Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1
(1900)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 733]
| |
De gedichten van Constantijn Huygens naar zijne handschriften uitgegeven door Dr. J.A. Worp. Negende deel. Registers. Groningen, J.-B. Wolters, 1899.Met dit negende deel is dus het groote werk van Dr. Worp, waarvan de Dietsche Warande herhaaldelijk heeft gesproken, afgesloten. Het bevat, behalve de Registers, ook nog eene gewichtige Nalezing, Aanvullingen en Verbeteringen. Wat de registers betreft, zoo meent de uitgever dat een algemeen alphabetisch register te veel plaats zou hebben beslaan, daarom schrijft hij drie lijsten van alle gedichten: Korenbloemen, Momenta desultoria en het overige in 4 afdeelingen. Mij dunkt de drukker had maar met zijne hand over het hart moeten gaan en geven met kleine letter het genoemde algemeene register, waartoe een enkel woord of titel den weg zou gewezen hebben. Hij geeft zelfs nu, van de andere zijde te veel. Wat gaat het den lezer aan, dat b.v. het oude Testament meer dan honderdmaal, den naam als Juvenalis een vijftigtal malen genoemd wordt, indien men niet weet, waarom of bij welke gelegenheid. Hier is dus te veel en te weinig. Hoe kan ik vinden bij welke gelegenheid Huygens ‘Si cuncta vides’ uit de dertiende satyre geschreven heeft, of uit Thomas van Kempen. ‘Utilius est oculos... avertere’ uit de Navolging heeft aangehaald? En dan de talrijke cijfers bij de namen van Visscher, Schurman, enz. Zij zijn geheel nutteloos zonder nadere bepaling. Een goed algemeen, systematisch Register geeft aan werk van dien aard eene dubbele waarde. Overigens valt toch de groote vlijt des bewerkers te prijzen.
A.T. | |
Door het leven. Gedichten van Huibrecht Haenen. Gent, A. Siffer 1900.Het is altijd een groot genoegen de lezing te beginnen van eenen nieuwen dichtbundel, door eenen dichter u onbekend: Blijde hoop, op nieuwe, ongeziene schoonheid. Zoo heb ik Huibrecht Haenen's Door het leven aangevat, gelezen, en... ik moet het wel zeggen... niet voldaan geweest. Verre de meeste stukken zijn, niettegenstaande hun' schoone onderwerpen, geene gedichten, d.i. geene werken van kunst, van dichtkunst. De gedachte is meestal niet gerijpt, en vooral, straalt niet door in ware, levend opgevatte vormen. En wat heeft men nu aan verzen welke aan die vereischte niet beantwoorden? Huibrecht Haenen, die dit schrijft wil u in 't minste niet afbreken, | |
[pagina 734]
| |
hij kende u niet, had nooit van u gehoord, en zocht in uw boek, met angstig verlangen, welwillend en beminnend, naar schoonheid. Vindt hij ze niet of toch weinig, geloof hem, hij is er waarlijk droevig om. Moet ik aanhalen? De zee is wijd, de hemel diep
Doch wijder dan de wijde zeëe
Doch dieper dan het hemeldiep
Is mijn hart.
Aan den hemel glijdt de wolk,
Over de zee de kiele
Ook hare wolk en haar kiel
Heeft mijn hart.
Ai! met den besten wil ter wereld, dat is toch niet gedicht? En wat is die zeëe. En elders die maagde? Zelfs in West-Vlaanderen sleept men geene e na die woorden; wilt gij die zoete taal schrijven, luister er eens goed naar. Maar dat zijn kleinigheden die ik u geerne vergeef, ware 't niet van de nuchtere en onrijpe of overdreven gedachten, als in Kloosterklokken, Het Leven, ja bijzonder dát, de ziel, de gedachten. Geen overeenstemming tusschen den wat en den hoe, de stoffe en den vorm, de woorden en den zang. Mijn beste Huibrecht Haenen, dicht nooit zonder dat gij u gepraamd voelt door eene aandrijvende, heldere, ontroerde gedachte, en zonder dat in u de woorden opwellen, en de klanken, en de rythmen aan die gedachte eigen. En wees nu niet ontmoedigd door wat ik u hier zeggen moet omdat ik het zóó denk. Daar zijn verzen in uw boek - dit weze gezegd, niet om te paaien, maar als welgemeende aanmoediging - daar zijn verzen, zeg ik, die mij toonen dat er diep in u een zucht ligt naar eigen kunst; ontwikkel dat streven door diepe opmerking, door aandachtig luisteren naar klanken en rythmenspel, denkt dat de kunst ligt in geheel uw wezen, uwe ziel en uw lichaam, uwe eigen, volle zelfstandigheid, en gij zult eens zelve verwonderd zijn over hetgene gij kunt.
