Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1
(1900)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
De universiteit: eene kweekplaats voor hooger levenGa naar voetnoot(1).Echte toewijding aan wijsbegeerte, godsdienst of ontwikkeling wordt zelden bij afgunstige en twistzieke geesten aangetroffen. Geschillen behagen den onwetende en den bevooroordeelde; en zij die in 's menschen hoogste welzijn het minst belang stellen zijn het eerst bereid om over nietigheden te vitten. De door den waren student ingeademde lucht is rein en helder, - de gedachten waarmede hij leeft hebben bestendige waarde en zijn vermengd met milde en welwillende gevoelens. Zijn zichtspunt is breed en hij is verdraagzaam omtrent kleine zaken die de menigte prikkelen. Hij weet dat de waarheid zich niet openbaart in den storm der geloofsstrijden, die niets bijleggen. Hij bekommert zich noch om betrekkingen noch om volksgunst en heeft, zoodoende, ook den aanleg niet die afgunst en ijverzucht mogelijk maakt. Zijne duidelijkere kennis van het verleden geeft hem een grooter en werkelijker inzicht van het tegenwoordige. In het bleek en zwak licht van doode rijken en vervallen beschavingen ziet hij hoe ijdel de meeste dingen zijn door welke wij onze rust laten verstoren. Hij weet dat twijfel en moeilijkheden het best door handelen en lijden worden overkomen, niet door redegetwist en bedilling. En hij verstaat hoe licht zij, die zich aan eenen kring van eng denken en beminnen gewennen, er toe komen te gelooven dat het oneerbiedig is overal God te zien, en in hun mikrokosmos berusten, geloovende dat het Zijn Heelal is. Hij wil hen niet storen, want voor hen is het | |
[pagina 50]
| |
zoo. Hij weet ook dat de ergste zelfzucht niet individueel maar collectief is, dat zij die als eenlingen welwillend, ja, edelmoedig zijn, gewetenloos, hard en meedoogenloos worden, wanneer er van hunne partij of aanhang spraak is; en dat alzoo hetgeen vaderlandsliefde of geloofsijver genoemd wordt, de menschen tot het plegen der gruwzaamste misdaden geleid heeft. Zijn gebed is dat van Isaïas: ‘Laat alleen waarheid en vrede in mijne dagen zijn.’ Laat anderen vitten, zegt de H. Augustinus, ‘ik zal bewonderen.’ De ware student door eene belanglooze nieuwsgierigheid en bewondering aangetrokken, houdt zich met de groote vraagstukken der wijsbegeerte bezig als met de hoogste middelen van verstandsontwikkeling. Geene andere lucht maakt den geest zoo voortreffelijk of openbaart zoozeer de ziel aan haar zelve, als die wetenschap, wanneer zij in eenen vrijen en edelen zin onderwezen wordt. Wat is zij, zooniet de kunst des denkens met omzicht op de vraagstukken toegepast die het meest den mensch aanbelangen, en die iedereen, zal hij boven het peil der gewone meening rijzen, zoo goed als hij kan voor zich zelven moet oplossen. Het is de menschelijkste aller pogingen, de poging van den mensch om zich zelven te kennen, om inzicht te krijgen in het geheim van zijn en leven, van geest en stof, van tijd en eeuwigheid, van God en ziel; en al moge men het er voor houden dat zulke poging nooit haar doel zal bereiken, zoo moet het aangenomen worden dat het eene edele verstandsoefening is en de bron van een rein en durend genot. Het is even gemakkelijk als volksbelievend van de bovennatuurkunde als van eene ijdele en onvruchtbare studie te spreken; maar het is ook gemakkelijk, lichtzinnig en onrijp in zijne oordeelen te zijn; en zoo er eenige sfeer is waar de meeningen der menigte weinig van tel zijn, is het die der reine gedachte. Maar zij die kwaad spreken van de wijsbegeerte, evenals zij die den godsdienst willen kleineeren, werken vruchteloos, want zoolang als de mensch blijft denken zal hij in de wijsbegeerte belang stellen, en zoolang als hij blijft gelooven, hopen en beminnen, zal hij zich tot God keeren. Gewis kan de wijsbegeerte even als de godsdienst tot eene aanmatiging worden; maar voor hen die in het binnenste heiligdom treden is zij kracht en blijdschap. Niets anders bevrijdt zoo werkelijk van de dwingelandij der feiten | |
