Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1
(1900)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
I Roeping.
Solo.
Waar wenkt die star u, kind? Waarheen
De morgenstar van 't leven?
Komt zij haar leidend licht u geven
Voor 't pad van 's werelds ijdelheên?
Koor.
o Neen! o neen!
Solo.
Uw voetstap zal zich keeren
Naar 't kribbeken des Heeren;
U maant een englenstem:
‘Kind, volg dat licht: 't wenkt u naar Bethlehem.’
Koor.
Gelukkig kind,
Dat, door het vriendlijk licht
Van 's levens morgenstar gericht,
Zijn roeping vindt!...
Gelukkig kind wiens levensmorgen
Is toevertrouwd aan heilge zorgen...
| |
[pagina 155]
| |
Solo.
Naar God geleidt uw oudrenpaar u;
Hun zeegning op uw kinderlot
Aanroept den heilgen Naam van God:
‘God zegene u en God beware u!’
Koor.
O vrome christenzin
Van vaderliefde en moedermin
In 't Vlaamsche huisgezin!
Bevoorrecht kind dat uit
Oud Vlaamschen stam te lande spruit.
Het groeit en bloeit zoo lieflijk
In alle kindervreugd,
En moeders wijsheid siert hem
Met elke kinderdeugd.
't Speelt onder moeders oogen
In tuin en boomgaard om;
Wenkt moeder weer naar binnen
Het ijlt en roept: ‘ik kom’.
En heeft het zich al spelend
Verlustigd en verkwikt,
Hem wordt in werk en zorgen
Zijn kinderdeel beschikt...
't Houdt 't koeiken van de haag af
En drijft het voort in 't gras;
't Weert van de rijpe krieken
Het stoute musschenras;
Het weet de vooglen wonen
En 't onderkent hun taal -
De heldre stem der botvink,
't Lied van den nachtegaal;
En 't leert Hem ‘Vader’ noemen
Die 't al geschapen heeft,
Den morgen 't licht der zonne,
Den boom zijne appels geeft.
| |
[pagina 156]
| |
Het bidt voor de oogsten mede
Die reeds in de aren staan,
En 't leert op Hem betrouwen
Die wasdom geeft aan 't graan;
Het bidt bij de avondbede
Den stillen huiskring voor;
Het mint het kerklijk hoogfeest
En 't glinstrend outerkoor.
Twee stemmen en Koor.
't Roosje vouwt zijn blaadjes open,
Zie, met frisschen dauw bedropen,
Parels die de nacht hem gaf.
Schudt die parelkens niet af,
En raak 't donzig waas niet aan;
Laat ongerept zijn blaân
Voor de zon zacht opengaan.
| |
II Levenswijding.
Reciet.
Uit 't spelend kind ontwikkelt zich de maagd
Aan wie de Heer de levenswijding vraagt.
Stem des Bruidegoms.
Geef, kind, geef mij uw hart, en wil me uw dagen wijden
En laat uw oogen letten op mijn wegen;
Zoo zal uw vader, zoo uw moeder zich verblijden...
Voor de ouders is een deugdzaam kind een zegen...Ga naar voetnoot(1)
'k Ben Vader veler kinderen die lijden:
Weze uwe hand, in trouw van maagdlijkheid,
Tot liefdedienst bij alle smart bereid.
| |
[pagina 157]
| |
Stem der Bruid.
U wil mijn hert behooren,
U, Bruigom uitverkoren!
Aan U mijn liefdewoord!
U, Jezus, Vorst van glorie,
U, Held der Kruisvictorie,
Wien alle macht behoort
In hemelrijk en wereldoord!Ga naar voetnoot(1)
Bij 't woord aan U verpand
Blijf ik aan U verloofd;
Geef uwen ring aan mijne hand,
Zet me uwe blanke kroon op 't hoofd.
Maak mij het oog van uwe blinden;
Maak mij den steunstok van de grijsheid;
Geef door mijn mond aan 't kind de les van uwe wijsheid;
Laat op mijn schoot het weesje een moederschoot hervinden.
Zang der Maagdelijkheid.
Koor. Omgeven van zijn maagdenkoor
Stapt Jezus tusschen leeljen door,Ga naar voetnoot(2)
Een bruidegom van glorie schoon
En zijner bruiden loon en kroon.
Al waar Hij heenstapt volgt hun voet;
Hem zingen zij hun hymnen zoet,
En waakzaam dragen ze in hun hand
Hun lamp die van hun liefde brandt.
Koor.