Al. W. | |
Kern der deutschen Grammatik. Sprachstücke, Lehrätze, Regeln und Ubungen. Für Elementarklassen von Real - und Töchterschulen sowie für gehobene Volksschulen nach der direkten methode bearbeitet von O. Veenstra. - P. Noordhoff, Groningen, 1900, 1 Gl.Het boekje maakt een gunstigen indruk, en het ware te wenschen dat in vele scholen hier te lande er een proef mede werd genomen, bij het aanvankelijk onderwijs van het Duitsch. Dat het onredelijk, en tijdverlies is het Duitsch langs het Fransch om, en met Fransche ‘Manuels’, aan Vlaamsche kinderen te willen aanleeren, ware dwaas te willen bewijzen: ons land telt ook op schoolgebied te veel hoorende-dooven nog, en ziende-blinden; aan de verantwoordelijke hoofden der scholen en toezieners komt het toe te argumenteeren op de eenige wijze waarvoor die mannen gevoelig blijven: - met den stok, als de muilezels. Maar ook door menigen leeraar, die het aanleeren van het Duitsch aanknoopt aan de eigen Vlaamsche moedertaal der kinderen, wordt dikwijls uit het oog verloren hoe veel een Vlaamsche jongen al weet van het Duitsch, ook vooraleer hij ooit een Duitsch | |
[pagina 735]
| |
woord heeft hooren uitspreken, omdat zooveel bestanddeelen aan beide talen gemeen zijn, en dat ook beider aard dezelfde is. Twee omstandigheden maken het den leeraar en den leerling lastig wat het Duitsch onderwijs betreft: - de vreeselijk ingewikkelde spraakleer, dit, eerst en vooral; - en voorts de verschillen tusschen ons taalgebruik en het Duitsche, welke niet altijd groot genoeg zijn om sterk te treffen; de groote overeenkomst tusschen Duitsch en Nederlandsch wordt op die wijze een eigenaardig en niet te miskennen bezwaar. Wie daarop letten wil, - en aan de verleiding van gemak en van pronkzucht niet toegeeft -, ziet dan ook spoedig in hoe verkeerd het is de lastige Duitsche grammatica jonge kinderen naar den kop te werpen; want in hun kop, daar krijgt ze niemand. Het ontwarren der meervoudsvorming van de naamwoorden hoort aan het slot van den leergang, bij het stelselmatig schikken van vele begrippen en opmerkingen die zich de leerling onbewust heeft kunnen eigen maken, terwijl hij met het Duitsch al wat vertrouwd is geraakt, door den meester te hooren Duitsch spreken in de klas, en door zelf Duitsch te lezen; door in het Duitsch te antwoorden, en door eigen geschreven Duitsche oefeningen. Die bedenkingen rijzen natuurlijk voor den geest, bij het inzien van Veenstra's boekje, en het lezen van zijn Voorbericht. De heer Veenstra heeft eene handleiding willen schrijven, voor twaalf a veertienjarigen, bij wie een redelijke kennis van de hoofdzaken der spraakleer ondersteld mag worden; o, men schrikke niet, veel grammatica wordt door den heer Veenstra, terecht, niet gevorderd! - Van thema's en vertalingen uit de moedertaal acht hij het verkieslijk een zeer spaarzaam gebruik te maken. - Welnu, het komt ons voor dat hij zijn taak goed opgevat, en met zijn boekje een flink schoolboekje heeft geleverd. - De oefeningen zijn de hoofdzaak: uit de oefeningen worden de regels afgeleid, en vóór de jongens klaar zijn met ééne moeilijkheid worden ze geen andere, of geen vracht andere op den nek gegooid. Al dadelijk worden ze aldus gewaar hoeveel Duitsch ze alreeds kennen, voor het ooit geleerd te hebben: hier en daar een woord verschil maar, of een andere wijze om de dingen te zeggen, andere letters, en eenige afwijkingen in de spelling. De eerste reeks oefeningen