[pagina 51]
| |
of leidt zoo zeker door de trouwelooze zee der theorie. Zij voedt nog meer den geestelijken mensch op dan den lichamelijken; en dit is de grondslag van het persoonlijk karakter, dat zelf een hoofdsteun der menschheid is. Het geloof geeft eene richting aan onze strevingen en verzuchtingen, de hoop sterkt en ondersteunt den wil, de liefde zet geheel ons wezen uit, tot de onzen makende die het niet waren, terwijl de wijsbegeerte de lamp houdt die ons pad door 's werelds doolhof verlicht. Haar zacht en gelijkmatig licht schijnt in de reine sferen waar de ziel zich in het beproeven harer wieken verlustigt; waar zij eene etherische lucht inademt die haar vastheid in het voornemen en lijdzaamheid geeft; waar zij leert inzien hoe zelfs de faam iets nietigs is, vergeleken met het zicht van het eeuwige, met de wetenschap dat wijsheid waarheid is, waarheid liefde, dat liefde God is. De wijsbegeerte leidt ons in het gezelschap van ‘groote gedachten, ernstige gedachten, tot het einde toe durende gedachten’; waar wij de woorden van den eersten wereldleeraar hooren, ons aanmanende om deel aan den grooten strijd te nemen, die de strijd is des levens en grooter dan eenige andere op aarde. Zullen wij vrij worden van onwetendheid en zonde, zoo moet onze vrijmaking uit ons binnenste komen. Niet zoo zeer onze levensomstandigheden als wij zelven moeten veranderd worden. Even als zachte bedden en lekkere spijzen den zieke niet kunnen herstellen, omdat de binnenste bron traag en hare wateren bitter werden, zoo ook kan niets uitwendigs ons vrij en vreugdig maken zoo wij de gevangenen onzer lage hartstochten zijn. Om kort te gaan, zonder wijsbegeerte hebben zelfs de geleerdste menschen maar een slag van encyclopaedische onwetendheid, want het geheel is zonder band, alles is verwarring. Welk voorwerp wij ook aan de hoogere studiën geven, het zij wij die met Newman vrije kennis noemen, of met Virchow algemeene wetenschappelijke en zedelijke ontwikkeling, tegelijk met het beoefenen van een bijzonder vak, - wat ook het voorwerp zij, eene ware en levende wijsbegeerte is haar eerste en wezenlijkste tuchtmiddel. Waar dit ontbreekt is geene hoogeschool. Deze is het die de diepe eindelooze grondlagen van het godsdienstige geloof goed legt; deze is het die de volstrekte noodzakelijkheid van zedelijke ontwikkeling en gedrag aanwijst; zij is het die toont hoe elke begaafdheid kan ontwikkeld en elk gemoeds- | |
[pagina 52]
| |
bezwaar voldaan worden; zij is het die aan elke vooruitgekomen wetenschap hare plaats aantoont; zij is het die ons leert ongewoon begaafde mannen te onthalen, welke ook hunne roeping of hun arbeid zij; en tenzij wij weten hoe onze grootste mannen te onthalen, hun goede gelegenheid en aanmoediging te verschaffen, hen in staat te stellen hunne bekwaamheden tot hun recht te laten komen, zijn wij barbaarsch of vervallen. De aarde is geschikt als te huis voor een ras van veel hoogere zedelijke en verstandelijke middenwaarde dan het menschelijk geslacht ooit bereikte; en zullen wij een breeder leven verwerven en hoogere vlakten bereiken; zullen wij, wanneer de ontaarding tot ons komt, zooals