Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1
(1900)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 743]
| |
De Taalstrijd hier en elders Mei 1900.Senaat, zitting van 21 Maart 1900, de Luiksche senator Montefiore Levy erkent de voortreffelijkheid van den Nederlandschen wettekst tijdens de bespreking van het wetsontwerp houdende wijziging van de jachtwet van 28 Februari 1882. Kamer van volkvertegenwoordigers, zitting van 20 april 1900: Nederlandsch in de Burgerwacht. - Nederlandsch in de bestuurlijke briefwisseling met de stad Brussel. - Oproep van den Vlaamschen Volksraad aan de kiezers voor de wetgevende kiezing; het Vlaamsche programma der katholieke Vlamingen. - Vervolg van het lezensweerd betoog: geene tweede taal in de lagere school. | |
Het Katholiek Onderwijs Juni 1900,Art. 13-21 der Nederlandsche Leerplichtwet; vervolg der rede van Mgr H.J.E. Menten; Vervolg en studie Twee steden van Transvaal, eenige hoogst nuttige beschouwingen over De Tering. | |
Vlaamsche Zanten, Juni 1900.Vervolg van Over de Kinderspelen: De gouden brug, de Alvendans. - Vervolg van Het Hof Vander Linden. Over het vieren van Sint-Jan, door vrouw Weyn. - De Vrydagsche Paternoster, door J. Van Vlierberghe, een gedicht op Jesus' lijden ‘Wie is de dichter? Het is ons onbekend. Gewis is het eene godvruchtige ziel die, in de 17e eeuw, dit stuk verveerdigde en onder het volk verspreidde.’ Van de schoone Rosa, begin eener vertelling van vrouw Weyn. - Vervolg van Onze herbergen in de XIe eeuw. | |
De Vlaamsche Kunstbode, 4.Bevat: een schetsje in proza door Fr. Van Cuyck (Het leven gaat voorbij), verzen door V. Van de Weghe en K. Bogaerd, 't vervolg van Goliath, naar het Duitsch van Weber vertaald door A. Desmet, 't vervolg van Fr. Van den Weghe's Geschiedenis der Nederl. taalkunde in Vlaanderen, en ‘Jan Klak's leerrede tegen het misbruik van sterke dranken’, een humoristisch stukje door Zeger De Veen. - Levensschetsen van Karel Ooms (1845-1000), Vict. Van de Weghe (1834-1900), en Jaak Van den Bemden. Mei 1900. Boerenliefde, begin eenen novelle van Prosper Styns; Drie Pseudo-Sonnetten van D. Claes; huwelijksgedicht van J. Stinissen; slot der vertaling van F.W. Weber's Goliath door A. Desmet. Begin van Iwein van Aalst, melodrama in 3 bedrijven door Dr Is. Bauwens. | |
Biekorf, 10.Vervolg en slot der studie over de Processiën ter vereering van het H. Bloed, te Brugge, door Kan. Rommel; om op het | |
[pagina 744]
| |
belang van deze studie te wijzen, die blz. 113 tot 192 van den loopenden jaarg. beslaat, stippen wij aan dat zij uit drie hoofdstukken bestaat: I de gewone H. Bloedprocessie (oorsprong der processie; eeredienst van het H. Bloed; toebereidselen tot de processie; 's avonds voor de processie; de processie in de jaren 1300 en 1400; de mysteriespelen in de processie der XVe en XVIe eeuwen; geschenken van hooggeplaatste personen; de ommegang in de XVIe eeuw; mysterie- en zinnespelen op H. Bloeddag in de XVIe en XVIIe eeuwen; de ommegang in de XVIIe en XVIIIe eeuwen; de ommegang in den loop der XIXe eeuw); II de buitengewone H. Bloedprocessiën; III de jubelfeesten en processiën ter eere van het H. Bloed (in 1648, 1686, 1749, 1850, 1869 en 1900). | |
Tijdschrift van het Willemsfonds, 6.Behelst eene bijdrage van J. Mac Leod over oude Munten en Penningen, een verhaaltje van O. Wattez, ‘eene Begrafenis in Vlaanderen’, waar de hardvochtigheid van de buitenmenschen ten opzichte van 't opgevischte schamele lijk van een ouden bedelaar wordt geschetst. Naar ons voorkomt gaat de schrijver wel wat ver in het schilderen der liefdeloosheid van zijne boeren. - Van G. Segers, Reisherinneringen. (Het Mausoleum te Charlottenburg). - Zeer lezenswaard de beknopte uiteenzetting van het nieuw-alfabetische kortschrift systeem-Groote, opzettelijk voor het stenographieeren onzer taal ingericht, en door Egb. C.v.d. Mandele warm aanbevolen om zijn gemakkelijkkeid en doelmatigheid. Nr 7. De verdienstelijke Vlaamsche schrijfster Hannah (een deknaam) vertelt in deze afl. een roerend geschiedenisje van Amelie en van Quasaet, haren oom; met zorg bewerkt, trouw naar de natuur, herinnert Hannah vooral aan de scherpheid in 't opmerken en de waarheid in 't weergeven van V. Loveling. Van A. Lodewyckx eene studie over ‘de Grieken en het Oostersche vraagstuk’; en van Ed. Verschaffelt een en ander over ‘photographische lenzen’, namelijk over de bewerkingen welke eene goede lens moet ondergaan.
Het Paaschnummer van ‘Jong Dietschland’ bevat, gelijk al zijne voorgangers, een aantal welgeschreven bijdragen. Indien het doel der opstellers van dit tijdschrift voornamelijk bestaat in het verzamelen en bijeenrapen der versperde jongere krachten, dan moet iedereen bekennen dat genoemde opstellers volkomen in hunne onderneming gelukt zijn. Mochten wij nochtans eene bemerking wagen, wij zouden den keurraad aanzetten om, van de jongere dichters, alleen het puikste (en 't puike is er waarachtig niet te kort) op te nemen. | |
Germania April en Mei 1900.In en om de Vlaamsche Beweging door Omer Wattez. ‘'t Is om bloedige tranen te schreien als men ziet, dat al zulke krachten (van onze beste Vlaamsche letterkundigen) verloren gingen, dat onze hoogbegaafde mannen in de woestijn prediken en dat zij daar, waar zij iets konnen doen voor de volksverheffing, in hun pogen verijdeld worden door kleingeestige achterbuurten-politiek of critiek van schoolvossen.... Hier, in België, schijnt men er geen begrip van te hebben, wat de fraaie letteren voor de esthetische en zedelijke opvoeding kunnen doen. Al onze officiëele geleerde genootschappen houden zich met zeer speciale wetenschappen, geschiedenis, beeldende kunsten en muziek bezig. De belletrie wordt overal op den achtergrond geschoven.... Moderne letterkunde schijnt haar (de K. Vl. Academie) onbekend. Het zou nochtans zoo heilzaam zijn kon men door haar eenige uitgaven bekomen van dichters en schrijvers, die wij zoo gaarne | |
[pagina 745]
| |
door 't volk zouden zien lezen: Frans de Kort, Dautzenberg, Nolet de Brauwere, Philip Blommaert, David, Hiel en eenige andere schrijvers de niet meer in leven zijn.’ Zou het volk Dautzenberg, Nolet de Brauwere, Blommaert, ja Dav lezen? - Die Besiedelung von Deutsch - Sud- West-Afrika door Bn v. Ziegerer; Alkohol als behoedmiddel tegenover de ziekten door Dr Bauwens; Verhältnis der Germanen zu den Angelsachsen vom rassen-hygienischen Standpunkte door Dr L. Bauer; Die Friedensliebe des europäischen Festlandes und der engelsächsische Kriegsmut door Kurd von Strantz; De Stamboom der Arische Volkeren door Dr L. Wilser; Het Nederlandsch Lyrisch Tooneel door G. Segers; Lord Byrons Einfluss door Dr Otto Weddingen ‘Ungleich tiefer als auf seine Heimat hat Byron auf Deutschland eingewirkt. Seine blendende Erscheinung ist während einen langen Zeit das helle Traumbild der deutschen Jugend gewesen, lange haben alle Kreise unserer guten Gesellschaft in der Vergötterung des Dichters gewetteifert. Sein Weltschmerz und Skepticismus, die sich aus leidenschaftlicher Genussucht und Blasiertheit, aus Ekel am Leben, aus Begeisterung und wieder negierender Ironie vielfach mischen, fanden schon bei Lebzeiten Byrons glühende Bewunderer in Deutschland.’ | |