zijn bestemd om de kinderen met de ‘Ausprache en Rechtschreibung’ vertrouwd te maken. - Nu volgt de ‘Grammatik’. Eerst de telwoorden, - eenige oefeningen over het geslacht der naamwoorden, in verband met het gebruik van der-die-das en van er-sie-es. Op zeer geleidelijke wijze, bij brokken en stukken, worden de jongens daarna ingewijd in de eigenaardigheden van verbuiging en vervoeging, van het gebruik der naamvallen, van dat der voornaamwoorden; dit alles met de noodige afwisseling, en de vereischte, goed berekende, klimming in de reeks der moeilijkheden waardoor de kinderen heen moeten. En het verdient wel uitdrukkelijk geprezen, dat het denkvermogen daarbij, uit den aard der leerwijze, in de eerste plaats geoefend wordt. Deze aanbeveling is misschien wat lang geworden. Het boekje verdiende het. Het komt ons uiterst geschikt voor, om gedurende de twee eerste jaren Duitsche les den leeraar zijn taak te verlichten, en de kinderen smaak te doen vinden in de studie van het Duitsch; ze zullen ongetwijfeld er veel verder mee komen dan nu doorgaans na drie of vier jaren les het geval is; ze zullen smaak en genoegen vinden, in een der leervakken, dat hun anders te dikwijls af keer, zooniet afschrik, inboezemt.
L.S. | |
[pagina 736]
| |
Geschiedenis van den Vlaamschen Taalstrijd van Maerlant tot op onze dagen, door Jef Recht, bij Delille, 1.50 fr. voor Duimpjeslezers; 2.00 fr. voor anderen.Feiten opeenhoopen, beknopt, onpartijdig, volledig zijn, dit heeft de schrijver betracht en daarom is zijne geschiedenis een uiterst dienstig en gerieflijk werk voor alle Vlaamsche strijders, sprekers, dagbladschrijvers en taalbeminners. Het is tot hiertoe het eenig volkswerk over onze beweging in 't Nederlandsch, geschreven. Dr. Hamelius Histoire du Mouvement Flamande, heeft groote hoedanigheden, maar is meer letterkundig en daarbij wat liberaal-partijdig. Van Zuylens Taalwetten is bijzonder rechtskundig. Jef Rechts Geschiedenis is een volkswerk en kan toch dienen voor geleerden, het spaart de moeite van voor de minste redevoering vele tijdschriften en boeken te moeten doorbladeren. Al de bijzonderste bonden, tijdschriften worden erin vermeld, zonder onderscheid van partij of denkwijze. Aan A. Rodenbach en de Studentenbeweging wordt een bijzonder hoofdstuk gewijd. Vlaming lees dit boek, leer wat al geleden en gestreden werd voor Vlaanderen, en houdt den strijd vol omdat gij Vlamingen zijt.
G.H. | |
Taaloefeningen voor Gymnasia, H. Burger-, kweek- en Normaalscholen, door L. de Vries, Hoofd eener school en Leeraar aan de Inrichting van ‘De Vereeniging tot opleiding van Onderwijzers en Onderwijzeressen’ te Amsterdam. - Drukk. P. Noordhoff, Groningen, 1900.In des schrijvers voorbericht lezen wij: ‘De taaloefeningen, die in dit bundeltje voorkomen, onderscheiden zich hierdoor van vele andere, dat de zinnen, bijna zonder uitzondering aan onze beste schrijvers zijn ontleend. - Vooral voor aanstaande onderwijzers en onderwijzeressen is 't aanbevelenswaardig, dat de zinnen, die gegeven worden, ook werkelijk door letterkundigen zijn geschreven. - Bij de meeste bundels taaloefeningen wordt meer gelet op het verbeteren of invullen van taalvormen in zinnen, dan wel op den inhoud of de waarde van de gedachte, in deze vervat. - Zooveel mogelijk is getracht aan dit bezwaar te gemoet te komen. Niet aan de groote hoeveelheid, maar aan de practische waarde van de voorbeelden, is de meeste aandacht gewijd.’ - Met die woorden des schrijvers stemmen wij gereedelijk in: de zinnen, ja, die men onzen jongens voorlegt, wezen in opzicht van beteekenis niet ledig, niet onbeduidend. Hier nochtans durf ik bijvoegen, dat niet alle uittreksels, die in deze Taaloefeningen voorkomen, mij bevredigd hebben. Een al te groot getal dezer, - zij wezen dan ook aan de beste schrijvers ontleend, - zijn wel is waar zeer geschikt voor de toepassing der regels, doch te weinig beteekenend voor hert en geest der leerlingen. De Heer de Vries geeft vooreerst oefeningen op over de zinsontleding; daarna - en dit deel beslaat ruim de 3/4 van het boek, - handelt hij over de verschillende woordsoorten. Of hij nu in zijn werkje veel nieuws - nieuws in opzicht van voorstellen, van aanleeren - opgeeft? och neen; maar wat hij voorstelt is wel, is methodisch voorgesteld, en, al treffe men niet alles aan wat in de spraakleer kan bezwaar opleveren, en dáárin voorzien valt in allen gevalle niet doenlijk, - toch zullen onze Belgische | |
[pagina 737]
| |
onderwijzers en leeraars in deze Taaloefeningen voorzeker wat nieuws en nuttigs, aantreffen... Zoo zij het boek als schoolboek niet invoeren en den leerlingen in de handen niet geven, zullen zij er toch voorraad, en degelijken voorraad in vinden om hunne taallessen te bereiden. Ik meen zelfs dat het velen zal goed doen wat nader kennis te maken met Noordnederlansche schoolboeken. Dunkt hun dat alles dáárom alleen geen brandhout is: dat het den stempel van het Noorden draagt, o ja, dit neem ik ook aan... maar zoo gij de Duitsche en Engelsche en Fransche schoolwerken te rade gaat, sluit dan de Nederlandsche niet uit. Onderzoekt, en kiest, en put... verwerkt, en weest dan zelfstandig leeraar zonder blind nabootser te wezen. Ik wensch ten slotte met den schrijver: ‘Dat deze Taaloefeningen ‘even gunstig mogen ontvangen worden als vroeger zijne Stijloefeningen.’
J. Mdm. | |
Petrus De Rudder. - Schielyke genezing eener beenbreuk te Oostakker, bij Gent, door I. Van Hoestenberghe. S.J.Bij Em. Van Hoestenberghe-Houtteman, Nieuwe Gentweg, te Brugge, 1900. In de 1ste aflevering van D.W. en B., bl. 82, hebben wij in 't kort den inhoud meddgedeeld en besproken van eene wetenschappelijke bijdrage, onlangs verschenen, over de wonderbare genezing van Pieter De Rudder. Menigvuldige tijdschríften hebben dit verdienstelijk werk hoog geprezen, en hunne lezers warm aanbevolen, en, wij herhalen het, de uitgesproken lof is verdiend. Er bestond alreeds van in 1875 een degelijk Vlaamsch verhaal van die merkweerdige gebeurtenis door E.H. Scheerlinck; maar sedert den dood van Pieter De Rudder en zijne ontgraving zijn er nieuwe bewijsstukken bijgekomen die het boek van E.H. Scheerlinck noodzakelijk onvolledig laten. Daarom heeft Pater Van Hoestenberghe eene ware leemte gevuld met ons over dit wonderteeken een Vlaamsch verslag op te dienen, omstandig en nauwkeurig tot in de minste bijzonderheden, gestaafd op allerhande getuigschriften en met vier schoone lichtprenten versierd. Zooals de schrijver het zelve bekent, zijn doel is niet van het feit wetenschappelijk te bespreken, maar het ‘in 't Vlaamsch meer en meer kenbaar te maken’. Wij wenschen dat hij daarin ten volle mochte lukken, en waarlijk, zijn werksken is geschikt om eene aangename en tevens stichtende lezing te verschaffen aan het christene volk van Vlaanderen. De prijs is gesteld op 50 cent. met afslag op een zeker getal inschrijvingen.