zij tot allen komt, eene eeuwige gedachtenis van ons zelven nalaten, zoo moeten wij de wijssten, de besten en de machtigsten leeren liefhebben en volgen. In het licht van en geleid door individuëele verstanden van buitengewoon inzicht en sterkte moet de trage menigte haren weg naar hooger dingen tastend zoeken of in 't geheel niet rijzen. Of de hoogescholen ten slotte al dan niet hunne vrijheid onder een demokratisch maatschappelijk stelsel zullen kunnen handhaven is de vraag. Naarmate de beschaving ingewikkelder wordt nemen de middelen tot verdrukking en dwingelandij toe; en komt de menigte er toe te ontaarden, zoo zal hare afgunst en haat der voortreffelijkheid heviger worden. Sparta en het republikeinsche Rome werden sterk door wijsbegeerte, kunst en letterkunde aan de vereischten eener enkel praktische en burgerlijke opvoeding te slachtofferen. En dit is, naar het schijnt, ook de strekking der volksheerschappij. Deze strekking is verkeerd en leidt ten gronde. De eenling bestaat niet voor de instellingen: deze bestaan voor hem; en de praktische zijde des levens is alleen schatbaar in zooverre als zij in het geestelijke voorziet. Even als het bezit eener wereld hem, die in zich zelf laag is, niet gelukkig zou kunnen maken, evenmin zou het waarde en voornaamheid aan eene natie kunnen verschaffen, wier burgers onwetend, laag en veil zijn. Dit leerde Christus en deze leering is het die het verbond van Christendom en wijsbegeerte onvermijdelijk maakte, even als de leering van de broederlijkheid der menschen geleid heeft tot degene van gelijke rechten voor allen, en zoodoende tot het heerschen des volks. ‘Maar ofschoon vox populi | |
[pagina 53]
| |
vox Dei het als grondregel gewonnen heeft,’ zegt Locke, ‘toch herinner ik mij niet waar God ooit zijne uitspraken door de menigte, of de Natuur hare waarheden door de kudde verkondigd hebben.’ Wanneer de wereld goed bestuurd wordt, is zij dit niet door de menigte, maar door de wijssten en de besten. Het genie, de held en de heilige kunnen inderdaad niet door de scholen, waar zij onderwezen, verklaard worden, maar eene ware school is niettemin ons doelmatigste werktuig om menschen te vormen. Zelfgemaakte menschen zijn armzalig gemaakt. Hoe hooger en hoe heiliger de zaak, des te hooger en te heiliger moeten de leiders zijn. Hier in Amerika hebben wij een tweevoudig werk te verrichten, en hooger of heiliger taak vertrouwde God nooit aan menschelijke wezens toe. Wij hebben in deze Nieuwe Wereld van algemeene tijd-te-baat-neming, koortsige wilskracht en onstuimige hartstochten de Kerk - die ons door de eeuwen heen werd overgeleverd en die voortkwam uit het verstand en het hart van Christus, zich zelf op het kruis uitsprekende - op te bouwen en stevig te vestigen; en wij moeten het onze bijdragen in het reinigen, opbeuren en beschaven der massa's tot welke wij behooren, en die, zullen zij bekwaam zijn en blijven om zich zelven te regeeren, daartoe door de wetenschap, de zedenleer en den godsdienst moeten onderwezen worden. Kennis alleen zal niet volstaan, en eene reine wijsgeerige zedenleer heeft geene beteekenis of werkende kracht voor de menigte. De zedelijke krachtenleer van een volk ligt in zijnen godsdienst. De maatschappij berust op het geweten, niet op de wetenschap. ‘De godsdienstige opvoeding’ zegt Balzac, ‘is in het groot beginsel van het leven der maatschappij, het eenig middel om de som des kwaads te verminderen en om de som des goeds in het menschelijk leven te vermeerderen. De gedachte, grondslag van alle goed en van alle kwaad, kan alleen door den godsdienst geleid en aan tucht en toezicht onderworpen worden, en de eenig mogelijke godsdienst is het Christendom, dat de nieuwere wereld schiep en zal bewaren.’ De Katholieke opvatting der opvoeding is het gevolg van een echt inzicht in 's menschen ware natuur, die heilig en Goddelijk is. Hem alleen opvoeden met het oog op zijn gemak, geriefelijkheid, genot en heerschappij over stoffelijke dingen is hem uit het Goddelijke midden nemen waarin hij behoort. Erkennen wij niet allen dat het ontwikkelen | |
