| |
| |
| |
Overzicht van tijdschriften.
De Vlaamsche Kunstbode. Juni 1900.
Vervolg van Dr. Is. Bauwens, melodrama Iwein van Aalst. - Verzen van Jan Boucherij en Jacob Stinissen. - Slot van Prosper Styns novelle Boerenliefde. - Vervolg van Fr. Van den Weghe's Geschiedenis der Nederlandsche Taalkunde in Vlaanderen. (1500-1886) 3. Het Woordenboek. A) Het classieke en etymologische.
Germania. 9. - Brengt ‘Friedensliebe’ (slot), waarin door Kurd von Strantz de heerlijkheid van ‘Englands Kunst zu Wasser’ wordt besproken. Over dramatische kunst (Quinten Matsys, Minnebrugje) handelt G. Segers en Brants, uit Doornik bespreekt de huisvrouw in Vlaanderen met aanhalingen uit Lancelot enz.: eene nette zedestudie in 16 bladzijden.
Eigen haard. 25. - Over de onthulling van het standbeeld van Frans Hals te Haarlem schrijft Jo De Vries een kort artikel; daarbij een portretje van Koningin Wilhelmina. Wij vinden hier ook een genre-stukje: P. Kruger bij zijn oogenarts, en eenige oudheden uit Haarlem, geteekend door Nieuwenkamp. Ook uit de Revue scientifique leert Eigen haard de ‘verdiensten’ en de ‘wanverdiensten’ der boeddhisten kennen, bijv. hoe men moet boeten voor 't uitgeven van een slecht boek.
26. - Begin van Het lot der kinderen, novelle van Virginie Loveling. - De slag bij Nieuwpoort, door F.-A. Buys. - Lezenswaard artikel van Mr. S. Muller Fz. over Victor de Steurs met portret. ‘Deze onbuigbare wil en dit superieure verstand hebben hem gemaakt tot wat hij is. Zulk een man had Nederland noodig, om wakker te worden geschud uit zijn lethargischen slaap. Het land heeft zijne leiding in kunstzaken aanvaard en het mag daarover geen berouw gevoelen, al bezit hij in meerdere mate dan ordinaire menschen de gebreken zijner deugden.’ - Plaat: het standbeeld van Fr. Hals te Haarlem.
Vlaamse School, 1, 2, 3. - Grote kunst..., kleine kritiek. ‘Kunst is scheppenderwijs bouwen’, ‘kritiek is het scheidingsvermogen’: Gesprek met eenen begaafden schilder, die zijn werk niet heeft afgemaakt, geschetst als bewijs, dat de criticus soms juister ziet dan de kunstenaar zelven. Hierbij eene plaat: De profeet Daniël, nevens een Rembrandtsstoel, in kleeding van omtrent 1450 door Rembrandt (uit Kopenhagen); art. van Winkler Prins.
Verder, eene plaat naar een pastel van Alex. Hannotiau: Goede vrijdag te Brugge. Kunstkroniek over allerlei kleine tentoonstellingen.
| |
| |
4, 5, 6. - Deze aflevering bevat een overzicht der tentoonstelling van werken van Van Dyck, te Londen (vervolg), versierd met eene belangrijke reeks portretten zooals dat van Jan v. Nassau. Deze reeks ‘begint op de (sic) duur toch 'n beetje te vermoeien’. Van Dyck ‘werkte al te gemakkelijk’.
Heel oorspronkelijk is de studie van Marcellus Emants, getiteld ‘Zola en de tendenz’. Zij rolt vooral over het jongste werk Fécondité. Dit wordt afgekeurd, niet wegens het cynische daarvan, want de schrijver verdedigt eene soort van ‘dem Reinen ist alles rein’ in de kunst, doch om reden Zola in dien roman goede zeden heeft willen prediken en, volgens Emants, de waarheid der toestanden en der opgevoerde figuren volkomen heeft gemist. E. acht het ‘geven van lessen’ in ‘romans of tooneelstukken’ tot de ‘gevaarlijkste dingen’ en deze hier van ‘onware kleuring’.
Of de schrijfwijze ‘iedealen’, ‘indievieduen’, ‘archietekt’, ‘famielie’, realiesties’ op hare beurt ook niet een klein, klein beetje tendenz en ‘onware kleuring’ is, willen wij niet bespreken.
‘Nederlandsche gothieken’ nemen een derde plaats in. Bijzonder worden behandeld werken uit de Dresdener galerij en Breughel uit het printenkabinet te Amsterdam.
Tijdschrift van het Willemsfonds. 8. - Frans Van Cuyck geeft Reisherinneringen ten beste over Bremen, Hamburg en Lubeck, en A. Lodewijckx handelt over de Serviërs, hunne beschaving, geschiedenis, letterkunde en sociale verhoudingen. ‘In stoffelijk opzicht is volgens de Laveleye Servië een der gelukkigste landen van Europa. Bij hen bestaat het stelsel van den kleinen eigendom. Ieder Servisch boer is eigenaar van den grond dien hij bebouwt. Hij leeft gewoonlijk zuinig, arbeidzaam en tevreden. Op vele plaatsen vindt men nog de gemeenschap van den eigendom onder een aantal huisgezinnen, die door bloedverwantschap vereenigd zijn’. 't Ongeluk van 't land is zijn slecht beheer. ‘Vele oogen richten zich in den laatsten tijd naar prins Nicolaas van Montenegro als den man die bestand zou zijn om het Groot-Servische droombeeld te verwezenlijken. En dit wel met recht’. - Allerboeiendst weet verder Hannah ons te verhalen van de Abdij en het Koninklijk gesticht te Meesen.