Roemt hoog den akker van Gods Kerk,
Het tarweveld en 't leeljenperk;Ga naar voetnoot(3)
| |
[pagina 158]
| |
Ginds 't zwellend aar op gouden halmen
Waar wolken bloeistof boven walmen;
Hier leeljen op hun stengels rank,
Met oopne kelken, sneeuwig blank -
De vrouw wier hoop gezegend werd,
De Maagdlijkheid die rustte op Jezus' Hert.
Hen, van wie Gij hebt gewild,Ga naar voetnoot(1)
Heer, dat ze al hun levensdagen
Uwe maagdenkrone dragen,
Dek hen met uw schuttend schild;
Wil voor deugd- en gloriewerken
Hunne zwakke handen sterken.
Dat zij, aan den Koning trouw
Die tot bruid hen wil verkiezen,
Nooit zijn kroon en ring verliezen;
Wat hun vijand pogen wou,
Blijven zij door U beveiligd
Die aan U zijn toegeheiligd!
Over Satans listen heen,
Zonder stoot aan stronk of steen,
Gaan zij voort op vasten voet;
Wat voorbijgaande is verachtend,
Naar wat duurzaam zijn zal smachtend,
Gaan zij voort met liefdespoed,
Hunne maagdelijke wegen
Ten einde en de eeuwge bruiloft tegen.
| |
[pagina 159]
| |
III Liefdeleven.Uit 't Oosten komen Wijzen
Met schatten tot geschenk.
Zij zagen 't Starlicht rijzen
En volgden 's Hemels wenk...
Bij roep en licht des Heeren
Werd dus ook óns vertrouwd
Te gaan 't Kind Jezus eeren
Met wierook, myrrhe en goud.
Gebed! o brandend wierookvat!
o Myrrhe der verstorven zinnen!
o Goud van 't maagdelijk beminnen!
Aan Jezus gansch ons harteschat!
Heil, die dóor al haar levenstijd
In onze needre zusterkringen
Haar zieleschatten heeft gewijd
Aan al die kleinen, die geringen,
o Jezus, die Gij zelve zijt!Ga naar voetnoot(1)
Haar keus is op het beste deel gekomen
Dat nooit haar wordt ontnomen.Ga naar voetnoot(2)
Samenzang.
o Moeder, die ons zuster waart
Ons duurbre Zuster eens, ons lieve Moeder thans,
Bij hemelzegen is uw moederschap verjaard
Tot zilvren jubelkrans.
| |
[pagina 160]
| |
Als kindren die bij moeder zich verdringen
Op moeders feest met bloementuil en lied,
Zoo komt uw talrijk huis u jubelend omringen
Dat bloem en vrucht ten huldeblijk u biedt -
't Zijn bloemen waar ons liefde in bloeit,
't Zijn vruchten uit uw eigen werk gegroeid.
Wij komen uit alle verten,
Wij boden van veler smerten,
Wij boden van veler dank,
Met wensch en huldeklank,
In juublenden samenzang:
Heil! Moeder leve lang!
Heil! blijv' haar engel Raphaël
Haar levensgids en reisgezel,
En will' hij, 's Heeren medicijn,
Haar bijstand bij ons blinden zijn!Ga naar voetnoot(1)
Eene Stem.
Hier bloeit de kindergaard
Die 't jongste kind bewaart!
Eene Stem.
Hier vormt de prille jeugd
Heur hart naar plicht en deugd!
Eene Stem.
Hier leert bij orde en zorg het arme weezekind
Elk nuttig werk dat hem zijn brood eens wint.
Eene Stem.
Wij dienen aan het gulle tafelberd
Onze ouderlingen die verjongen hier van hert.
| |
[pagina 161]
| |
Eene Stem.
Hier langs de muren, dóor de zalen van 't Gesticht,
De oogzieke kleinen... ziet! hoe 't arme wicht,
In moeders arm gedrukt, zich wegduikt vóor het licht.
Samenzang.
Alle smarten, alle nood,
Al wat liefdehulp genoot,
Elk behoefte en ieder lijden
Dat gekeerd is in verblijden,
't Zinge al saâm ons jubelzang:
Moeder leve lang!
Moeder veler kinderen,
U zal, neen! geen onheil hinderen:
Over moeders lot
Waakt de kinderbeê bij God.
In uw twintig huizen heden
Werd zoo vurig afgebeden
Dat de Heer Zijn gunst volmaak',
Dat nog lang ons Moéder smaak'
Hare werken, Zijnen-zegen...
Om de zijden van haar huisGa naar voetnoot(1)
Tusschen Kribbeken en Kruis,
Komen nieuwe druiveloten,
Nieuwe olijven uitgesproten...
Heil! heil! de jubeldag
Verkondt wat moederdeugd vermag
Door hooge wijsheid voorgelicht...
Heil, heil! 't is al voor God en 's naasten goed gesticht
Dr. H. Claeys, past. |
|