Durandal. April 1900.Twee kleine stukjes van Hélène Canivet Le Bossu en la forêt (Gavre); niet slecht het eerste vooral. - Verzen van Fr. Ansel en Th. de Sprimont. - Gluck et Wagner. Essai d'esthétique comparée door G. de Golesco. ‘Gluck fut un créateur inspiré qui, apôtre de vérité et d'unité, ouvrit à l'art des voies absolument nouvelles. Il comprit que l'idéal de la Beauté et l'idéal de la Vérité remontant et se confondant en une source unique d'où ils dérivent, une oeuvre sera d'autant plus suréminente en art qu'elle contiendra plus de parcelles de la Vérité éternelle. Et cet apostolat de saine esthétique, dont l'influence précieuse émancipa la musique de tant de routines stériles, doit être prisé d'autant plus qu'il s'est exercé au profit d'une forme d'art intéressant au premier chef, la forme de l'opéra ou, pour nous mieux expliquer, la forme des drames lyriques que Gluck a conçue en ses traits généraux, intuitif précurseur de Weber, de Berlioz, de Wagner, avec de profondes divergences de style, de forme et d'inspiration.... Gluck est l'homme de la civilisation antique, dont la formule est le culte de la Beauté naturelle et sensible. Dans Wagner fulgure la formule nouvelle, se dégageant de la civilisation du Christ.’ - Guelfes et Gibelins, door Arn. Goffin, begin eener historische studie naar aanleiding van het werk van Del Lungo Da Bonifazio VII ad Arrigo VII. ‘A certains points de vue, les évènements florentins du XIIIe au XIVe siècle offrent une image anticipée et réduite, mais, peut-être d'autant plus saisissante, de ceux dont les conséquences se développent actuellement sous nos yeux: - aujourd'hui comme alors, l'opulente bourgeoisie parvenue, après avoir dépossédé les privilégiés, décimé leurs rangs, spolié leurs biens, leurs titres et leurs honneurs, pour usurper leur place dans le gouvernement du monde, se voit, à son tour, inquiétée dans la tranquille jouissance de sa conquête, par les descendants des collaborateurs populaires de la révolution accomplie, dociles instruments de carnage, de rapine et d'épouvante, grisés de pompeuses périodes sonores, mais que l'on avait oubliés à l'heure du partage!’ Voorts eenige lezensweerde bladzijden van Aristide Dupont En Andalousie en eene levensschets A la mémoire de Joseph Dupont door L. Wallner. | |
Revue sociale catholique 1 Mai 1900. Supplément extraordinaire.Den 9 Mei l.l. heeft M. Mesdach de Ter Kiele, voorzitter der Kon. | |
[pagina 746]
| |
Academie van Belgie, gemeend in openbare zitting der Academie ons lager onderwijs te moeten aanvallen, bewerende dat ons land, op dit gebied, staat ‘en arrière non seulement de la France, de la Grande-Bretagne, de l'Allemagne, mais de la Bohême, de l'Espagne, et de la Norwège, voire de la Turquie et de la Morovie!’ Reeds meermalen, in andere gelegenheden, hebben katholieke geleerden getoond hoe gemakkelijk M. Mesdach beweert, als het maar met zijne politieke denkwijze overeenstemt. Hier eens te meer. Op eenvoudige, toch klare en ontegensprekelijke wijze wordt bewezen, dat M. Mesdach's gezegden op niets ernstigs steunen en door onze officieële statistieken alsmede door getuigenissen van vreemde vakmannen volkomen tegengesproken worden. | |
Le XXme Siècle. Mai 1900.Begin van een lezensweerd artikel van Charles Calippe La pensée sociale de Fredéric Ozanam. ‘Il a été comme beaucoup d'autres, victime de ses oeuvres ou, plus exactement, d'une vue incomplète et amoindrie de ses oeuvres. Et nombre de ceux qui admirent en lui, à bon droit du reste, l'un des plus brillants représentants du catholicisme libéral, s'étonneraient sans doute d'apprendre qu'il a su opposer à la démagogie une autre digue que les Conférences de Saint-Vincent-de-Paul et qu'il fut, au surplus, l'un des apôtres les plus résolus du catholicisme social. ‘J'ai cru, je crois encore, à la possibilité de la démocratie chrétienne, écrivait-il à M. Foisset le 24 septembre 1848; je ne crois même à rien autre en matière de politique.’ | |
Revue de l'Université de Bruxelles, Mai 1900.Leo Errara: Essais de Philosophie botanique: A propos de Génération spontanée. - H. Pergamini Le sens de l'Histoire. ‘Quel est le sens de l'histoire? Quel rôle est-elle appelée à jouer dans le vaste ensemble des connaissances humaines? Est-ce une science? Est-ce un art? Ou participe-t-elle des deux?... Nous voyons... aujourd'hui de nombreux penseurs, et non les moindres, contester à l'histoire son nom de science, et la reléguer au rang des arts littéraires, au même titre que le roman ou la poésie. Une science, disent ces adversaires de l'histoire, est un ensemble systématique de connaissances vraies et certaines; or, les connaissances historiques manquent de certitude, elles ne sont pas susceptibles de détermination.’ Schrijver bestrijdt deze meening: ‘Elle est une science, mais comme toutes les autres sciences morales, elle repose sur deux bases: la fatalité et la liberté; la fatalité qui s'affirme dans les conditions physiques de la nature humaine, la liberté qui se réalise de plus en plus, en mesure que l'esprit se dégage des liens de la matière... Ces quelques considérations générales suffisent pour nous indiquer le rôle de l'historien. Ce rôle est triple: réunir les faits, établir les lois, apprécier les événements.’ - Michel Bakounine et la Philosophie de l'Anarchie par Alb. François. | |
Wetenschappelijke bladen, Juni 1900.Het arbeidsvermogen op de tentoonstelling (te Parijs) door Michel Corday, uit La Revue de Paris. ‘De krachtigste bron van arbeidsvermogen is tot nog toe echter niet ontgonnen: n.l. de eeuwigdurende, langzame ademhaling der zee. Weldra zal de vloed, op zijne beurt gedwongen ons te dienen, zware gewichten opheffen, waarvan de langzame daling, evenals bij een hangklok, allerlei werktuigen in beweging zal brengen... Aan de oevers der zee zullen de accumulatoren schatten arbeidsvermogen ophoopen en die over de wereld ver- | |
[pagina 747]
| |