Het Katholiek Onderwijs, Juli 1900.
Slot der Hollandsche leerplichtwet. - Slot der studie: Twee steden van Transvaal. - Geestdriftige oproep aan de onderwijzers van 't Vlaamsche land voor het vieren van den 11 Juli. - Uit het verslag der Middenafdeeling over de begrooting van het Openbaar Onderwijs wordt medegedeeld wat op het lager onderwijs betrekking heeft.
Vlaamsche Zanten, Juli 1900.
Over de Kinderspelen; een meisjesspel Madame Tierelierelet. - Vrouw Weyn vertelt wat er in haar grootmoeders jongen tijd op St. Pietersdag gebeurde. - J. Van Vlierberghe meent dat het gebruik vóor of na den beêweg rond de bezochte kerk al biddende te gaan stamt uit den tijd der heidenen, die ook driemaal rond hunne altaren wandelden. - Van denzelfde Iets over droomen, wat de Latijnsche schrijvers hierover meenden, en vervolg van Het Kruis bij den Vlaming.
Biekorf. 11. - Nog de Jubelprocessie heet het in deze aflevering, en de onlangs zoo schitterend geslaagde eeuwprocessie van het H. Bloed
| |
| |
te Brugge wordt nauwkeurig beschreven; twee platen, - de zegewagen, een schip uit de vijftiende eeuw verbeeldend, - en de schilderachtige wagen der Geboorte van Jesus, - geven een denkbeeld van den stoet.
Durandal, mai 1900. - Slot der studie van gravin Ed. de Liedekerke over het boek van zuster Marie van het H. Hert: Formation chrétienne d'une femme catholique. Uit dit boek worden o.a. de volgende woorden aangehaald: ‘Pourquoi la femme instruite serait-elle forcément mauvaise ménagère et négligente dans ses devoirs? La femme à laquelle pèse le devoir est celle que passionne la lecture malsaine, celle qui a le culte du chiffon et du cancan, celle qui rève, celle qui se livre au plaisir facile... Ne confondons pas la femme qui sait avec la femme qui lit.’ - Verzen van J. Roman en G. Marlow. - Epreuves... d'Imprimerie door J. Esquirol, van een jongen schrijver met zijn eerste werk. - Fernand Séverin, eene studie over diens Poèmes ingénues door Arn. Goffin ‘Nous ne connaissons pas actuellement de poète dont l'inspiration ait un caractère plus intime, ait jailli ainsi des profondeurs secrètes de l'âme; de poète plus strictement “élégiaque” et dont l'art emprunte moins au pittoresque, à la magie illusionante des mots. Et comme il est inévitable chez un esprit aussi nativement lyrique, il est essentiellement religieux: incrédule encore, sans doute, mais non-sceptique, et mainte page nous le révèle, souffrant de l'incapacité de croire’. E.H.H. Moeller wijdt eenige geestdriftige bladzijden aan Tolstoï's jongste roman Opstanding. Wat al te geestdriftig; Opstanding is niet, meenen wij ‘un roman chrètien’.
Revue de l'art chrétien, 3, vervolgt vroeger begonnen artikels over Beaune, Umbrië, La Ste Couronne, St. Ambroise à Milan, en geeft een betrekkelijk kort overzicht der werkzaamheid van Aug. Reichensperger, waaraan D. Warande en B. eene lange studie van Dr. Alb. Th. heeft gewijd.
4. - James Weale onderzoekt de verdienste van Hubert van Eyck, van wien zoo weinig bekend is, en die toch het eerst De Aanbidding van het lam ontwierp. Een groot werk zal ons uit Spanje en Italië Huberts verdienste nader in 't licht stellen, en hoe hij zijn jeugd in Maastricht en Keulen doorbracht. Lambin ontleedt in eene langere studie de hoofdkerk van Roeaan, toegelicht met eene reeks platen.
Wij vernemen verder bijzonderheden uit Toskam van Gerspach (Carnet de voyage) en de heer Bethune schetst Thourouts oudheden, vooral die der kerk en haren hemel-inborenden toren, naar teekeningen van den heer Buyck.
Société d'archéologie de Bruxelles, geeft haar jaarboek uit voor 1900, 't elfde deel. Het boek bevat eene reeks kleine mededeelingen en opmerkingen, overigens een uitvoerige schets van den bloeienden toestand der maatschappij.
La Revue Génerale, Juillet 1900, Ch. Woeste, Les Electeurs et la Situation. - M. Woeste had met de E.V. den ondergang der katholieke partij voorspelt. Vóor de kiezingen waren de voorstanders der E.V. ook niet al te veel op hun gemak. Met het oud kiesstelsel en de gedeeltelijke verkiezingen in Brabant, Antwerpen, West-Vlaanderen, Namen en Luxemburg zouden de katholieken ten minste eene meerderheid van 24 zetels behouden hebben. ‘On peut dire qu'envisagée dans son ensemble, elle (la journée du 27 mai) n'a pas produit des fruits aussi
| |
| |
amers que l'on en redoutait.’ De hand moet aan 't werk geslagen worden om de volgende kwestiën zonder uitstel op te lossen: de werkongevallen, de spelen, ook de wijziging van het belastenstelsel en van den soldatendienst, maar deze twee laatste punten zijn niet gemakkelijk; dan ook de zondagrust in de nijverheid en de vergoeding aan de onderwijzers van 1879. M. Woeste hoopt dat de ministers ‘sachant qu'il n'ont rien à attendre de leurs adversaires, s'efforceront de ménager en toutes circonstances des accords avec leurs amis’. Jules Gillard, Les voix des peuples morts et des générations mortes, over Polen en Ierland. - Begin van Le Roman de la conseillère door Marie Ebner d'Eschenbach, uit het Duitsch vertaald door A. Chevalier. - Van Henri Francotte lezensweerd artikel over J.V. von Scheffel, den schrijver van Der Trompeter von Säckingen en Ekkehard. - Vervolg van Les diplomates étrangers et l'ancienne société française door Victor du Bled.
