘Hoe zullen we hem noemen?’, gelijk dit in het beeldhouwers-atelier al meer geschiedt. En dan is L'amour de meest begane weg. Het waren (op enkele uitzonderingen na) academische studiën van grootendeels gezochte, verdraaide lichaamsbewegingen, eene soort van wedstrijd van athleten en clowns, als in bovengenoemd Barnum-circus, dat, met een personeel van vele honderden en een tent met 9000 zitplaatsen, tegenwoordig Europa rondreist. Dáár juicht men gaarne de onbegrijpelijkste en gevaarlijkste duikeltoren toe..., te meer, omdat men daarneven de edelste ren- en rijoefeningen bewonderen kan.
Waarom stemt ons de beeldengalerij niet wat hooger?....
Men zegt dat de in Weenen aangekomen Jim Morgan alle moderne jockey's, op wier talent zoo veel duizenden worden verwed, doet ‘verbleeken’ van toorn of nijd; omdat hij rijdt, gezeten half op den hals van zijn ros (zoo wat gelijk zekere zwierige ‘wielers’ op hun rad apenwijs gebogen).
Deswege noemt men hem den ‘secessionist’ der paardrijders: ongelukkige titel, die beeldende-kunstsecessionisten van Munchen en Berlijn niet weinig zal ergeren.
Secessionist is dus voortaan zoo wat iedereen - jong of oud - die nieuwe moden wil invoeren.
| |
| |
Men weet echter dat de bejaarde groote Baseler meester Böcklin, zich ook den titel secessionist laat welgevallen, al hebben zijne werken slechts weinig met de jongeren gemeen. Men verhaalt wel van hem het kunststuk, dat hij eens een fruitstuk met twee prachtige meloenen heeft omgewerkt tot den rug eener nymf, en dat is zeker iets nieuws; maar zijne groote krijtteekening Jesus in Gethsemané, met den engel, herinnert levendig aan Faust's liefdeverklaring (bij Gounod): ‘Laisse-moi admirer’ enz.
Böcklin hebben wij te Parijs niet ontmoet, doch (veel erger) er heerschte een algemeen gebrek aan werken van gewijden aard, om niet te zeggen van christelijke kunst, wat een veel uitgebreider veld is dan de meer beperkte kerkelijke kunst, evenzoo als elk ernstig of stichtelijk boek geen gebedenboek of evangelie is.
Dat enkele geestelijke heeren zich in de beeldengalerij levensgroot knielend vertoonen, is daarom nog geene kerkelijke kunst, en zelfs het grafmonument van Bartholomée met grieksch portiekje en een tiental in profiel biddende(?) figuren, is 't nog in 't geheel niet.
Een veel sprekender beeld van christelijke vroolijkheid en ernst, van stichtelijken eerbied en huiselijke vreugde geeft ons de onnavolgbare, van alle kanten uit Frankrijk alleen bijeengebrachte verzameling Exposition rétrospective in le petit palais.
De conventioneele neogrieksche lijnen van dit gebouw van den bouwmeester Girault, geven volstrekt geene aanleiding te doen denken aan hetgeen men daar binnen van oorspronkelijk leven en denken uit vroeger eeuwen gaat zien. Zoowel dit groote palais, als het kleinere gebouw is aanmatigend, zwierig en zuilenrijk genoeg, om ons aan iets buitengewoons te doen denken; maar het leven, de nationale aderslag ontbreekt volkomen aan die ‘prachtbouwen’; de koude slaat u om hart en geest bij den aanblik, schoon de binnenverdeeling
| |
| |
practisch kan genoemd worden. Maar hoe beschamend voor onze kunstenaars is de uitdrukking van het leven van vroeger eeuwen in de tentoongestelde voorwerpen! Ziet, in de eerste plaats, eens dien rijken schat van ivoorwerken, waarop het geheele leven der 9e, 10e en elfde eeuw staat gesneden: dat tweeluik in zilver gevat, en wat slechts gediend heeft tot boekband voor het 13e eeuwsche Gekkenofficie en het Ezelsproza, en daarneven een zegetocht van Bacchus en van Diana, uit veel vroeger eeuw nog. Ziet verder die pyxiden uit de 6e, 7e en achtste eeuw (N.B.! temps barbares!) met de aanbidding der wijzen, of met vechtende krijgslieden versierd en voortkomende uit de hoofdkerk te Sens. Werpt een' blik op de voorstelling der heilige maagd, uit de 6e eeuw(?), uitgestrekt op eene chaise longue, met het h. Kind nevens haar, van een' ‘secessionist’ der eerste Merovingers!