spreiden in den vorm van licht, warmte en beweging, verschillende namen voor een zelfde vermogen, dat slechts tijdelijk den vorm aanneemt van electriciteit... Gezegend tijdperk, dat nog niet aangebroken is, maar waarvan de komst zeker verhaast zal worden door de groote leerschool, de tentoonstelling van 1900.’ - Iets over aanstaande veranderingen in de ontwikkeling der nijverheid, door G. Lunge, uit Zeitschrift für Socialwissenschaft. - Schotsche Bijgeloof, door J. Dowman, uit Westminster Review. ‘'t Lijkt wel, of de Berg-Schot bijgeloof inzuigt uit het klimaat: bijgeloof is zijn schaduw, en speelt hem vaak de wonderlijkste parten... Zich van ouder tot ouder bewegende in een maatschappelijken toestand, die allen vooruitgang in de geboorte smoort, is de algemeene type van den Berg-Schot dom en onredelijk... Nu zou men denken, dat de chaos van bijgeloof, waarvan ik eenige staaltjes heb opgenoemd, zich bepaalde tot den grooten hoop, het domme gepeupel. Dat is slechts voor een gedeelte waar; want in menig opzicht was ook de aristocratie erg bijgeloovig... Het is niet onmogelijk, dat de groote massa der oude bijgeloovigheden nog volstrekt niet is uitgeroeid, ja misschien haast even welig tiert als ooit te voren, maar... met veranderde namen en uiterlijkheden.’ - De slavernij in Tunisie, door A. Loir, uit Revue Scientifique. ‘Sedert 1846 is tengevolge van stappen, gezamenlijk door Engeland en Frankrijk gedaan, de slavernij in Tunis officieel afgeschaft, maar ondanks alle maatregelen die later genomen zijn om haar geheel en al uit te roeien, vindt men in sommige Arabische woningen toch altijd slaven... Zij worden gekocht te Tripoli, waar zij door de karavanen uit Soedan en Darfour worden aangebracht, te Mekka, waar de zwarte koopwaar te koop geboden wordt op de markt, of te Konstantinopel... Een overdreven weekhartigheid drijft er ons toe, den oorlog te verklaren aan alle soorten van slavernij, toch zijn er gevallen waarin de toestand zeer goed te verdedigen is, vooral in Tunis. Het is een vorm van dienstbaarheid, die veel minder barbaarsch is dan, en in alle opzichten voor de belanghebbenden verre de voorkeur verdient boven de dienstbaarheid die wij in Europa niet meer dan natuurlijk en behoorlijk vinden.’ - De Germaansche grafheuvels aan den Nederrijn, door G. Rademacher uit Uber Land und Meer. - Cuba en de Vereenigde Staten, door A. Ruz, uit l'Humanité nouvelle. ‘De Parel der Antillen bergt in haar schoot een ontzaglijke voorraad van natuurlijke rijkdommen, die slechts voor een zeer klein gedeelte zijn te voorschijn gebracht. Om die schatten te kunnen benuttigen is er zoo dringend mogelijk behoefte om twee factoren welke het eiland, aan zichzelf overgelaten, niet kan leveren. Die twee factoren zijn kapitaal en ervaren werkers. Met andere woorden: millioenen dollars en degelijke immigranten zijn de eerste voorwaarden voor Cuba's gezonde ontwikkeling; en aan die twee voorwaarden zal niet worden voldaan, zoolang het eiland geen waarborgen oplevert van veiligheid en orde. Zal nu Cuba, aan zich zelf overgelaten, die waarborgen kunnen verschaffen?... Ik zou hierop geen bevestigend antwoord durven geven. Het wil mij voorkomen, dat de Cubaansche onafhankelijkheid vooralsnog eene hersenschim is.’ - Het Klimaat en de Dampkring, door John M. Bacon, uit The Nineteenth Century. - Sociale verschillen tusschen Noord- en Zuid-Italie, door Franc. Paternostro, uit La Revue des Revues. Verslag over het onderzoek door het tijdschrift Pensiero contemporaneo, gedaan bij de Italiaansche schrijvers. - De gedenkteekenen van het Oude Oosten als bron voor de natuurwetenschappen, door M.F. Hommel, uit Die Umschau. | |
[pagina 748]
| |
De Katholiek, Mei 1900.Onze Lieve Vrouwe van Lourdes, door A.M.C. van Cooth, naar aanleiding van het boek van J.-B. Estrade, Les apparitions de Lourdes. - Twee litaniën der H. Maagd. De Iersche litanie en de litanie uit het ‘Officium Marianum’ uitgegeven door Dulcibelli, door Dr L.J. Sicking. - Ludwig Windthorst. Begin eener levensschets van ‘de kleine Excellentie’, door E.p.E.J. Jansen. - Het jongste werk door Paul Bourget, door M.A.P.C. Poelhekke. ‘In zoover wijkt Paul Bourget van veel convertieten af, dat zijn jongste werk Drames de famille ons geene bekeeringsgeschiedenis meedeelt, noch in zijn geheel een verheerlijking van het katholicisme geeft... Maar het is niet noodzakelijk, dat een werk vooral eene apologetische strekking hebben moet om tot de katholieke literatuur gerekend te worden. En ofschoon zijn jongste boek dus niet gerangschikt moet worden onder de katholieke werken in den engsten zin, behoort het door de geheele bewerking, door het slot van twee der verhalen vooral, toch tot de roomsche literatuur... Natuurlijk is dit geen boek voor onvolwassenen... Ja, veel ouderen zullen het werk niet genieten omdat het niet oppervlakkig is.’ - Slot van een lezensweerdig artikel van Dr G. Brom, De Universiteiten in de Middeleeuwen. Verzen van Alb. S., W. de Veen en C.W. Snelders. | |
Letterkundig Maandschrift. Mei 1900.‘Het “Letterkundig Maandschrift” vangt thans den 3den jaargang aan. Klein en bescheiden begonnen, breidt het zich uit en streeft er naar het voornaamste Nederlandsche Tijdschrift te worden.’ Aldus de redactie in het Voorwoord. Bravo! Zoo een streven is prijzensweerdig, maar.... er blijft nog heel wat weg af te leggen. Dit is het eerste nummer dat wij te zien krijgen en de bijdragen zijn maar alledaagsch. Fragment door Edw. B. Koster. - Van Gerard van Eckeren eenige beschouwingen over nieuwere Hollandsche letterkunde. - Verzen van W. Gyssels en J. Vissering. - Omdat hij niet durfde, novelle door prof. Julius Obrie. - Een Nederlandsch-Belgisch Verbond door F.A.C. Ruysch. ‘De tijd is aangebroken, waarop België en Nederland het voorbeeld van nauwere aansluiting der kleinere staten, op verschillend gebied, behooren te geven. ‘Schrijver ijvert voor het sluiten van een tolverbond tusschen beide landen. | |
Arcadia, letterkundig Maandblad voor Dames onder redactie van Jeanne Reyneke van Stuwe, nr 1, 15 April 1900 1ste jaargang.Voor Dames? Ja, op 't laatste blad, onder titel Adversaria eenige nieuwskes uit de feministe wereld; voor 't overige een tijdschrift met letterkundige bijdragen in dicht en proza, net als in andere tijdschriften die toch ook wel door vrouwen gelezen worden. Sonnetten van Edw. B. Koster, W. Kloos, G.C.v. 't Hoog en Jeanne Reyneke van Stuwe. Meimorgen begin eener novelle van Styn Streuvels; Over, eerste deel eener novelle van Anna de Savornin Lohman; Fiat Justitia, eerste deel eener novelle door Iboes; Over heraldieke kunst, aanvang eener studie door C.W.H. Verster; Over ‘Arcadia's’ door Jeanne Reyneke van Stuwe, begin eener studie over de Arcadia's der vorige eeuw, toen ter tijds eene geliefkoosde literatuur. Verder onder titel Fransche literatuur, Duitsche literatuur, en Engelsche literatuur twee, drie bladzijden uit een Fransch, Duitsch en Engelsch boek, gevolgd, voor elk land, door de opgave van eenige jongst verschenen werken. | |
[pagina 749]
| |