Fédération artistique, 36, geeft eenige bijzonderheden uit het leven van Huibrecht van Eyck, vertaald naar een opstel van James Weale. Volgen bijzonderheden omtrent Londensche orkestbestuurders, zooals August Manns, Alexander Mackenzie, Charles Villiers Stanford en Arthur Sullivan. De schrijver meent dat vele Engelsche directeuren, die van het vasteland overtreffen.
35. L'originalité moderne, waarin de zucht naar nieuwheid, zonder genie, wordt gelaakt. L'art primitif aux Pays-Bas: een belangrijke terugblik op de ontwikkeling der oudste schilderkunst.
Revue sociale Catholique, Juillet 1900.
Vervolg van E. Vliebergh's studie Le Socialisme agraire. Schrijver toont hoe de jongste landbouwstatistieken geenszins de socialistische leering bewijzen, als zou de kleine landelijke eigendom moeten verdwijnen. Sprekende van de Belgische optelling van 1895 wijst hij M. Vandervelde terecht, die den 19 Mei 1899 in de Kamer van Volksvertegenwoordigers beweerde dat er in 1895 maar 32,065 bebouwingen van 10 tot 50 hectaren waren; er waren er 41,102. - La neutralité scolaire et l'Enseignement religieux dans les écoles officielles door Alph. Bellemans. ‘Malgré la disposition formelle de l'art. 4 de la loi du 15 septembie 1895, qui inscrit l'enseignement de la religion au programme de l'instruction primaire, cet enseignement ne se donne pas dans les écoles primaires d'Anvers, de Bruxelles et de l'agglomération bruxelloise: 53,942 enfants se trouvent ainsi privés de tout enseignement religieux.’ De parochiale geestelijkheid heeft den tijd niet lessen te geven: bijzondere aalmoezeniers, 't zij priesters, 't zij leeken met dit onderwijs gelasten is ook niet mogelijk. Zij zouden geen bestaan hebben, hoogstens 400 fr. 's jaars. - Les idées sociales du Père Felix, door E.P.A. Van den Broeck, S.J. - Chronique sociale. La réforme de la Bienfaisance en Belgique, door G. Legrand. - In Mouvement social Catholique en Belgique bespreekt Ad. Rutten het vlugschrift van V. Meline, Etudes théoriques et pratiques sur les mutualités sacerdotales. - A la ‘Société d'économie sociale’ verslag door R. Paillot over de zitting van 7 Juni waar M. Arm. Julin sprak over le recensement général des industries et des métiers en Belgique.
Wetenschappelijke bladen, Juli 1900. - Wat wij uit den Transvaalschen oorlog leeren kunnen door Jan de Block uit The Contemporary Review. Gewoonlijk wordt er in de dagbladen op de onkunde der Engelsche officieren en het nietgeoefend zijn hunner soldaten gewezen als redenen der Engelsche nederlagen.
| |
| |
Men wil dienstplicht in Engeland invoeren.
Hier luidt eene andere klok: ‘de eenige verklaring is de groote omwenteling in onze wijze van oorlogvoeren, waardoor de verdediger onmetelijke voordeelen boven den aanvaller heeft verkregen.... Tot nog toe werden geoefendheid, eene militaire opvoeding, kennis van de toestanden die zich bij een oorlog voordoen als zoovele voordeelen beschouwd, die men slechts op den langen duur kon verkrijgen. Tegenwoordig beteekent dat alles uiterst weinig en dat weinige wordt bij een guerilla zelfs nadeelig... Het snelvurend geweer, de vreeselijke artillerie, het rookloos kruit, aardversterkingen en pikkeldraadversperringen stellen een betrekkelijk klein aantal mannen in staat zich voor onbepaalden tijd tegen een groot leger te verdedigen. Die verdedigers behoeven volstrekt niet een militaire oefeningschool doorloopen te hebben en moeten niet gebonden zijn door ouderwetsche regels. Stoutmoedige burgers of boeren die goed kunnen rijden en schieten, zijn voor dit doel even geschikt als geoefende Duitsche soldaten. Als dit waar is dan verbiedt het gezond verstand ons onze krachten, tijd en geld weg te werpen, om aan een geheel volk militaire eigenschappen te doen verwerven, die niet meer noodig en zelfs niet nuttig zijn.’
De mensch op hooge bergen, begin eener studie van Buhrer uit Revue Suisse. - De jongste onderzoekingen over den oud-indischen godsdienst door lady Blennerhassett uit Deutsche Rundschau naar aanleiding van Aus Indien und Iran van H. Oldenberg. ‘Oldenberg heeft er, mijns inziens, terecht op gewezen, dat wij ons moeten hoeden voor overschatting eener wereldbeschouwing (het Boeddhisme), uit welke Gotoma, de zoon van Sakja, wel de kracht geput heeft tot ontbering, maar niet tot levendwekkend handelen.’ - Het vraagstuk der vermeerdering van het arbeidsvermogen van het menschdom door Nikola Testa uit The Century. Uit de Revue des Revues een overzicht der nieuwste Engelsche en Amerikaansche letterkundige werken door Th. Delaroche.