[pagina 54]
| |
van den geest zonder het vormen van het geweten geene opvoeding is? Is dit niet de hoogste levensvraag die Amerikanen zich kunnen stellen: Hoe zullen wij onze scholen tot middenpunten van zedelijken invloed maken? Kunnen wij geene kwaadvoorspellende teekenen van verval zien in de begeerlijkheid, die overal het openbaar geweten wegvreet, in het algemeen haken naar gemak en weelde, in het uitsterven van het eergevoel en van de heiligheid des eeds, in het slapper worden van den huwelijksband, in het verlies van gehoorzaamheid en eerbied der kinderen, in de aanbidding van het welgelukken, in het overdreven vertrouwen in de macht der werktuigkunde, het worden van den schouwburg tot een voorhof des tempels van Astarte, in de volksgunst van ruwe spotters voor wie niets heilig is, en die weinig minder zijn dan verstandelijke misdadigers? Is het niet zooveel te dringender dat onze scholen middenpunten van zedelijken invloed worden, daar de meeste kerken schijnen weg te drijven van de eeuwige levende waarheid naar enkele gevoelerigheid? Hoe zullen wij van de school een middenpunt van zedelijken invloed maken? Het antwoord is niet moeilijk. De zedelijkheid, even als de beschaving, even als de godsdienst, wordt niet ontwikkeld, maar voortgeplant. De vrome deelt den geest van godsvrucht mede, gelijk het heldere verstand degenen opwekt op wien zijn licht valt. Het karakter vormt het karakter. Welke zijn de deugden die den man waardig en sterk maken? Zijn het niet waarheidsliefde, oprechtheid, eerbied, eerlijkheid, gehoorzaamheid, kuischheid, geduld, zachtmoedigheid, nijverheid, beleefdheid, matigheid, redelijkheid, volharding? Wie kan nu die deugden voortplanten? Zij in wie zij levende vermogens zijn, - zij en zij alleen. Nationale herwording is niet mogelijk zonder zedelijke hergeboorte, zedelijke herwording kan alleen door eene richtige opvoeding van den geheelen mensch en het geheele volk gegeven worden, en deze is alleen te bekomen door mannen en vrouwen die in het verstand, in het hart, in het geweten leven, wier zielen vervuld zijn met licht en doordrongen van liefde; die het voor zich zelven onmogelijk gemaakt hebben genot in eenig vermaak of bezigheid te scheppen, tenzij het op de eene of andere wijze tot hunne volmaking en alzoo tot het gemeene welzijn kan medewerken. De eerste | |
[pagina 55]
| |
gedachte in elke ware hoogeschool is het vormen van menschen, en slechts in zoo verre als zij een middel zijn tot dit doel kunnen verfijning, welgemanierdheid, smaak en geleerdheid een einde en een ideaal worden. Stijl en vorm en velerlei kennis zijn belangrijk, maar zij zijn eerst dan levenwekkend wanneer zij de waarheid, door vurige zielen gekend en bemind, door een groot oogmerk en een echten geestdrift ingegeven, helpen uitdrukken. Goede beginselen hebben is uitmuntend, maar de waarde eener school kan alleen door uitkomsten gekend worden. De opvoeding, even als de geneeskunde, is grootendeels eene zaak van proefneming. Onze ontwerpen en leeringen zijn ijdel zoo zij den toets der toepassing niet kunnen doorstaan. Zijn scholen godsdienstig