De Katholieke Gids. Juni 1900.Zuster Anna Catharina Emmerich en de Heilige Lijkwade in Turijn, vervolg en slot. ‘Zij viert thans haren triomf, de begenadigde Zienster van Dulmen, de Godzalige zuster Anna Catharina Emmerich. Ontdekte oudheden komen de echtheid harer visioenen bewijzen en huldigen de juistheid van haren profetischen blik.’ - Boeddhisme tegenover Christendom, hoogst belangrijke verhandeling van Mgr. de Harlez, voorgedragen in eene bijzondere school te Madison, Wiscousin V.S. en hier uit het Engelsch vertaald. ‘In zijn geheel beschouwd is het Boeddhisme een pandemonium, waar alle soorten van geloof, hoezeer met elkaar in strijd, te zamen gegroepeerd worden, een ware kameleon met immer veranderende tinten en kleuren; de naam Boeddhisme is niet ongelijk een tent, die alle soorten van koopwaar herbergt.... Om een juist idée te geven van de tegenstellingen tusschen hen, zullen wij ons bepalen met te zeggen dat de secten in het Boeddhisme, variëeren van het fatalistische Atheïsme tot het Paganisme en meest geprononceerde Polyteïsme en van de strengste beoefening van 't kluizenaarsleven tot het eenvoudige voorschrift van het, met een geloovig hart, herhalen der namen van Amitâbhâ.’ Op 't einde der verhandeling: ‘Na deze regelen gelezen te hebben zal geen eerlijk gemoed of hart in gebreke blijven om in te zien dat het Boeddhisme eenige leerstellingen bevat van werkelijke en verheven schoonheid. Toch blijft het verre beneden het christelijk geloof, - zoo ver daar beneden als het menschelijke genie lager staat dan de goddelijke wijsheid.’ - St. Martens-kerk te Utrecht, historische bijdrage door J.H. Hofman. | |
De Arbeid. Jaargang 1899-1900, aflevering 8.Slot der verhandeling van Valentin Grandjean: Regards sur la littérature de la Suisse française. - Het Zaad, begin eener zinnelijke novelle van F. Walraedt van Boyen, klankrijke proza, maar gezocht. Waarom toch altijd die zinnelijke, driftige onderwerpen! - Zomer-Sonnetten door Karel van de Woestijne. Aga en Valnö, dialoog met Voorspel door Ed. Verburgh; zonder het Argument vooraf zouden we maar moeilijk weten waar Aga en Valnö naartoe willen. Zoekt de Arbeid bij voorkeur zinnelijke onderwerpen? | |
Neerlandia. 5.Het Jaarverslag van den Alg. Secretaris geeft ‘een overzicht van het arbeidsveld’ van het A.N.V. Onze taal is ‘ons plechtanker’. Zij is ‘onze kracht en altijd ons behoud.’ ‘Niet taal van spraakkunst en meesterigheid, maar zooals zij leeft, in mond en schrift, bij alle leden van onzen stam. Daartoe behooren Groningers, Friezen, Hollanders en Zeeuwen zoo goed als Vlamingen en Afrikaanders.... Wie éénvormigheid als einddoel wil, maakt jacht op een leelijke schim.’ Belangrijk zijn de mededeelingen uit Amerika.’ Door Leonard Charles van Noppen is een Engelsche vertaling uitgegeven van Vondels Lucifer; die van Adam in Ballingschap en Samson is voltooid; eveneens een bloemlezing uit onze geheele letterkunde, van Maerlant af tot de allerjongsten toe.’ - Verscheidene platen hebben betrekking op den Transvaalschen strijd. - De Briefwisseling uit Vlaanderen bespreekt de kwestie der vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool, en de beruchte handelwijze van Majoor Stassinet, die, trots de wet, weer de Fransche bevelen in 't korps der artilleristen ingevoerd heeft; - en de Minister liet begaan; of is hij soms medeplichtig? - | |
Taal en Letteren. 5.Deze afl. behelst vooral van J. Koopmans, een bloeiende inhoudsontleding van den middelnederlandschen Moriaen, | |
[pagina 750]
| |
een schrijven van Prof. Van Helten, en een van Dr Gombault, antwoord en wederantwoord van de polemieke opstelletjes uit vroegere afleveringen. Uit het wederantwoord van Dr Gombault vernemen wij dat deze geleerde eene nieuwe uitgave der Psalmen voorbereidt. - In ‘Waarom nog niet algemeen aangenomen,’ deelt Dr T.D. Detmers mede welke zijn bezwaren zijn tegen de Kollewijnsche spelling, bezwaren ‘welke hij gedurende 5 jaren te vergeefs heeft getracht te overwinnen, en die hem van oorspronkelijk candidaat voorstander tot een verstokt tegenstander gemaakt hebben.’ Namelijk, hoofdgrief, dat hij de vereenvoudigde spelling leelijk vindt, vooral die ie: ‘Wie een beetje gezonde smaak heeft kan toch, dunkt me, woorden als Russiese, kieniene, predikasie, iemagienasie, inkwiesiesie, adminiestrasie, mieniesterie, enz. nooit mooi vinden. ‘Voorts, als tweede bezwaar, gemis aan consequentie en willekeur. Zoo erg hoog loopt Dr Detmers overigens niet op met alles wat De Vries en Te Winkel beslisten: het spellingsonderscheid tusschen zachtlange en scherplange e's en o's heet hij een onzalige gedachte.’ - Daarop volgt een wederlegging van de aangevoerde bezwaren, door Kollewijn zelf. ‘Mooier of minder mooi is de woordklank, de woordkeus, de woordschikking. Niet de spelling. Die is meer of minder nauwkeurig; meer of minder prakties. Met aesthetica heeft de spelling niet te maken... In 't Middelnederlands hindert de schrijfwijze anxt, twe, aerbeit, coninc alleen den leek. Wie 't Middelnederlands kent is aan die spelling gewoon en vindt 'm niet lelik of onartistiek. - Wat de ie-spelling aangaat, ze komt nagenoeg uitsluitend in bastaardwoorden voor. Wat e (ee) en o (oo) betreft, doet Kollewijn uitschijnen hoe L.A. te Winkel in zijn Leesboek der nederl. spelling niet minder dan 16 algemeene regels en 10 hulpregels opgeeft, - welke den beschaafden leek nog meermalen in den steek laten; de vereenvoudigde spelling heeft daarentegen maar één regel (schrijf één e en o op het eind van een lettergreep) en één uitzondering (op het eind van een woord twee e's: zee, ree, vee, enz. | |
Het Dompertje van den Ouden Valentijn; 32e jaar, no 8, 's Hertogenbosch.Aan den anoniemen schrijver van het artikel ‘Moderne Woordkunst,’ door Maria Viola. - Kunst of niet? door G. Bruna. - Voltaire. Een beknopte levensschets, door Herm. Smits Azn. Daarin opgeteekend hetgeen ook de Voltairiaansche doctrinairen onzer dagen nog kenmerkt: ‘Zijn pachters en onderhoorigen liet hij (Voltaire) naar hartelust aan hun godsdienstplichten voldoen, omdat hij in hun vroomheid een waarborg zag, dat ze zich te zijnen koste aan geen bedrog zouden schuldig maken.’ En Voltaire's afgrijselijke dood besprekend, zegt de schrijver: ‘In den vrijdenker-god-loochenaar werden de woorden bewaarheid, eens door den goddelijken Leeraar tot zijne discipelen gesproken: 't Is onmogelijk ergernissen te beletten, doch wee hem, door wien zij komen (Luc. 17,1)!’ - Vereenvoudiging, door G. van Uitert, handelt over Dr. R.A. Kollewijn's stelsel van (zoogezeide) vereenvoudiging der schrijftaal. ‘Men kan niet ontkennen, dat, hoewel de schaar der eerste duizend adherenten reeds zeer is toegenomen na acht jaar, het aantal van “vereenvoudigde” schrijvenden nog steeds onaanzienlijk is tegenover hen, die de spelling en de grammatica van De Vries en Te Winkel nog volgen.’ - Graaf Tolstoï en zijn vredes-denkbeelden, door G.B. - Een prachtige mis, door O. - Een ernstige waarschuwing, door St. ‘De novelle Malle Minetje van Justus van Maurik, no 121-122 van Warendorf's Novellen-Bibliotheek, vormt zulk een schrille en pijnlijke tegenstelling met hetgeen we gewoon zijn van | |
[pagina 751]
| |