De Hollandsche Revue van Mei geeft bij haar artikel Wereldgeschiedenis een voortreffelijk afbeeldsel van Generaal Louis Botha en van Cath. Emmerichs lijkwade te Turijn, met een zeer objektief artikel over die heilige vrouw.
De Diamantbewerkersbond wordt herdacht in eene lange levensschets des voorzitters Henri Polak.
Juni bevat veel aantrekkelijks over ‘wereldgeschiedenis’, verlicht met een aantal beeltenissen van Paul Kruger en de zijnen. Over het ‘leerlingwezen’ en de geestesstoornis bij kinderen geeft het nummer lezenswaardigs; dan: De ‘godsdienstige opvoeding’. De slotsom van dit artikel is deze: ‘Als vele ouders zelven eerbied hadden voor het heilige, zouden zij geene moeite hebben hun kinderen godsdienstig op te voeden. [Zij klagen namelijk over die moeite]... Men ziet de jongelui vermaterialiseeren. Het is hoog noodig dat ze idealisten worden.’ De schrijver bedoelt ‘geloovig.’
Taal en Letteren. 6. Behelst eene merkwaardige studie van Dr. D.C. Hesseling over de Taal en Letterkunde van Zuid-Afrika, waarin de schrijver zoekt te ontwarren hoe de taal der Transvalers zulk een gansch eigenaardig karakter heeft gekregen. Ook over de wijze hoe Zuid-Afrika gekoloniseerd werd, wordt hier veel verhaald dat weinigen bekend is; een bijzonder belang leveren de bladzijden op welke Dr. Hesseling wijdt aan de letterkunde der Boeren, voornamelijk aan hunne
| |
| |
liederen, aan de verhalen van den vruchtbaren D'Arbez (historische romans, over de koloniseering en de geschiedenis van Zuid-Afrika), en aan de pogingen om eene eigen Zuid-Afrikaansche schrijftaal te scheppen.
Uit een der verhalen van D'Arbez deelt de schrijver mede ‘wat daar gezegd wordt van een eenvoudigen schoenmaker, die schoon hij geen geleerd man was, en zelfs maar weinige maanden op school had doorgebracht, een buitengewone liefhebberij had in lezen en er zelfs een aardige verzameling boeken, op venduties en in oudeboekenwinkels gekocht, op na hield. 't Is de moeite waard den inventaris van die bibliotheek te hooren. Een paar bundels preeken stonden er van Van Oosterzee, naast een boek van Dr. Keyser over sterrenkunde; een oude Smytegeld hield Brandt's Leven van admiraal De Ruyter gezelschap; en er was een compleete uitgave van de werken van Vader Cats, een dichtbundel van Beets, de werken van Bilderdijk, en daarnaast romans van Schimmel, van Cremer en van Bosboom-Toussaint, en - het liefste dat oom buiten zijne vrouw op aarde bezat - een kompleet stel werken van den Vlaamschen volksschrijver Hendrik Conscience, wiens prachtige verhalen Oom Jan wel een half dozijn malen herlezen had en ze toch altijd mooi vond.’ - Van Dr. J.B. Schepers, een paar gedachten over het Tweede Philologen Congres te Leiden, 18 en 19 April 1900: over inrichting en herinrichting van hooger en Middelbaar Onderwijs in Holland ten opzichte der moderne talen.
Neerlandia, Juni 1900.
Beschouwingen omtrent den Zuid-Afrikaanschen oorlog. - Het Nederlandsch lied in Zuid-Afrika uit een brief van M.D. Balfoort, ambtenaar van het gezantschap der Z.A.R. te Brussel, blijkt dat aan het invoeren van een liederenboek voor Zuid-Afrika groote moeilijkheden verbonden zijn. ‘De Afrikaansche jeugd kan alleen die denkbeelden van een lied in zich opnemen, die ontleend zijn aan de natuur, de geschiedenis en de begrippen van het land en het volk. Een kind dat in Zuid-Afrika is groot gebracht, kent, om éen voorbeeld te geven, geen weide en geen beek... De vele gedichten nu die gedurende den laatsten tijd in het buitenland voor de Z.-A. Republiek en Zuid-Afrika zijn geschreven, hebben mij dikwijls doen zien, dat men in Europa zoo weinig weet van het karakter van het Hollandsch sprekend Zuid-Afrikaansche volk... Wat de zetting der op muziek gebrachte liederen betreft, komt het mij zeer wenschelijk voor die zoodanig te maken dat zij ook op het seraphine-orgel uitvoerbaar is; dit instrument n.l. is bij de Afrikaners op het platteland en in de kleine dorpen veel meer in zwang dan de piano.’
Verslag van groep A. van het A.N.V. op Zaterdag 19 Mei 1900 te Dortrecht. - In De Nederlandsche Taal in onze Witten klaagt P.W. de Koning van Amsterdam: ‘waarop onze wetten en verordeningen ook mogen bogen, aan angstvallige taalkeus zijn ze zeer zeker vreemd... Toen onlangs de boterwet in onze Tweede Kamer behandeld werd, stelde men voor het woord “botervisiteur” te vervangen door “boterkeurder.” Ik durf niet zeggen of de woorden goed waren, maar het laatste was in elk geval een goede vertaling van het eerste. Ze waren beiden goed of slecht, op de taal na.
Maar onze Hoogmogenden beslisten, dat de man die dit ambt zou bekleeden een “botervisiteur” zou zijn.’