indien zij de menschen niet godsdienstig maken? Zijn zij opvoedend indien zij den mensch niet zedelijk maken? Is algemeene ontwikkeling een goed indien zij het geloof verzwakt aan de eeuwige beginselen welke aan een waar menschelijk leven tot grondslag strekken? Deze hoogeschool werd gesticht opdat wij een middenpunt zouden hebben, waar onze opvoedkundige beginselen onder de gunstigste voorwaarden op den proefsteen zouden kunnen gesteld worden. Opdat wij het ons zouden hebben kunnen duidelijk maken dat het geduld, de zelfverloochening, de onwereldsche gezindheid, de volhardende vlijt - die alleen groote geleerden en verstandige leiders kan vormen - steeds onder ons, zij het ook in weinigen, te vinden zijn; en opdat deze weinigen voor ons - die in de zorgen, de verstrooiingen, de bezigheden der wereld geworpen zijn, - als bakens voor den in den storm zwalpenden matroos zouden worden, of als levende bronnen voor de reizigers door dorre vlakten, of als de stemmen van dappere kapiteinen voor hunne soldaten te midden het wapengekletter en het krijgsrumoer; opdat wij - wanneer men ons zegt dat onze godsdienst ons berooft van de vrijheid des geestes en van de macht om de wetenschap zonder vooringenomenheid te beoefenen - in plaats van tot ondoelmatige beschouwingen onze toevlucht te nemen, of terug te keeren tot verleden eeuwen wat de vraag niet is, eenvoudig zeggen: beziet onze groote school, en het klare zoeklicht dat daar gericht is op wat het meest het menschelijke verstand aanbelangt; opdat ook wij, wij de kinderen van eeuwen verdrukking en armoede, ons thans ook in de voorste rangen | |
[pagina 56]
| |
van denkers en beminnaars van hunne naasten zouden kunnen vertoonen, om de groote woelige volksmenigte te helpen verlichten en haar langs onzekere wegen naar een schooner, breeder, reiner leven te geleiden; en opdat wij aldus zouden toonen dat er in ons katholiek geloof een vermogen tot zelfvernieuwing is, dat zijn levenwekkend beginsel door eeuwen strijdens niet werd uitgeput, maar dat het bestemd is om eens de innerlijke en vormende kracht der maatschappij te worden, en dat het zich dan aan de geheele wereld in al de diepte zijner waarheid en in al de weelde zijner zegeningen zal aankondigen: om dat alles en om nog veel meer werd de Katholieke Hoogeschool van Amerika gesticht. Zij kwam tot den stand te midden van twijfel, wantrouwen en tegenkanting van verschillenden aard. Hare eerste geschiedenis is er eene van moeilijkheden en proefnemingen. Nooit te voren hadden de Amerikaamsche Katholieken een werk ondernomen welks beteekenis en invloed zich zoo ver als het land zelf zouden uitstrekken. Bisdom op bisdom waren ingericht geworden; kerken en scholen, toevluchtsoorden en gasthuizen waren in duizende plaatsen gebouwd geworden; eene talrijke schaar trouwe priesters en godsdienstige mannen en vrouwen waren opgeleid geworden, en men scheen meestal geneigd om zich bij zulke uitbreiding en vermeerdering van getalsterkte neer te leggen. Doch voor eenigen althans was het blijkbaar dat, zoo die uitgestrekte en snelle vaart der Kerk, te midden van den grootsten volksstaat die ooit bestond, niet op verval of verwarring zou uitloopen, het dringend geboden was hier een gemeenschappelijk middenpunt van het hoogste geestesleven op te richten: verstandelijk, zedelijk en godsdienstig van aard, waar mannen van buitengewone gaven eene uitzonderlijke opleiding zouden ontvangen; want aan zulke mannen is overal als hoofden onzer bisdommen, seminariën, colleges en parochiën sterke behoefte. In posten van gezag doen zwakke en onwetende mannen meer nadeel dan zulken die te kort schieten in deugden. Het ergste kwaad, zoo in Kerk als in Staat, werd door lieden veroorzaakt wier inzichten goed waren, maar die door hunne bekrompenheid en onvriendelijkheid, door hunne zwakheid en wankelmoedigheid en hunnen onverlichten ijver verblind en misleid werden. In eene maatschappij als de onze, waar er weinig ontzag | |