de hand van den heer v. Maurik te lezen, dat men onwillekeurig nog eens den titel leest om te zien, of men zich niet vergist heeft in den naam van den schrijver... De uitgevers van bovengenoemde bibliotheek hebben met de uitgave van Malle Minetje eenmaal te meer bewezen, dat ouders slechts met groote omzichtigheid deze Novellen-Bibliotheek in hun huis kunnen toelaten, en de heer Van Maurik heeft gemaakt, dat zijn verdere letterkundige producten met wantrouwen zullen ontvangen worden. ‘- Kort en Klein doet de zeer ware en behartigenswaardige woorden’ opmerken, door Dr. Holwerda, van Leiden, op het 2e Nederlandsche Philologencongres uitgesproken: ‘Van harmonische ontwikkeling van het individu zijn wij ver verwijderd. Onze grootste kwaal is bekrompen intellectualisme: examen-studie zit op den troon, parate kennis is de afgod. Zulk een intellectualisme kent niets hoogers dan utiliteit: de natuurwetenschap wordt slavin, de nieuwe letteren dienen tot opleiding van handelsreizigers. Eén stap verder ligt plompe stofvergoding, de voorstelling dat de beschaving bestaat uit spoorwegen, thelephonen en goudmijnen; niet uit liefde tot het schoone, deugd en waarheid. De wetenschappen, met liefde beoefend, kunnen mee een machtigen dam vormen tegen een kwaad, dat onze volkskracht op den duur verteert.’ Op hetzelfde congres door Dr Gunning, uit Utrecht, erkend, dat onze middelbare scholen en gymnasia moeten godsdienstige scholen zijn’.
J. Mdm. | |
De Gids. Mei 1900.Begin van een roman van Louis Couperus Langs lijnen van geleidelijkheid. - Op de boot naar Batavia door B. Veth, hoofdstuk van een boek ‘Het leven in Nederlandsch-Indië’ dat binnen kort het licht zal zien. - Constantyn Huygens, begin eener lezensweerdige studie van Prof. G. Kalff ‘kort samenvattend of aanstippend wat door anderen breedvoerig is betoogd...; verwerkend wat nog niet of slechts ten deele verwerkt was, zooals b.v. de Latijnsche autobiographie door Dr Worp gepubliceerd; in hoofdzaak de uitkomsten bevattend eener herlezing van Huygens' werken en de nieuwe uitgave zijner gedichten’ - Royaards' Richard II door prof. A.G. van Hamel; in ‘het uitbeelden van Richard's persoonlijkheid, heeft hij, ongetwijfeld, eene aangrijpende creatie geleverd’. Verzen van P.C. Boutens. Voorts dramatisch en muzikaal overzicht. - Juni 1900. Vervolg van L. Couperus Roman Langs lijnen van geleidelijkheid. Te zinnelijke scènes. - Een nieuwe roman van Couperus wordt aangekondigd: De stille kracht. - Vervolg der merkweerdige studie van Prof. G. Kalff over Constantyn Huygens. ‘Geene der voorname dichters onder zijne tijdgenooten geeft door zijne persoonlijkheid en zijne werken zoo zeer een kort begrip van het Nederlandsche volk dier dagen als Huygens. Want Vondel en Breeroo staan te ver van de hoogere kringen; Hooft, al bediende hij zich in zijn Warenar bij uitzondering van de volkstaal, te ver van de lagere. Cats staat hier weer het dichtst bij Huygens en zou hem misschien hebben kunnen evenaren, indien hij niet zoo “gansch achtbaar” geweest ware.’ Lezenswaard is het parallel getrokken tusschen Huygens en Cats. Op 7 Maart 1899 vertrok uit Soerabaja, aan boord van H.M. Siboga, eene espeditie tot onderzoek der marine fauna en flora van den Indischen | |
[pagina 752]
| |
Archipel. Hierover een artikel van Prof. M. Weber. De Siboga-Expeditie, haar doel en enkele harer resultaten. - Van Mej. G.H. Marius eenige beschouwingen over Antoon Derkinderens nieuwste muurschilderijen, in het gebouw der Algemeene Maatschappij van Levensverzekering en Lijfrente, op het Damrok te Amsterdam. - Verder Sonnetten van Hélène Lapidoth Swarth, eene bespreking van het 1ste deel van Francisque Sarcey's Qaarante ans de théâtre, door J.N. van Hall en het muzikaal overzicht van H. Viotta. | |
Studiën. Deel LIV, afl. 3.Als inleiding tot de Vrouwenquaestie geeft ons P. Brum eene studie over het Karakter der vrouw. Hij toont ons dat de vrouw, ofschoon van ééne natuur met den man en veelal niet min goed dan hij bedeeld, nochtans in geest- en lichaamsgaven van hem verschilt. Beider hoedanigheden volmaken elkander: de man, door grooter kloekheid, is meer geboren tot de uitoefening van het gezag, dat in het huisgezin gelijk in elke maatschappij noodig is, de vrouw, door meerder teederheid en gevoeligheid, is bestemd om den man te stutten en van hem beschermd te worden. Eene volstrekte gelijkstelling der geslachten is dus strijdig met de natuur. L. Th. De Groot wijdt een belangrijk artikel aan Den Strijd over den ouderdom der aarde. De Darwinisten hebben, gelijk men weet, voor hun ontwikkelingstelsel eene onberekenbare tijdruimte, milliarden van jaren, noodig. Andere geleerden, waaronder vooral Kelvin uitmunt, bewijzen (of willen bewijzen) dat het vastworden der aarde minder dan 400 millioen, ja waarschijnlijk niet veel meer dan 20 millioen jaren geleden is. Dit staven zij: 1o door de afplatting der aarde, 2o door de hoeveelheid uitgestraalde warmte, 3o door den tijd voor de vorming van den dampkring vereischt, 4o door den tijd waarop de zon kon gereed zijn om levende wezens te koesteren. J. Kerlen trekt nog eens te velde tegen het Aquiprobabilisme door de Redemptoristen Wouters en Janssens in de Katholiek verdedigd. Hij toont ditmaal door de argumenta extrinseca dat het Probabilisme eene leering is die zeker mag gevolgd worden. | |
Vragen van den Dag, Juni 1900.Belangrijk artikel van Dr H. Blink De Ontwikkeling der Britsche imperialistische politiek in verband met de handelsstaatkunde. ‘De natie die steeds met fierheid de banier der handelsvrijheid omhoog hield... koestert thans de gedachte, welke veld wint en waarvan de jongste geschiedenis een uiting is, om een evenwicht tegen de toenemende macht van den handel en de nijverheid van het vaste land van Europa en van de Vereenigde-Staten van Noord-Amerika te vormen, nog wel niet door beschermende, differentieele rechten in te voeren, maar door alles wat Britsche kolonie heet en wat aan de Britsche koloniën grenst te vereenigen tot éen geheel, tot het machtigste koloniale rijk der aarde, in een woord: door al de Britsche koloniën met Groot-Britannië door den band van “Imperial Federation” te omslingeren en aldus nauw aan elkander te verbinden, maar met het moederland als centrum, waar de draden des bestuurs en van den handel samenloopen... De vriendschappelijke begunstiging, welke andere groote regeeringen in Europa schijnbaar aan die plannen van Engeland schenken, getuigt niet van diep doorzicht in de gevolgen, welke uit de voltooïng van Engelands politiek zullen voortvloeien.’ - Vervolg van De opkomst en de ontwikkeling der scheikunde in de negentiende eeuw door Dr A.J.C. Snyders. - Twee militaire doodvonnissen in 1747 | |
[pagina 753]
| |
door Joh. H. Been. Aangenaam verteld en leerrijk. - Kijkjes in Nederland en in den Vreemde. Over St Filipsland naar Duivelland en Schouwen door Dr H. Blink. - Geestelijke epidemiën in vroegeren en lateren tijd. | |