De Gids, Juli 1900. - Slot van L. Couperus' roman Langs lijnen van geleidelijkheid. Cornelie De Betz was van haar man, een mooien maar ruwen officier, door de wet gescheiden; hare ouders had
| |
| |
zij in Holland gelaten en was naar Rome getrokken. Zij kreeg er kennis met een Duitschen schilder en werd zijne maîtresse. Hij wilde haar trouwen, zij kon er echter niet toe besluiten, gevoelende dat zij nog altijd aan haar eersten man toebehoorde. Zij schreef zelve eene feministe brochure tegen het huwelijk, die zekeren ophef maakte.
Veel hadden zij niet noodig, maar toch was er nood; ten langen laatste, om wat te verdienen, wordt zij gezelschapjuffer te Nizza. Daar ontmoet zij haren man die seffens haar als ware 't hypnotiseert. Zij vlucht weer naar Italië, maar haar man gebiedt haar weer naar Nizza te komen, om samen te leven. Zij voelt er zich toe gedwongen en verlaat haar minnaar.
In dezen nieuwen roman komt ons Coupérus voor zooals wij hem reeds kenden: karakters teekenende, karakters van onze negentiende eeuw, niet vreemd aan de heerschende denkbeelden.
In Majesteit toonde hij ons de volksgedachte in den troonop-opvolger van een autocraat; hier is 't om 't feminisme te doen. De heldin Cornelie is feministe, zich weinig bekreunend om het wat zullen de menschen er van zeggen, maar gedreven door handen, die ze soms schijnt te ontwaren, door een noodlot waaraan niet te weerstaan is.
Van Coupérus' taal hoeft niet gesproken, ook niet van zijne voorliefde om rijkdom en pracht te beschrijven. Wij kennen hem sedert lang.
Iets echter heeft ons pijnlijk aangedaan: reeds in zijn vorige roman was hij te midden zijner luxueuse beschrijvingen soms week, ziekelijk, verwijfd, ja zinnelijk.
Hier is hij het meer dan elders, sommige scènes zijn zelfs vrij driftig.
De liefde tusschen Cornelie en haar minnaar, toch wel overspel volgens onze zedewet, wordt ons ideaal voorgesteld; en buiten dit, niets dat van wat hooger spreekt dan van 't stoffelijke.
Sommige figuren uit de Roomsche wereld zijn op zoodanige wijze geteekend dat ze ons, katholieken, moeten kwetsen. En dan dat noodlot, waaraan de mensch niet kan weerstaan! - Slot van prof. G. Kalff's studie over Constantyn Huygens: ‘Neen, een groot dichter is hij, naar de meening van zeker verreweg de meeste tot oordeelen bevoegden, niet. Noch de diepte van zijn gevoel, noch de fijnheid van zijn smaak, noch de rijkdom zijner verbeelding, noch zijne vormkracht geven hem recht op dien eerenaam. Slechts zelden ontroert hij ons, nog minder ontvoert hij ons aan ons zelven, aan den engen kring van ons dagelijksch leven. Doordat hij de poëzie voornamelijk als ontspanning beschouwde, stelde hij zich geene hooge eischen, schreef hij vlug voort in den trant dien hij zich langzamerhand eigen had gemaakt, schreef hij te veel dan dat daaronder bij zijn aanleg en zijn talent niet veel middelmatigs moest zijn. Doch men zal hem blijven waardeeren om zijne oorspronkelijkheid, om zijne liefde tot het zinrijke, puntige, geestige; om zijn afkeer van banaliteit, al dreef die hem soms in een ander uiterste: gezochtheid; om de zuiverheid zijner taal, die hij zoo goed kent en beheerscht; om het vindingrijk vernuft, door hem geopenbaard in de wijze waarop hij zich van den rijkdom dier taal en van hare eigenaardige vermogens weet te bedienen.’
Herediteit en pessimisme door prof. C.H. Kuhn. ‘Het determinisme en pessimisme hebben de leer der erfelijkheid tot bondgenoote gekozen en.... verkracht.... 's Menschen aard is een heel wat omvangrijker begrip dan dat van zijn erfelijken aanleg.
De aard of natuur van eenigen mensch wordt niet alleen bepaald
| |
| |
door zijne afstamming, maar tevens, en in hooge mate, door al wat hem sedert het oogenblik van zijn ontstaan is weervaren, en dit weer door de omstandigheden, waarin hij achtereenvolgens verkeerd heeft.’ In Nieuwe gedichten van Albert Verwey bespreekt Dr W.G.C. Byvank Het brandende braambosch: ‘telkens stuit ik in Verwey's gedichten op het knarsende van taal en het boelige van ordonnantie, telkens zakt het vers in, ofwel het pakt zich in een kluwen saam om een onbeteekenend hard woord, waarvan het niet los kan komen, als om een steenen klomp. Het lijkt er op alsof de dichter hier en daar stekeldraden tusschen zijn poëzie spant om den onnoozelen pelgrim het doordringen op zijn terrein duur betaald te zetten. Hij weert af... “Het brandende braambosch” als geheel is niet meer dan de belofte voor een komend, klaarder boek.’ - Verzen van P.C. Boutens.
Studiën. Deel LIV, afl. 4. - P. Zeegers handelt over ‘de dogmatische reden des Heeren’ dat is, over die reden, waarin de Zaligmaker, onder den sluier van allegorieën, het een of ander geloofspunt aan zijne volgelingen inscherpt. Zoo spreekt hij aan Nicodemus over het doopsel, als over eene noodzakelijke wedergeboorte door het water en door den H. Geest. Aan de Samaritaansche vrouw doet hij de kracht en de noodzakelijkheid kennen der genade, dit levend water, dat allen dorst moet lesschen. Over het H. Sakrament des autaars handelt hij, na de vermenigvuldiging der brooden, om aan de scharen de verplichting kenbaar te maken, dit onmisbaar brood, zijn eigen vleesch, te nutten.