A.D.S. | |
Methodus excipièndi confessiones ordinarias variis in linguis: Composita a sacerdote Dioeceseos. Harlemensis-Amsteldami G. Borg, 1900.In zeven talen - Engelsch, Fransch, Duitsch, Hollandsch, Italiaansch, Spaansch en Deensch - heeft men in dit zeer handig en prettig uitgegeven boekje een korte, maar ik meen zeer volledige methodus om vreemdelingen, wier taal men niet meester is, biecht te hooren. Het latijn is telkens voor iedere vertaling geleider. Natuurlijk zullen sommigen de ondervraging te groot, anderen te kort noemen, maar zooals de bescheiden bewerker zegt, is het zeer lastig om tusschen deze Scylla en Charybdis door te zeilen. Wie echter verstandig is, vindt in dit boekje een veiligen weg. Het zij daarom den Priesters zeer aanbevolen.
B. | |
[pagina 738]
| |
L'art gothique et la renaissance en Chypre, Enlart, C., 2 vol. Paris, Leroux 1899, 8o XXXII, 756 blz. met afbeeldingen.Enlart is de schrijver van Origines françaises de l'architecture gothique. Hij tracht, tegenover andere bevinding, den bouwstijl van omtrent 1200 uitsluitend aan Frankrijk toe te schrijven. Maar Oostelijk ‘Frankrijk’ had in de Karolingischen tijd eene meer Dietsche dan Romaansche bevolking. Doch Enlart gaat nu verder, met rijke litteratuur aanwijzende, dat de genoemde bouwstijl zich uit Isle de France en Champagne naar Cyperen heeft overgeplant, en wil dit door eene studie der hoofdkerken van Nicosia en Famagusto bewijzen. In elk een belangrijk boek! | |
Schöninghs Ausgaben deutscher Klassiker mit Kommentar. (Verlag von Ferdinand Schöningh, in Paderborn.)I. Lessings Lakoon (bewerkt door Dr J. Buschmann). Mit 2 Holzschn. 7 Aufl. (M. 1.20). II. Goethes Hermann und Dorothea (bewerkt door Dr C.A. Funke) 10 Aufl. (M. 1.00). III. Goethes Iphigenie auf Tauris (bewerkt door Dr H. Vockeradt). 6 Aufl. (M. 1.35). IV. Schillers Wilhelm Tell (bewerkt door Dr C.A. Funke). Mit 1 Karte 9 Aufl. (M. 1.20). Onder de hier bovengenoemde werken zijn er twee, Goethe's Hermann und Dorothea, en Schillers Wilhelm Tell, die in vele onderwijsgestichten hier te lande op het programma der beide hoogste klassen staan. Het gebeurt soms dat de leerlingen maar weinig genot hebben van het lezen dier stukken, en dat er zeer weinig door gebaat zijn. Men leest maar door, al door, en de leeraar getroost zich weinig moeite om de les aantrekkelijk en nuttig te maken. Veel hangt af van den keus der uitgave, welke de leerlingen voorgeschreven wordt. Thans erkennen wel de meeste leeraars dat uitgaven met aanteekeningen te verkiezen zijn. Ter aanbeveling der Schöningh'sche schooluitgaven van Duitsche schrijvers, moge hier eene beschrijving volgen van de wijze waarop Schillers Tell er bearbeid werd. Voor Hermann und Dorothea werd door Dr A. Funke, die beide uitgaven bezorgde, hetzelfde plan gevolgd. En juist deze twee werken zijn het die het meest voorkomen op de programma's onzer gestichten van middelbaar onderwijs. De moeilijkheden welke de tekst zelf oplevert, ongewone woorden en uitdrukkingen, zinspelingen, plaatsnamen, enz. worden onderaan de bladzijde zorgvuldig en degelijk verklaard. Ook wanneer het goed is, dat de lezer ergens stilhoudt voor een oogenblik, om even na te denken bij eene merkwaardige plaats, vestigt eene aanteekening daar zijne aandacht op. Het er - overheen - lezen, dat treurig gevolg van veel - en - vlug lezen, wordt daardoor te keer gegaan. Op den aldus toegelichten tekst, volgen nu eerst een dertigtal bladzijden, met eene stelselmatige, en uitmuntende ontleding van de handeling en wat daarmede in verband staat, bedrijf voor bedrijf, tooneel voor tooneel. Welches ist die Dispositon der Eingangscene? Inwisfern führt uns der lyrische Eingang in den Charakter des Ortes ein! Inwiefern macht uns der lyrische Eingang mit dem charakter des Volkes bekannt? enz. Ziedaar enkele vragen, op de elf, waarin de inhoud van het eerste tooneel van 't eerste bedrijf ontleed en besproken wordt. Dat | |