Literarische Warte,herausgegeben von der ‘Deutschen Literatur-Gesellschaft’ in München, no 5: Ueberwunden und widerlegt, door Kart Muth (Veremundus.) Schrijver denkt eenige aanmerkingen te moeten maken op het zeggen van den heer von Vollmar in den Duitschen Rijksdag (15 Meert), en op het antwoord door den afgeveerdigde heer Gröber daarop gegeven. Tegen den eene en den andere verdedigt hij zijne stelling, uiteengezet in zijn schrift: Steht die katholische Belletristik auf der Höhe der Zeit? Ten slotte doet hij de hooge weerde uitkomen van den nieuwen roman Quo vadis? waarvan ook P. Giovanni Semeria, professor aan de scuola superiore di religione in Genova, getuigt: ‘Quo vadis? non è solo monumento d'arte, è un monumento di fede christiana.’ - Ein christliches Kunstwerk, door P. Sigisbert Meier, uit Sarnen. Het kunstwerk, hier bedoeld, is Johannes Jorgensen's De jongste Dag, dat hr Bern. Mann, kon. Deensch consul a.D. uit het Deensch in het Hoogduitsch vertaalde. - Der katholizismus und die moderne Dichtung, door Dr Aug. Wibbelt, uit Duisburg; schrijver weerlegt eene bewering, die hier zooals in Duitschland onder de machtspreuken onzer tegenstrevers voorkomt: ‘dasz die literarische Inferiorität des Katholizismus eine Nothwendigkeit sei, die aus dem Wesen der Kirche Selbst hervorgehe’. - Ein wunder Punkt, door A. Lohr, uit München. Veel, zegt hij, wordt in Duitschland voor de kunst gedaan; ‘nur eine Kunst scheint in dieser Beziehung zum Aschenbrödel verurteilt zu sein und keiner Förderung zu bedürfen. Oder hat einer jemals gehört, dasz von Staats wegen etwas für Nationalliteratur gethan worden sei oder man nur an die Gründung von Instituten gedacht habe wie es die französische Akademie ist?’ - Der Roman ‘Quo vadis?’ von H. Sienkiewicz. Studie von N. Muller. - Zeitschriftenschau, door Dr Thalhofer, uit Donauwörth. - Kritische Umschau: 1) Erbsünde; Roman von Baronesse Falke, 2 Auflage: ‘Erbsünde ist ein trauriges, unerquickliches Buch, aber ein Buch von herber Schönheit... Ich kenne noch ein Buch, das ebenso traurig und düster wie dieses, das auch eine Frau geschrieben, aber es ist mit kunstlerischer Knappheit geschrieben und dieser angepaszt, auch stilistisch knapp und düster, was man von Erbsünde nicht sagen kann. Ich meine damit Harraden's: “Schiffe, die nachts sich begegnen.” (Carl. Conte Scapinelli). - 2) Otto Helmut-Hopfen: Der Alkalde von Xeria. Erzählung: Die ganze Geschichte ist viel so wenig dramatisch, viel so wenig mit Berücksichtigung des Milieus geschrieben. (Carl. C. Scap.) - 3) Religiöse Lyrik’ Sonntagsglocken, von Max. Bern; - und Feierglocken, von Cordula Peregrina. Het eerste dezer is eene bloemlezing ter ‘Verherrlichung des Sonntags in der Poezie.’ hetzelfde thema ligt ten gronde aan de dichtstukken van C. Peregrina: een en ander ‘ein wirklich passendes Festgeschenk’.
J. Mdm. | |
Das litterarische Echo. - 1 Mei 1900.Der Monolog (Hans Sittenberger. - Weenen.) - Er zijn monologen van verschillenden aard. Daar is vooreerst de epische, dien men niet enkel in de oud-grieksche, maar ook nog in de moderne tooneelstukken aantreft. Hij dient, 't zij bij den aanvang, 't zij in den loop van 't drama, om aan | |
[pagina 754]
| |
't publiek dingen mee te deelen, die achter de schermen gebeuren, dingen die men klaarheidshalve niet kan verzwijgen, en die men kortheidshalve niet dialogisch mag bekend maken. De epische monoloog kan dus in sommige gevallen de handeling bespoedigen, doch daar hij zelf alles behalve een handeling is, vindt hij, uit den aard der zaak, in een drama geen plaats. - De lyrische monoloog meldt geen feiten, maar schildert een gemoedsgesteltenis, maalt den ‘Stimmungsgehalt’ van sommige tooneelen. Zoo'n alleenspraak is te verdedigen: er komen in een gegeven drama wel degelijk toestanden voor, die den mensch in een lyrische stemming brengen. Eindelijk heeft men den dramatischen monoloog. Men hoort hem in den mond van hem die, eerst door tegenstrijdige gevoelens en overwegingen geslingerd, ten slotte tot een besluit komt dat den toestand verandert, en daardoor nieuwe verwikkelingen of ontwikkelingen bewerkt. - Volgens 't naturalisme, is de monoloog onwaarschijnlijk, ergo, verworpen. Schrijver behoudt 't gebruik ervan - mits het zooveel mogelijk te beperken - om technische redenen. Telkens als er een toestand is, zegt hij, waarin een persoon beslissingen treft, die, volgens 't plan van 't stuk, voor alle medeacteurs moeten geheim blijven, is 't beter een frisschen monoloog te wagen, dan door 't vermijden ervan, de handeling te benadeelen. Goetheschriften. - (Richard M. Meyer. - Berlijn). - Overzicht van schriften over Goethe verschenen, naar aanleiding van diens onlangs gevierde verjaringsfeesten. Ein Dramen-Cyclus. (Marie Eugenie della Grazie. - Weenen). Beoordeeling van 4 drama's waarin Wilhelm Weigand de helden van den Renaissancestrijd doet herleven. Rumänische Litteratur. (Georg. Adam. - Berlijn). Schets van de niet onverdienstelijke Roumeinsche letterkunde, m.a.w. een en ander over Eminescu, Vlahutza, Caragiale, Cosbuc, enz. Drei Gänge. (Arthur Morrison). Een stuk uit de boxerswereld, vol waarheid en leven. Boekbeoordeeling, enz. 15 Mei. - Die Moral des Künstlers. (Julius Hart. Berlijn). Hier roept men: ‘Zonder moraal geen kunst.’ Ginder schreeuwt men tegen: ‘Waar de moraal komt, vlucht de kunst.’ - Entendons-nous, brengt Hart verzoenend in, ge bedoelt een verschillende moraal en zoo hebt ge allebei gelijk. Moraal, zoo redeneert hij, is een in daden overgebrachte wereldbeschouwing. Nu, het ‘künstlerische Schauen’ is een innige vereenzelviging met de omgevende verschijnselen, een ‘sich hineinleben’ in de helden en gedaanten van het ontworpen gewrocht. Derhalve is de moraal van den kunstenaar natuurlijkerwijze eene Identiteitsmoraal. De moraal daarentegen van den normaalmensch en de moraal der wetten is een Scheidingsmoraal. Want, in 't dagelijksch leven kampen wij voortdurend tegen de omgeving: wij weren af, wij verdedigen ons, wij vreezen, wij beschutten ons; en alle wettenmoraal is straf, bedreiging en verweer. - Uit die neiging tot vereenzelviging vloeit die eeuwenoude en algemeene strekking der kunst om de zijde der zondaars te kiezen en het misdoen van echtbrekers, lichtekooien, enz., eenigszins te verschoonen. En zie, zoo roept Hart uit, hier stemt de kunstmoraal overeen met de godsdienstige, hier reikt de kunstenaar de hand aan Christus die zei: ‘Bemin uw naaste als u zelf’ en ‘wie zich vrij voelt van schuld, die werpe haar den eersten steen toe. - De ultramontanen en orthodoxen die voor de lex Heinze ijveren... die kennen den geest van 't Evangelie niet.(!) Houden wij, ondanks en tegen hen de vaan der kunstmoraal omhoog! Ein Meister der Novelle, karakterschets door Richard Schaukal (Weisskirchen). - Hier wordt bedoeld Ferdinand von Saar, wiens ‘No- | |
[pagina 755]
| |
velle ans Oesterreich’ onlangs verschenen. De verhaaltjes van dezen Oostenrijker kenmerken zich door een (misschien al te) eenvoudige techniek, door het stil weemoedige, het zacht innige, het week droomerige van personen en tafereelen. Geweldige hartstocht en weelderige fantasie zijn von Saar onbekend. Hij slaagt best waar hij schildert, 't geen hij zelf innig heeft meegeleefd. Zijn taal en stijl zijn doodeenvoudig, van alle gezochtheid vrij. Aus Mörikes Briefwechsel: vijf brieven, uit de jaren 1829-1832, ons meegedeeld door Rudolf Krauss. Dänische Bücher, overzicht van de jongste Deensche lettergewrochten, door Ernst Brausewetter (Berlijn) Boekbeoordeeling, enz.