Dan, al die ivoren tafeltjes met hunne krachtig gesneden voorstellingen, uit de 13e eeuw en afkomstig van de Seine inférieure; al die prachtig bewerkte ‘olifanten’ uit de 12e en 13e eeuw; die staande O.L.V. met het kind, 20 cent. groot, uit St. Omer (64).
Ziet dat meesterwerk van ivoorsnijkunst, eene zittende Moeder Gods, 60 cent. hoog uit de kerk van Villeneuve-lez-Avignon, van de 14e eeuw, met de kroon over den sluier heen, die licht omgeslagen blauw gekleurd is nevens het rose-aangezicht. De moeder houdt het kind staand op haar rechter knie en buigt zich in den stijl dier eeuw ter zijde, terwijl het kind haar over den schouder blikt.
De polychromie is ook op andere ivoren van voor vier of vijf eeuwen nog zichtbaar.
Hoe vele van deze 224 meesterwerken zou ik niet willen beschrijven! Nimmer zien wij ze aldus weder bijeen.
Wekken niet de tapijtwerken onze hoogste belangstelling, niet alleen voor de uitstekende bewer- | |
| |
king, maar ook voor de belangrijkheid der daarop voorgestelde geschiedfeiten, volksfeesten, enz.?
Te beginnen met de beroemde Tenture de l'Apocalypse van 1377 en volgende jaren, naar kartons van ‘Jan van Brugge’, den hofschilder van Karel V v. Fr.
Daarop volgt het beroemde werk uit Reims gezegd du Fort Roy Clovis, uit de 15e, De belegering van Jerusalem, uit de 16e eeuw, zich bevindende in de O.L.V. kerk te Saumur, verder, legenden van Heiligen, tafereelen uit aloude fransche romans, enz. enz., benevens eene verzameling van kostbare weefsels en borduurwerken.
Voorwaar hier was het leven, de vreugd nevens de ernst der tijden, toen onze kunst, ons leven nog niet overheerscht waren door de conventioneele vormen, kleuren, ja gedachten der classische oudheid waarbij men er zich op toelegde kunst in 't leven te roepen die niet anders bood dan gebrekkige navolging, en alleen begrijpelijk voor een klein gedeelte van het volk, eene kunst, die men het hart had Renaissance te noemen.
Een der vruchten dier aanmatiging, welke den oorlog verklaart aan de overlevering, zich hoogmoedig daarboven verheffende, is ook in de moderne wijsbegeerte te vinden, toegejuicht door eene schaar welke, natuurlijk opgeblazen door hoogmoed en uitspattende in zinnelust, diengene toejuicht, welke den hoogmoed ten troon verheft en de gewetenswroeging dood verklaart.
Nietzsche's bijval is zeer natuurlijk. De mensch moet een ‘Bovenmensch’ worden en ‘Alles is veroorloofd’. Wat wilt gij nog meer? Maar ook zijn wezen werd met blindheid geslagen en hij stierf voor weinige weken in 't gekkenhuis.
Zijn dood is een mijlpaal, eene waarschuwing!
Tot natuurlijke wijsbegeerte, tot christelijker vrijheid (waarover naar men zegt, Leo XIII een rond- | |
| |
schrijven voorbereidt), tot natuurlijker kunst en leven keert de 20e eeuw, God dank, terug.
De Siameezen spotten met onze geheime speelzalen. Des te beter. De wonderen onzer menscheerende nijverheid, de spoorwegen, worden goddelijk, want zij effenen onze bergen. De werking van het christendom wordt dagelijks gemakkelijker door die vervoermiddelen. De meest invloed uitoefenenden van het menschelijke gezelschap beginnen in te zien dat zij zelven het socialisme in de hand hebben gewerkt, door verzuim aan de vorming van het volksgeluk gepleegd.
Het christelijke volk, vergt ook zijn panem et circenses. Geeft het Barnums, geeft het Morgans, goed. Maar verbiedt de speelhollen, en doet, nevens de vorderingen der nieuwe kunst en nijverheid, het menschelijke, populaire, begrijpbare kunst- en letterwerk herleven, en leert aan het volk zich daarin te vermeien, dan verspreidt gij tevredenheid en democratisch, of, wilt gij liever, populair christendom, ten spijt van het aristocratisme in de kunst, dat nu, na omtrent 400 jaren, wel als verouderd mag worden gerekend.
Men keere tot het volk terug!
Alb. Th.
|
|