[pagina 739]
| |
leert den leerling nadenken. Verder worden aan het stuk in zijn geheel eene reeks vragen gewijd, en wordt ons medegedeeld wat Schiller er toe bewoog zijn Tell te schrijven, welke zijne bronnen waren, wat de geschiedenis ons leert over Tell, enz. Waarna eene reeks van 123 opgaven voor opstellen, in verband met het stuk; eene lijst van de voornaamste werken en verhandelingen over Schiller's meesterstuk, en van de voornaamste Duitsche schooluitgaven (negen velschillende!); en ten slotte een net uitgevoerd kaartje, dat niet weinig bij zal dragen om de leerlingen den gang der handeling duidelijk te maken. ‘Mit ausführlichen Erläuterungen für den schulgebrauch und das Privatstudium’, staat er op den titel. Ook met het oog op hen, die mogelijk al lang de schoolbanken ontgroeid zijn, en 't volle genot willen hebben van Schillers's stuk, weze de Schöningh'sche uitgave warm aanbevolen. Dat alles geldt insgelijks, zooals we reeds in 't begin deden opmerken, voor Dr A. Funke's schooluitgave van Hermann und Dorothea. - De uitgaven van Laokoor Iphigenie maken den leerling de taak minder licht, en niettegenstaande vele goede eigenschappen, achten wij deze beide deeltjes lang niet zoo geschikt om bij ons Middelbaar Onderwijs te worden ingevoerd. - Wat het uiterlijke, - papier en druk, - betreft, valt aan te stippen dat al deze Schöningh'sche schooluitgaven den besten indruk maken; en zooals men weet wordt het lezen van een schoon gedicht dubbel aantrekkelijk, wanneer ook het uiterlijke voorkomen goed bezorgd en sierlijk is.
E.L. | |
Brentanos Werke, herausgegeben von J. Dohmke. Kritisch durchgeschene und erläuterte Ausgabe. Leipzig und Wien, Bibliographisches Institut. M. 2. (332 blz.)Deze uitgave vormt een der deeltjes der bekende Reeks van Meyers Klassiker-Ausgaben. Evenals alle uitgaven van het Bibliographische Institut, munt ze uit door de sierlijkheid van band, druk en papier, zoodat niettegenstaande de geringheid van den prijs het boekje er uitziet als een prachtwerk. De aantrekkelijkheid van Brentane's proza en van zijn verzen hoeft niet geroemd. Deze uitgave brengt ons een keur uit zijn gedichten, en de verrukkelijke verhalen en vertellingen: Aus der Chronika eines fahrenden Schülers, - de roerende Geschichte vom braven Kasperl und dem Schönen Annerl, - en de ‘Märchen’ van Gockel en Hinkel, - van Murmeltier, - en van Schulmeister Klopfstock und seinen fünf söhnen. Het verhaal van Brentano's veelbewogen leven hadden wij ietwat minder beknot gewenscht, waar te handelen viel over de jaren 1818 tot zijn dood († 1842), de jaren van vroomheid en inkeer, waaruit wij den boetenden Brentano de opteekening hebben te danken van Catharina Emmerichs wondere visioenen. Het boekje is versierd met een beeld van den dichter en een facsimile. De Chronica, Kasperl en Aunerl, en de ‘Märchen’ zijn elk voorafgegaan door eene bondige inleiding van den uitgever. Tot kennismaking met een der uitstekendste, en stellig met den beminnelijksten, onder de Duitsche Romantikers weze het goed verzorgde boek warm aanbevolen.