J.D.C. | |
Stimmen aus Maria Laach, April en Mei 1900.In Neuere Publikationen über den marxistischen Sozialismus bespreekt E.P.H. Pesch de werken van K. Kautsky Bernstein und das Sozialdemo-kratische Programm, van Th. G. Masaryk Die philosophischen und soziologischen Grundlagen des Marxismus, van Dr P. Weisengrün Das Ende des Marixismus en van de nieuwere volgelingen van Kant, die beweren dat Marx en Engele veel aan Kant's critische philosophie te danken hebben. - Zur Frage der Gleichberechtigung der Frau door E.P.V. Cathrein. ‘In Wahrheit ist die Frauenfrage die Hälfte der sozialen Frage. Die Hälfte der menschen sind Frauen, die Hälfte der menschlichen Arbeit ist Frauenarbeit, die Hälfte der menschlichen Leiden und Schmerzen werd von den Frauen getragen.’ Van katholiek oogpunt werden de verschillende stelsels besproken. - Slot der levensschets van Aug. Reichensperger door E.P.A. Baumgartner. - In Die alten Klassiker und die moderne Bildung, verdedigt E.P.G. Gietmann met de bekende argumenten het gebruik der oude klassieken. | |
Jahrbücher für Nationalökonomie und Statistik, Jena, ma 1900.Jos. Kulischer zet zijne studie voort ‘Zur Entwickelungsgeschichte des Kapitalzinses’. F. Wissowa ontleedt ‘die wirthschaftliche Gezetzgebung im Deutschen Reiche im Jahre 1899’.
A.P.W. | |
La Quinzaine 16 Mai 1900.Merveilleux du Vignaux, Un peu d'histoire à propos d'un nom. - Ernoul. Begin eener levensschets van ‘cet homme doué de facultés si rares, attaché par la politique au barreau de Poitiers, dont il était l'honneur; membre éminent de l'Assemblée de 1871, orateur éloquent au palais et à la tribune, où l'inspiration émue, la force communicatrice naissaient de sa sincérité; chrétien aimable, mais sans crainte, dont la foi réfléchie fut pour d'autres une lumière; défenseur plein de feu de l'idée monarchique, dont il crut un instant entrevoir le triomphe; puis, rentré dans l'obscurité, non pas simplement acceptée mais voulue, de la vie rurale, où, comme un Romain d'autrefois, il abritait ses souvenirs.’ - Eugène Duthoit: Le Passé et l'avenir du Réferendum en France. Sedert een tiental jaar hebben eenige stedelijke besturen in Frankrijk, vooraleer eene belangrijke beslisssing te nemen, de kiezers opgeroepen om hierover ja of neen te zeggen. In den beginne is 't Ministerie van Binnenlandsche Zaken hiertegen opgekomen, nu laat het begaan. Schrijver meent dat het beginsel in de wetgeving diende geschreven te worden. ‘Il (le | |
[pagina 756]
| |
referendum municipal) n'a donné lieu à aucun trouble, à aucune manifestation qui puisse inquiéter les amis de la paix sociale. Il s'est montré libéral comme à Beauvais et à Meudon, économe des deniers publics comme à Cluny et à Pont-Audemer.’ - Paul Lorquet, Les Maîtres d'aujourd'hui. - Les Archaïsants. - L'Exotisme. Slot eener reeks artíkelen over de Fransche schilders.’ L'Art vit d'actions et de réactions, de marches et de contremarches, de rivalités et de combats... Unité, oui certes, mais faite de diversité et d'uniformité, - synthèse de forces vivantes, et d'autant plus ample et d'autant plus haute que ces forces sont plus nombreuses et plus dissemblables. S'il est vrai, comme je le crois, que la diversité soit plus grande aujourd'hui que jamais, il ne convient pas de nous en affliger comme d'un signe de décadence, mais bien plutôt de nous en réjouir comme d'une preuve certaine de vigueur et de fécondité. | |
The Nineteenth Century. London. June, 1900.De oorlog geeft aanleiding tot een artikel over gewonde paarden door L.W. Picke) en een over geweer-clubs in Zwitserland (door Rivett Carnac). Mevrouw Batson ontleedt eenige hovenierderij-boeken; Arthur Posonby verhaalt de geschiedenis van den Deenschen sterrekundige Tycho-Brahe, en Kapitein Fitzalan Manners, van 't regiment ‘the Irish Guards.’ Cecil Boyle, een ooggetuige, beschrijft de marsch op Kimberley en de gevangenneming van Cronje. De toekomst van Zuid-Afrika moet volgens het Nataalsch Kamerlid F.S. Tathan, verzekerd worden, met aan al die streken volledig ‘self government’ te geven; maar in Transvaal en Oranje, die moeten koloniën wezen, hoeft men de overmacht in handen van de ‘loyal subjects’ te stellen. Daar Kaap-Kolonie te groot is en een machtig Afrikaanderelement bezit; daar integendeel Natal klein is en uitsluitend ‘loyal’, dient men de oproerige staten bij voorkeur tot dit laatste land toe te voegen. De vertegenwoordigers van al de Z.A. staten zouden vervolgens bijeenkomen om, in den aard van Canada, hun bondgenootschap te regelen. Dan zal de rassenhaat totaal verdwijnen. De hoofdzaak is, dat de Z.A. streken niet rechtstreeks door Downing street bestuurd worden. In het volgend artikel integendeel vraagt Rev. J.S. Moffat, met het oog op de negerkwestie, dat Londen Zuid-Afrika zou besturen. Tatham heet bisschop Colenso een schreeuwer, en de meeste schrijvers, die zich met Zuid-Afrikaansche toestanden onledig houden, verbazend onwetend. Het ergste voorbeeld is Sidney Low, die in 't Decembernummer van the Nineteenth Century een ‘dwaas’ opstel liet drukken. In dit nummer verschijnt een nieuw artikel van denzelfden Sidney Low, over ‘Enigmas of Empire.’ Hij zegt dat de onwetendheid aan Engeland zooveel kwaad gedaan heeft. Rev. Dr Cobb voorspelt den val van de Anglicaansche kerk. Er is maar een, doch onmogelijk, redmiddel: de Anglicaansche kerk zou hare grenzen moeten openmaken aan de Nonconformisten. Vrij onduidelijk is een artikel van Wilfrid Ward, om te bewijzen dat de Roomsche kerk en de hedendaagsche beschaving niet tegenstrijdig zijn. De vrijheid van oordeelen over godsdienstige zaken vergelijkt hij bij de vrijheid van den gemeenen man om de krijgskunde der Afrikaansche generaals en van het War Office te bespreken. R.K. Douglas wijst op het verstandelijk ontwaken van China, | |
[pagina 757]
| |