[pagina 57]
| |
is, weinig eerbied voor wat ook, behalve voor het gezag - zij het nu gezag van het geld of gezag van het verstand - is het niet genoeg dat de geestelijkheid vrij van blaam zij. De moeilijkheid der prediking zal de aandacht van de heiligheid van den levenswandel afleiden. Zoo wij de openbare belangstelling op ons willen vestigen en ze willen behouden, moeten wij meer kunnen dan ons op het gezag van Kerk of Bijbel beroepen; wij moeten weten hoe tot den God in ieders boezem te spreken. Even als elke ware leeraar moet de priester, al is hij niet gehouden alles te zeggen wat hij weet, het geheele veld der kennis overzien en in elk vak der wetenschap te huis zijn; want alleen zij die met het geheele bekend zijn, kunnen een onderwerp met meesterlijke geschiktheid aanvatten en het onder al zijne oogpunten beschouwen, daar zij steeds zeker van hunne zaak zijn. ‘De onwetendheid,’ zegt Benediktus XIV, de geleerdste der pauzen, ‘de onwetendheid is de bron van alle kwaad,’ en waar zij in eene geestelijkheid wordt aangetroffen, gaat zij steeds te zamen met inwendig verval, met vadsigheid, onverschilligheid en zelfvertroeteling. Geen arbeider leidt een leven van zulken zwaren en onverpoosden arbeid als een ware student. Eene stem roept hem onophoudend toe dat hij moet verzaken. Toom u in, toom u in; dit is de eenige boodschap, want het is alleen door zich af te wenden van de honderde dingen die de menschen zoeken, dat het mogelijk is het verstand te sterken en te temperen, zóó dat het zich geheel aan de waarheid zal kunnen wijden. Hij is geen ontaarde, hij is iemand in wien de stroom des levens rijst, want in hem overtreft de liefde voor kennis en deugd de liefde voor gemak en vermaak. Om voorbeelden van zulk een leven te geven, om eenige uitverkorenen in deze hooge en strenge tucht op te leiden, die vervolgens als dragers van licht en medeslepende geestdrift door het land zullen trekken - te dien einde werd de Katholieke Hoogeschool gesticht. Hoedanigheid en levenskracht, niet de hoeveelheid is het doel - ‘zich een rijk en groot koning achtend, niet omdat hij over velen, maar omdat hij over de besten heerschte.’ Heden opent Notre-Dame dit collegie om haar geloof in deze hooge onderneming te toonen en om deelgenoot te worden in het geestelijk goed dat zich hier verspreidt. | |
[pagina 58]
| |
Zij komt, met zich brengend haar sterk hart, de onvermoeibare wilskracht, den ontembaren moed van het Westen. Zij komt niet ongekend of onvergezeld, maar met zich dragend eenen edelen naam, eervol, door lange en trouwe diensten aan de zaak der opvoeding, gewonnen; zij komt, door het duurzaam gebouw dat zij hier heeft opgericht verkondigende dat waar er spraak is van het hooger dragen van den standaard van godsdienstig, zedelijk en verstandelijk leven in Amerika, het mogelijk is alle lagere beschouwingen ter zijde te schuiven, verschil van rang en ras te vergeten, in kringen te stijgen waar kleingeestige wrok en afgunst verzwinden, evenals de schadelijke dampen wegsmelten wanneer de zon van de bergtoppen over God's heerlijke wereld schijnt. Zij komt om te verklaren dat wij hier niet alleen eene Katholieke Hoogeschool zullen hebben, maar eene school der scholen, eene moeder van