E.L. | |
Multatuli. - Eene karakterstudie door J.-B. Meerkerk, bij Noordhoff te Groningen, 1900.Een fraai boek dat om vele redenen verdient gelezen te worden: de stijl is eenvoudig, duidelijk en sierlijk; de stellingen zijn doorgaans | |
[pagina 740]
| |
aanneembaar, omdat ze zooveel mogelijk geschoord worden door aanhalingen uit Dekker's Brieven; en 't werk zelf is de vrucht van een prijzenwaard streven naar waarheid. 't Is het Confiteor van een man die vroeger, met ontdekten hoofde, op de knieën zat voor den grooten Multatuli, maar die thans, door de droeve, historische werkelijkheid ontgoocheld, met een zucht en een traan, zich langzaam opricht en den hoed weer op het hoofd zet. Veel nieuws vertelt het boek eigenlijk niet. Het beeld dat wij ons van Multatuli gevormd hadden, blijft hetzelfde: een geilaard die zich een godheid waant, een heerschap dat zich aan geen zedenwet gebonden acht, omdat een god boven alle wetten en overeenkomsten verheven is. Wie ons van overdrijving mocht verdenken, gelieve de vijf eerste hoofdstukken van Meerkerke's boek te lezen. De titels alleen zeggen genoeg. Caroline, Cateau, Ottilie, Sietske, Mini, die elk een kapittel krijgen, zijn maar de namen van de favorites uit den harem van dezen Nederlandschen Sultan. Uit dit boek blijkt het klaar dat de ware Multatuli, de ware martelaar door de schuld van anderen, niet was Dekker, die zelf de oorzaak was van zijn ongeluk, maar de bewonderenswaardig gelatene, haar leed verkroppende Tine, die altoos zonder geld bleef - Dek verspeelde het - die alleen den last der kinderen dragen moest, en over haar man niets vernam van zijn voor haar zoo vernederende ‘liefdes’ voor andere vrouwen. Waar de heer Meerkerk het geschil bespreekt van Havelaar, den assistent-resident, met Duymaer van Twist, den gouverneur-generaal, wordt, mijn dunkens, zijn waarheidsliefde een weinig overgevleugeld door zijn vooringenomenheid. Om M. van Sandich te weerleggen, volstaat het niet zich wat op te winden, en slechts een persoonlijke meening te opperen in plaats van bewijzen te leveren. Ook kunnen wij met M. Meerkerk niet instemmen over den invloed van Multatuli's Ideën. Zeer groot is die invloed voorzeker geweest, maar weldadig? De uitspraken van den pseudo-profeet over maatschappelijke, staatkundige, godsdienstige en andere zaken, hebben ‘het aantal ongeloovigen verbazend doen toenemen’ en onder de jongeren een bende vrijdenkers gekweekt. Nu, men neme het niet kwalijk, zoo'n uitslag kunnen wij geen weldaad heeten. Wat echter een degelijk eeretitel voor Multatuli is en blijven zal, dat is zijn oorspronkelijk kunstenaarstalent, zijn uitstekende dichterlijke gave.
J.D.C. | |
Inleiding tot de studie der Analytische scheikunde, door Dr A.N.H. Biltris, leeraar A.H. koninklijk athenaeum, Gent en Dr A.J.J. Van de Velde, adsistent A.D. Hoogeschool, Gent. A. Siffer 1899.Zeer welkom zal dit boek zijn bij den Vlaming die eenen zekeren leiddraad wil vinden tot het aanwenden der proefvochten ter natuur-ontleding der anorganische stoffen. De reagentiën langs drogen weg worden volledigheidshalve ook bijgebracht. Schrijvers steunen hoofdzakelijk op de formules die de terugwerkingen der oorlichamen voor de hand brengen en geven tevens al de kenmerkende eigenschappen die er in voorkomen. Het werk is gansch wetenschappelijk beknopt en tevens volledig opgevat. De zes en twintig voorbeelden ter oefening die het vierde hoofdstuk uitmaken zijn zoo wel gekozen dat zij de gansche theorie in werking brengen. Op taalgebied, mogen wij het boek als eene ware verovering begroeten. In afwachting dat vele | |
[pagina 741]
| |
benamingen uit de oude talen afgeleid en overal tot heden aanveerd, in gelouterde Dietsche taal zullen voorgesteld worden, hebben de schrijvers hun boek toch Vlaamsch en tevens zeer aanveerdelijk weten te maken. Het zal bijzonderlijk voor leeraars van landbouw- en nijverheidscholen zeer nuttig zijn en alle Vlaamsche scheikundigen zouden het op hunne werktafel dienen te hebben.