waar sedert den oorlog duizenden uit Europeesche talen overgezette boeken verkocht worden, en waar de vroeger zoo onwetende ambtenaars, zelfs in afgelegen hoeken, bekwaam zijn te spreken over Europeesche staatkunde en nieuwe uitvindingen. Lord Thring ontleedt de nieuwe wet op den letterkundigen eigendom, en geeft bij deze gelegenheid een geschiedkundig overzicht. Het artikel is lezenswaard. Lord Camden's oordeel, dat de bevoorrechten naar den geest den plicht hebben, hunne gaven te gebruiken tot nut van 't algemeen, en niet tot eigenzuchtige uitbuiting, heet hier ‘éloquent nonsense.’ Het vernuft van Händel. zegt H. Heathcote Statham, wordt tegenwoordig in Engeland beneden Bach gesteld, omdat deze laatste in de begeleiding meer studie heeft. Bach's beste solo's kunnen gelijk gesteld worden met Händels ‘second best’. Om woorden te vertolken is Händel onvergelijkelijk als verscheidenheid, pathos, en geestigheid. Mozart is wel even verscheiden, doch bereikt Händels hoogte nooit. Deze oude toondichter is de grootste dichter van al de muziekscheppers; en het was ongetwijfeld uit hoofde van dit dichterlijk vernuft, dat zijne werken zulke sterke en beantwoordende sympathie opwekten in Beethoven, den grootsten muzikalen dichter van het moderne tijdvak, die, spijts al het verschil van stijl en kunst dat hen scheidde, klaarblijkelijk in Händel eenen verwanten geest zag, en een vernuft, zelfs grooter dan het zijne.
A.P.W.
In de 3-4 laatste nummers van het tweemaandelijksch Bulletin of the Department of Labour, Washington, geeft W.F. Willoughby omstandig verslag over Arbeidswetten in Frankrijk, België, Engeland, Duitschland, enz. Het nummer van Mei 1900 bevat (blz. 457-584) eene studie over ‘Voluntary conciliation and arbitration in Great Britain’, door John Bruce Mac Pherson.
A.P.W. | |
Civilta cattolica. 5 maggio 1900.La perdita dell' unita intellettuale. Schrijver onderzoekt de oorzaken van het verlies der gedachteneenheid: de ikzucht die het algemeen welzijn aan het welzijn der bijzonderen slachtoffert, de waanwijsheid der geleerden, die op de volksmassa haren invloed uitoefent, de onmogelijkheid van een natuurlijk gezag om hare denkwijze aan anderen op te leggen. - Vandaar het groote nut van het ontfaalbaar gezag der Kerk. Schrijver beantwoordt beurtelings de opwerpingen die tegen dit redmiddel der maatschappelijke gedachteneenheid ingebracht zijn en hij doet de plichten uitschijnen van den Staat om die eenheid te beschutten. Helaas, de Staat met zijne vrijheden heeft die eenheid bekampt. Mocht het verleden eene les zijn om den Staat tot eenen heilzamen terugkeer te brengen. Della stela del Foro e della sua inscrizione arcaica. Schrijver vervolgt zijne verhandeling over het monument in het Forum onlangs ontdekt; hij bespreekt de denkwijze van Pr. Pais die over dit onderwerp schreef in de ‘Nuova Antologia’ van 1 Nov. 1899. Deze beweert dat het opschrift dagteekent van het begin der IVe eeuw en den openbaren reinigingsdienst aangaat. Schrijver verwerpt deze meening en toont opnieuw hoe de overlevering zegepraalt over de hyperkritiek. Determinismo e libertà. Vervolg van een vorig artikel over 's menschen vrijheid tegenover de hedendaagsche dwalingen. Schrijver wijst er op hoe de dwalingen aan de stelsels van Demokritus, Heraclitus en Empedocles ontleend zijn en er | |
[pagina 758]
| |
slechts in den uitwendigen vorm van verschillen. Alzoo hebben wij het physiek-, het physiek-fisiologisch en het psychologisch determinismus. Schrijver wederlegt het determinismus dat den mensch aan een werktuig vergelijkt. Hij beantwoordt insgelijks verscheidene opwerpingen, onder anderen deze getrokken uit de studie van Lombroso en Ferri over de kwaaddoeners. Hij weerlegt ze met de leering van St. Thomas over de driften en den invloed op den wil: de wil geleidt ze en 't is in 's menschen macht ze te beteugelen, tenware zij het verstand geheel uitdooven. Eindelijk doet de schrijver de noodlottige gevolgen uitschijnen van deze dwaalleer voor de samenleving, gevolgen die geenszins afgekeerd zijn door de uitvluchtsels: de uiterlijke en maatschappelijke verantwoordelijkheid- en de natuurdrift tot het algemeen goed. 19 maggio 1900. L'indole del secolo XIX. In de menigvuldige beschouwingen die over de 19e eeuw gedaan worden, vindt men, zegt schrijver, algemeen te veel optimismus. Glorie en roem ontbraken zeker de Kerk niet, maar niettegenstaande is ongeloof en Godshaat het kenmerk van de verloopen eeuw. Van de zoo gevierde ‘verklaring en eisching van de rechten van den mensch’ kwam men tot de vergeting en weldra tot den haat van God. Vandaar de leeringen der scheiding van Kerk en Staat, wetenschap en geloof, rede en veropenbaring, de levering der onafhankelijke zedenleer, godsdienstige onverschilligheid. 't Was de vergoding van den mensch en zijne rede. Maar weldra zag men dat de rede ontoereikend was om al de groote vraagstukken op te lossen: het ongeloof baarde het scepticismus. Paolo diacono (sec. VIII). Vervolg der historische navorschingen over het leven en de werken van den diaken Paulus, vooral over zijne ‘expositio super regulam’. La religione del primo console. Schrijver haalt eene belangrijke samenspraak aan van Napoleon met zijnen raadsheer Thibaudeau, waar de gedachten van den 1sten consul op godsdienstig terrein zeer wel in doorstralen. Eigen voordeel en verwezenlijking zijner plannen van alleenheerschappij waren het eenige richtsnoer: die ook zetten hem aan eenige kloosterorden in Frankrijk herop te richten. Met die inzichten ook alleen trachtte hij de gunst van Plus VII te winnen. Hij zendt den Paus het beeld van O.L. Vr. van Loreto terug, eenige jaren te voren aan het Heiligdom van Loreto ontstolen, en schrijft eenen eigenhandigen brief in het Italiaansch aan den Paus om te vragen dat deze hem tot keizer der Franschen zou willen kronen.
A.V. |
|