Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1(1900)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 74] [p. 74] Wijdings-heimwee. I. Nu noem Ik u niet meer mijne dienaren, maar mijne vrienden. Ter Priesterwijding! 'k Zag een schaar in kuischen praal Van wit en wijd gewaad den Bruigom tegentreden, Van geurige olie dronk haar vlam met breeden straal; Wijd open ging de poort, en de verstorven leden Strekten zij plat ter aarde in 't stof der bruiloftszaal: Ik hoorde uit purpren mond geheimnisvolle beden, En Vleugelengeruisch na wondre Pinkstertaal, En val van droppels, die in d'open handpalm gleden.... Toen is na vredekus het liefdelied ‘Nu zijt Gij niet mijn knechten, maar mijn vrienden!’ aangeheven. Zoo werden zij in veel mysteries ingewijd. - Mijn zielsemotie heb ik hartlijk uitgeschreid, En ijlings voer ik voort mijn feestkleed af te weven, Trad de oliepers en heb mij biddend voorbereid. II. Zie, ik sta aan de deur en klop... Kom, Heer Jesus! Nu sta ik voor de poort der bruiloftshal gereed. Nòg wachten werd mij smart! Ik nam het slepend kleed Der bruiden.... o wel kleurt verlegenheid mijn wangen, Wanneer ik zie hoe schoon zich de anderen omhangen.... [pagina 75] [p. 75] 'k Heb de olielamp verzaad, versierd zoo goed ik weet, Mijn vlam is zwak, de vlam der zustren hoog en breed... Maar heengaan kàn ik niet, mijn borst hijgt van verlangen, En trots mijn schamelheid, de Bruigom zàl me ontvangen. Och, wist mijn Zielsvriend eens hoe 'k naar Zijn aanschijn smacht! Zie, telkens leg ik 't hoofd tegen de poort en tracht Te hooren, d'adem in, Zijn zachten tred van verre. Toch weet ik wel, het is te vroeg. De Bruigom wacht Mij in Zijn armen pas in 't uur van middernacht.... 't Is veel te vroeg.... nog schuilt de heldere avondsterre! III. Ik smeek U, dochters van Jerusalem, als gij mijn Beminde vindt Hem te melden, dat ik krank ben van liefde. Veel kommer knelt mijn hart! Vaak warrlen wilde winden, Die werpen straks het stof op 't wit van mijn gewaad, En doen der vlam geweld, die dra bezwijken gaat.... Dan staar ik de oogen moe en tast gelijk de blinden! Wee mij, rampzaalge! zoo de Bruigom mij mocht vinden In 't donker van den nacht en in verwarden staat: Hij kende mij niet eens, en wendde 't schoon gelaat Voor immer van mij af naar die Hem waakzaam minden... o Schutsende Engel, gij spraakt veel en wonderschoon Van mijnen Hartevriend, maar nu ontvouw uw vleugels Ten snellen overtocht naar 's Heeren Jesus' woon; Bezweer Hem, dat Hij komt ten Huwelijksfestijn, Of, is mijn uur niet daar, Hij legg' den wind aan teugels... Neen, smeek Hem, dat Hij komt, ik kwijn van liefdepijn! Ferd. F. Vorige Volgende