M. Van Nieuwenhoff bespreekt de novellen van Mme Julie Lavergne, en doet die zoo edelvoelende als medesleepende Fransche schrijfster kennen in haar rein en kunstvol wezen.
Over het tweede Nederlandsch Philologencongres, te Leiden in de paaschweek van dit jaar gehouden, levert G.S. een belangrijk verslag.
Eindelijk gaat p.J. Kerlen den heer Poelhekke te lijve voor diens strafpreek over het Tekort der Nederlandsche Katholieken. Hij betoogt (?) dat de heer Poelhekke zelf lijdt aan een viervoudig tekort: a) in persoonlijke bevoegdheid, b) in bescheidenheid van toon, c) in duidelijke uiteenzetting zijner leer, d) in overtuigende bewijsvoering. - Wie heeft er nu gelijk!
De Katholiek, Juni 1900. Loos bewijst de valschheid van de ‘Profetie der Pausen van den H. Malachias.’ Deze werd eerst vier honderd jaar na Malachias door een zekeren Wion van Douai aan het licht gebracht; ook zijn de profeties over die vier eeuwen zoo duidelijk en bepaald als de laterkomende duister en ontoepasselijk zijn. Waarschijnlijk zijn zij aaneengeflanst volgens de geschiedkundige gegevens van den Romeinschen oudheidkundige Panvinius. - L.M. Wouters. C. SS. R. verdedigt nog eens het OEquiprobabilisme tegen den Probalist P. Kerlen. Het is vooral te doen om het axioma Lex dubia non obligat, waar het Probabilisme op gegrond is. P. Wouters neemt dit wel aan, maar niet in den zin der Probalisten, zegt hij. Wanneer namelijk een waarschijnlijke, dat is gegronde reden tegen het bestaan der wet, maar dat tevens eene waarschijnlijker reden er voor is, dan is volgens hem de wet nog twijfelachtig in wijderen zin, maar hij is zeker genoeg opdat de keus voor de wet de redelijkste zij; en de natuurwet verplicht ons, zegt hij, altijd het redelijkste te kiezen. Wat S. Alphonsus betreft, deze heeft wel eerst het Probabilisme verdedigd, maar het later verworpen.
| |
| |
Juli-Augustus. W. Jansen vervolgt de levensbeschrijving van Richard Wagner (1849-1859), naar zijne Gesammelte Schriften, zijne briefwisseling, het werk van Lichtenberger en de uitmuntende studie van Pater Schmidt in de Stimmen a.M. L (D. XXV). Wagners dwalingen omtrent den aard van het Christendom tegenover de kunst worden ‘voorbijgegaan’ als genoegzaam wederlegd. Trouwens, Wagner heeft het Christendom in verschillende tijdperken zijns levens verschillend gedefinieerd. Volgt een begin van Het socialisme van Karl Marx door Aengeneet. Onder den tilel Eene kunstenaarsfamilie geeft J.J. De Graaf eene entomologische studie over de rynchites, enz.
Op 't insekt volgt (van Jansens O.P. hand) het tweede deel van een' reus, namelijk Windthorst. der kleine Excellenz., weer vervangen en opgevolgd door Moleculen en Atomen (aardige tegenstelling!) van Keuller, gekroond door Concilie-betrachtingen van Schaepman.
Vragen van den Dag. Juli 1900.
Opmerkingen over den bouw en de ontwikkeling der Nederlandsche steden. Een Historisch-Bouwkundige studie door C.H. Peters. Schrijver tracht de volgende vragen te beantwoorden: Hoe, wanneer en waardoor zijn onze steden ontstaan? Welke waren de hoofd-faktoren in, en zijn de hoofd-vormen van het stede-lichaam? Hoe behoorden onze steden te zijn gebouwd en uitgelegd? Schoone plaat voorstellende de markt van Middelburg in 1605. - Over Comfort in arbeiders-woningen door Dr J.W. Jenny Weyerman. Er wordt gehandeld over een en ander waarmede rekening zou moeten gehouden worden bij den bouw van groote blokwoningen. - Vervolg van Dr H. Blinks artikel Kijkjes in Nederland en in den vreemde. Van Zieriksee over Brouwershaven naar West-Schouwen. - De eerste padi-snit door G.L. La Bastide, eenige belangrijke bijzonderheden over den rijstoogst.
Letterkundig Maandschrift. Juni 1900.
Niet zeer hoog, voor een tijdschrift dat het ‘voornaamste Nederlandsche tijdschrift’ wil worden.
Eenige bladzijden over Emmanuel Hiel door J.-S. Willems.
‘Hiel was een krachtig, eigenaardig man, eene machtige figuur. Zijne kloeke gestalte, zijne harde en dikwijls hevige uitvallen tegen de Vlaamschhaters, zijne vurige en forsche verdediging der rechten van het Vlaamsche Volk deden hem door zijne vijanden bestempelen met den naam: de Leeuw van Vlaanderen. “Le Lion de Flandre.” Bij de Vlamingen was hij populair. Men vereerde hem algemeen en droeg hem eene diepe genegenheid en vriendschap toe. De jongeren vooral wist hij op te beuren door een warm woord en zoete poëzie.’ - Vervolg van het Fragment door Edw. B. Koster; - Zwart smeeken door Jef Mennekens. De legende van 't smeeken met 't prinsesje is lief op verzen gezet. - Verzen van J. Vissering. - Een Hollandsch Vaandel uit den patriottentijd in het Tuighuis te Berlijn, door A.-J. Servaas van Rooyen. - Vervolg van F.-A.-C. Ruysch's studie Een Nederlandsch-Belgisch Verbond.