hoogescholen, een middenpunt rond hetwelk onze onderwijzende orden zullen bijeenkomen om wijsheid te drinken en om elkander in de heldere lucht van aangename studiën te leeren kennen en beminnen, om er te ademen, wat beteekent verdraagzaam, deftig, redelijk en zachtaardig te worden. Niet in eens zal dat kunnen geschieden. Even als een oorspronkelijke schrijver den smaak moet doen ontstaan waardoor hij gewaardeerd wordt, evenzoo kan eene ware hoogeschool het licht, waardoor hare hooge en heilige gebruiken veropenbaard worden, verspreiden. Reeds werd veel volbracht. In onze onderwijzende broederschappen en zusterschappen is een nieuwe geest gevaren, nieuw vuur voor de studie, een zich meer toewijdende ijver, een blijmoediger vertrouwen in de volkomen billijkheid der zaak waaraan zij hun leven gaven. De hoofden onzer collegiën zijn vergaderd en hebben afgesproken jaarlijks bijeen te komen om te beraadslagen en naar besluiten te trachten voor den vooruitgang onzer scholen. Zij hebben er niet langer vrede mee werktuigelijk de overgeleverde opvoedkundige stelsels en leerwijzen aan te nemen; maar zij willen het licht des verstands op hen doen schijnen en aanvaarden wat reden en ondervinding best keurt. Tevens rijst hier, onder de schaduw der Hoogeschool, Trinity College op, eene grootsche getuigenis van ons geloof in het recht der vrouw om haar wezen tot zijne volle hoogte op te bouwen, te leeren wat kan geweten worden, te doen | |
[pagina 59]
| |
al het goede dat zij zich in staat kan achten te verrichten. Zij die steeds met een afgewend gelaat naar Europa terugzien laten ons koud. Wat heiligheid is er meer in Europa dan in Amerika? Is de geschiedenis van Europa niet grootendeels eene geschiedenis van oorlogen, dwingelandij, verdrukking, moorderijen en vervolgingen? Heeft zijn gouddorst het niet tot een geesel van alle lagere rassen der aarde gemaakt? Stonden zijne volkeren niet langen tijd aangezicht tegen aangezicht, met de wapenen in de hand, gereed om elkander te slachten? Waarom zou Europa een voorwerp van ontzag of bewondering voor de Katholieken moeten wezen? De helft zijner bevolking is tegen de Kerk opgestaan en welke openbaringen van godsdienstig leven en macht kunnen wij waarnemen in de dusgenoemde Katholieke landen, die grootendeels door godloochenaren bestuurd worden? In elk geval, wij zijn in Amerika, niet in Europa, en, te midden dezer uitgestrekte, vooruitstappende wereld, met een afgewend terugblikkend gelaat te staan is uit het zicht zinken en voor altijd als eene levende kracht verloren zijn. Welk land was ooit zoo voorspoedig als het onze? Waar elders waren ooit zulke gunstige gelegenheden voor allen? Waar elders had de Katholieke Kerk ooit een wijder of een vrijer veld? Zegt onze Heer niet, sprekende tot zijne Apostelen: ‘Die niet tegen u zijn, zijn met u? ‘Nu, de groote menigte dergenen die hier buiten de Kerk staan zijn niet tegen ons en zijn dus voor ons. Zoo wij te kort schieten ligt de fout aan ons, aan onze beschroomdheid, aan onze vadsigheid, aan ons gebrek aan geloof. Is daar iets om ons bevreesd of moedeloos te maken? Al de wetenschappen bewijzen en verheerlijken God. Elke vooruitgang dient de zaak van den waren godsdienst. Laat ons, met een vast vertrouwen in dit beginsel, nieuwen moed scheppende in het gelukkig voorteeken van dezen dag, den eeuwigen Vader danken omdat wij hier voor de Kerk van Amerika werken, door te doen wat menschen doen kunnen voor het oprichten eener hoogeschool die licht en liefde zal uitstralen, een middenpunt van eendracht en vrede zijn en eene kweekplaats voor hooger leven. |
|