De katholieke Gids, Juli 1900.
De kunstschilder Terborch door E.H.P.M. Bots, lezensweerde bladzijden over ‘een van Neerlands kunstkoningen uit het heerlijk tijdvak der zeventiende eeuw’, maar wat komen de kruiswegstatiën van Frans Loots hier te pas en de verzen Christus, sprekende op het Kruis? - Van het leven, verzen van Herm. van Alfen. - De
| |
| |
diefstal aan den doode door L.c. O, van een jong muzikant die prijken wilde met de pluimen van een afgestorven makker, niet onaardig verteld. De Katholieke kerk en de burgerlijke maatschappij, eene didactische lezing door E.H.P. Buissink.
Zeitschrift für Christl. Kunst, 2, bevattende eene rij van Rozen-krans-beeltenissen uit het begin der 16e eeuw, met tekst van Steph. Beissel's hand, het slot van Schnütgens art. over de romaansche Ste Maria tin Cosmedia te Rome, en het gedenkstuk voor Thom. v. Kempen, op e richten door het bestuur der Thomas-Stiftung aldaar. Het stelt voor: Thomas knielend voor den kruisdragenden Christus, met het onderschrift: ‘Wer mir folgt wandert nicht in der Finsterniss, spricht der Herr.’ De kunstenaar is de beroemde Mengelberg. De Dietsche Warande heeft, bij vroegere gelegenheid, het monument voor Thomas te Deventer uitvoerig besproken.
Nr 3. De genoemde oudheidkundige Steph. Beissel, S.J., vult de geheele aflevering met eene merkwaardige studie over het Evangelieboek van keizer Hendrik III, uit de hoofdkerk van Goslar, en zich bevindende in de boekerij van Upsala; dit artikel bevat eene groote en 10 kleinere afbeeldingen. Dit werk was tot heden onuitgegeven.
De redacteur van het tijdschrift, Schnütgen voegt daaraan eene beschrijvende inleiding toe, en de schrijver Beissel stelt in 't licht, hoe deze codex tot eene geheele ‘familie’ behoort van eene school, waarmede zich de studie der laatste jaren bijzonder heeft beziggehouden. Beissel beschrijft dan den toestand van dit vraagstuk en die school. Hij wijst o.a. 21 dergelijke codices aan.
Germanisches Museum; Anzeiger u. Mitteilungen I. Wij vinden hier besproken een aantal Lombardische votivkruisen, uit de 6e tot de 8e eeuw, natuurlijk met de afbeeldingen, evenzoo de grafsteenen van keizer Frederik III en keizerin Eleonore uit de Stephanskerk te Weenen.
La Quinzaine, 1 Juin 1900.
Reliquiae, losse gedachten over 't christen geloof door wijlen Leon Ollé-Laprune. - Louis Flandrin, Le Salon de 1900. ‘Le salon de 1900 est manifestement inférieur á ceux qui l'ont précedé... Puis-qu'elle (la critique d'art) se mêle de donner des conseils, elle devrait chercher, à défaut d'un corps de doctrine, introuvable par le temps qui court, du moins un certain nombre d'idées raisonnables et modérées qu'elle s'efforcerait de faire prévaloir: c'est d'ordinaire, l'extravagant qu'elle préconise sous prétexte d'originalité, l'impertinence sous le nom de liberté. Elle devrait, du moins, s'inquiéter un peu de nos traditions et de notre tempérament national. Nous avons eu des peintres à d'autres époques. Ne serait-il pas logique de suivre avec indépendance sans doute, mais avec sagesse, la voie qu'ils ont tracée... Si prévenue contre certaines tendances, la critique se montre aveuglément complaisante pour d'autres: elle proscrit tout souvenir des grandes écoles italiennes, mais elle accueille avec une faveur déclarée tout ce qui se réclame des maîtres anglais ou hollandais... Si l'on comparaît une de nos expositions, non pas aux chefs-d'oeuvre de telle ou telle des grandes époques de notre art, mais à une exposition d'il y a cinquante ans, quelle transformation, quel abîme! A côté des progrès réalisés sur certains points, quelles pertes, quelles cruelles amputations! Disparition de la peinture d'histoire,
| |
| |
éclipse de la peinture religieuse, disgrâce des scènes de genre, la recherche du beau condamnée comme un poncif, la platitude et la prétention s'étalant à la fois, aucune unité, les contradictions les plus criantes, le nombre des artistes toujours plus grand, l'émiettement des écoles, l'invasion des étrangers qui viennent nous demander des leçons, tandis que nous nous n'avons des yeux que pour les maîtres d'à côté, la recherche de l'originalité poussé jusqu'aux affectations les plus excentriques, l'attention de la foule allant de préférence aux exagérations qui bravent le bon sens, la critique enfin accablant d'éloges des tentatives folles dont le public rirait s'il ne lisait pas dans son journal qu'il est en face d'un chef-d'oeuvre.
Etudes franciscaines, février, avril, juin 1900. Deze drie afleveringen deelen het verslag mede dat pater Ludovic de Besse, de gekende volkshuishoudkundige las op de algemeene vergadering der katholieken van de departementen van het Noorden en het Nauw van Kales: Les oeuvres populaires libérales. Meer dan eens, in deze laatste jaren, bijzonder waar er spraak was van den geest der Raiffeisenkassen, werd pater de Besse aangevallen als wilde hij enkel onzijdige kassen stichten buiten allen godsdienstigen geest.
Alles wat hier gezegd wordt, inzonderheid over Fransche toestanden, kunnen wij niet bijtreden; de volgende zinnen zullen echter bewijzen dat men ten onrechte aan pater de Besse den steen heeft geworpen en dat sommigen die onze godsdienstige denkbeelden niet deelen ook ten onrechte met pater de Besse hebben geschermd: ‘Dans un pays où il n'y à pas de dissident, on ne saurait blâmer un curé qui fait appel aux sentiments religieux de ses paroissiens pour fortifier leurs vertus morales. Dans ce cas, il n'y a pas de contrainte confessionnelle, car on ne force personne à croire là où tout le monde croit.
Que si des prêtres, vivant dans des campagnes à moitié chrétiennes, veulent fonder des caisses rurales, ils comprendront la nécessité d'écarter dans ces pays, la question confessionnelle, comme on écarte en d'autres la question politique.
Nous approuvons donc les caisses rurales franchement catholiques, tout en estimant que ces oeuvres sont encore assez bonnes quand on ne peut pas leur donner un caractère religieux.’ blz. 379.
Le XXme Siècle. Revue d'études sociales, Juin 1900.
Slot der lezenswaarde studie van Ch. Calippe, La pensée sociale de Fredéric Ozanam, waar de gedachten van Ozanam nopens den eigendom en het dagloon worden uiteengezet, en getoond wordt welken invloed de studie der christene middeleuwen op hem heeft uitgeoefend. ‘Le temps est venu, zoo riep hij de Fransche priesters toe in 1848, d'aller chercher ceux qui ne nous appellent pas; qui, relégués dans les quartiers mal famés, n'ont peut-être jamais connu ni l'Eglise, ni le prêtre, ni le doux nom du Christ!... Ne vous effrayez pas quand les mauvais riches, froissés de vos discours, vous traiteront de communistes, comme en traitait saint Bernard de fanatique et d'insensé.’
Civiltà Cattolica, 2 Giugno 1900.
Il matrimonio cristiano dinanzi al Senato del Regno. Ter gelegenheid der laatste wet aangaande het huwelijk door het Senaat gestemd geeft schrijver een kort overzicht der wetsontwerpen sedert de inneming
| |
| |
van Rome voorgesteld, ten einde het huwelijk te verburgerlijken; beurtelings leden zij schipbreuk. De laatste wet, ofschoon minder liberaal, spruit toch voort uit dit princiep welk het huwelijk in zijne zelfstandigheid en vorm onder het gezag van den Staat plaatst. Schrijver zet de leering der Kerk nopens het huwelijk breedvoerig uiteen.
Della stela del Foro e della sua iscrizione arcaica. Schrijver gaat voort met de uitlegging van Prof. Pais te weerleggen, volgens welke het monument slechts van de IVde eeuw voor Chr. zou dagteekenen. Pais loochent ook de mogelijkheid niet dat men reeds in de VIde eeuw letters heeft kunnen gebruiken gelijk die van het monument. Schrijver haalt de getuigenis aan van Prof. Basilius Modestov van de Hoogeschool te St. Petersburg. Vervolgens bewijst hij dat men door het woord ‘Rex’ moet verstaan, niet dien van de Republiek, maar wel van het Koningdom. Eindelijk bespreekt hij het opschrift der ‘fibula di Preneste’ omdat deze door Paris tot staving zijner uitlegging werd aangebracht.
Presentimenti e telepatie. De hypothesen der trillingen van den ether door William Crookes uitgedacht is onaanneembaar, zegt schrijver. Er zijn er als Itallo, Cote die het bestaan van den ether loochenen maar schrijver vindt geene redenen om aan het bestaan te twijfelen. Het overbrengen echter van gedachten, voorstellingen door trillingen van den ether is gansch onmogelijk 1o omdat de menschelijke en in de meest telepatische gevallen ziekelijke geest onbekwaam is zulke krachtige werking voort te brengen; 2o omdat het onmogelijk is de telepatische straal in de geeischte richting te zenden; 3o omdat niet alleen een hersenstelsel door die straal zou worden geprikkeld; 4o omdat een telepatische straal gedachten en voorstellingen niet kan overvoeren.
16 Giugno 1900.
Roma a mezzo l'Anno Santo 1900. Zegevierend had de liberale pers den ‘fiasco’ van het Heilig Jaar voorspeld: hare schoonste hoop echter is wreed teleurgesteld. Gedurende de eerste trimester kwamen 21 bedevaarten te Rome aan. In April klom nog de toeloop. Mei was de maand der Bedevaarten: een dertigtal kwamen er toe uit Zwitserland, Polen, Holland, België, Oostenrijk, Duitschland, Schotland, Frankrijk, Vereenigde Staten, grootsch schouwspel van geloof en godsvrucht. De liberalen konden dien triomf van het Vatikaan niet verkroppen, en tot troost zongen zij een lang afgezongen liedje over de vrijheid der katholieken te Rome!
Presentimenti e telepatie. Schrijver gaat voort de hypothesís der etherische trillingen te onderzoeken. Vooreerst kunnen zulke trillingen geene werking op de hersens van eenen ouderen persoon te weeg brengen, en ware dit zelfs mogelijk, dan zou dit eene stoffelijke werking zijn: iets stoffelijks echter kan geene onstoffelijke geestes- of wilsakt vervoeren, noch de oorzaak zijn van eenen onstoffelijken akt. - Om te eindigen geeft schrijver een kort overzicht over heel de leering der ‘telepatie.’
L'arte in Giappone. Verhandeling over de Japansche kunst.
Rome.
A.V.
|
|