J.V.S. | |
Verklaring van de beteekenis der geslachtsnamen van de Phanerogamen en Vaatcrijptogamen, behoorende tot de flora van Nederland... door C.A.J.A. Oudemans. Phil. Nat. et Med Dr..., rustend hoogleeraar. Van Dishoeck, Amsterdam.Niets in de studie der planten is aanstootelijker dan de vreemde, veelal onverstane benamingen waarmede onze inheemsche planten wetenschappelijk betiteld zijn. Dr Oudemans is erin geslaagd voor een goed 500 namen die moeilijkheid uit den weg te ruimen. Voor verscheidene planten zien wij dat hunne benaming alleenlijk in verband staat met den eigennaam van dezen die de plant eerst beschreef of van dezen aan wien zij werd opgedragen. Voor veel andere, kunnen wij bemerken, dat de namen uit de oude talen afgeleid op de eene of andere eigenschap der plant wijzen waardoor deze beter gekend wordt. Leeraars zullen in dit boekje gansch nuttige aanstippingen vinden waardoor zij hunne lessen gegeerd en aantrekkelijk kunnen maken. Een voorbeeld: Gijmnadenia (orchideeën of standelkruiden) van Gr. oorsprong en samengesteld uit de woorden gumnus, naakt en adèn; klier; woordelijk vertaald ‘naaktklier’. De uitdrukking wijst op het ontbreken van het zakje of beursje, waarin bij orchis en andere orchideeën de hechtklieren of stuifmeelklompjes opgesloten zijn. Uit deze aanstippingen kan men veelal de ware spelwijze onzer plantennamen afleiden. Liefhebbers van woordafleidkunde zullen meest altijd over de philologie der namen bevredigd zijn. Het werk is dus in een dubbel opzicht aanbevelensweerdig.
J.V.S. | |
The Gruno Series I. - Little Lord Fauntleroy by Frances H. Burnett. Annotated by L.P.H. Eykman and C.J. Voortman. - Groningen, P. Noordhoff, 1900.Ziehier den korten inhoud van dit boek, de eersteling van eene nieuwe reeks schooluitgaven van Engelsche schrijvers. Kapitein Cedric, de derde zoon van den Hertog van Dorincourt is in Amerika buiten zijnen stand getrouwd; daarom heeft zijn vader alle betrekkingen met hem afgebroken. Na den dood der twee oudste zonen van den hertog, wordt het kind van den kapitein, dewelke insgelijks overleden is, erfgenaam van het aanzienlijk vermogen zijns grootvaders, met den titel van Lord Fauntleroy. In dit kind, nauwelijks acht jaar oud, schijnen bijzonderlijk lieftalligheid, edelmoedigheid en medelijden met de ongelukkigen uit. Het gelukt er in zijnen hartvochtiger, aristokratischen grootvader tot betere gevoelens te brengen, en zelfs bewilligt het hem om het lot zijner pachters te verbeteren. Lord Fauntleroy eindigt met den ouden hertog met zijne moeder te verzoenen, nadat eene avonturierster hem zijnen titel ten profijte van haar eigen kind betwist heeft. De inhoud van het boek is hoogst aantrekkelijk, en de karakterschets van Lord Fauntleroy, alhoewel eenigszins te veel geidealiseerd, is nochtans zoo edel, dat zij noodzakelijk den besten indruk op den geest der studenten maken moet. Als lees- en leerboek aanschouwd, hebben de HH. Eykman en Voortman, de moeilijkheden, voortspruitende uit zinsneden in Ierschen | |
[pagina 742]
| |
of Amerikaanschen tongval uitgedrukt, weten te ontgaan door die volzinnen in goed Engelsch weder te geven in nota of in aanhangsel. De aanteekeningen zijn wel gekozen en beantwoorden aan de vereischten van een schoolboek. Wel is waar vindt men eenige notas die voor onze leerlingen, die het Fransch machtig zijn, overbodig zijn, en enkele andere die beter zouden kunnen uitgedrukt worden, maar dit ontneemt niets aan de algemeene weerde van 't werkje. De aanteekeningen maken den student bekend met de zeden en gebruiken van het Engelschsprekende volk; zij vestigen zijne aandacht op verkeerde spraakvormen die somtijds bij Engelsche kinders, en maar al te dikwijls bij Engelschleerende Vlamingen in omloop zijn. Woorden en uitdrukkingen, die eenige moeilijkheid opleveren zijn in andere bewoording wedergegeven. Voor eenen student is er dus veel te leeren in Little Lord Fauntleroy. Laat er ons bijvoegen dat dit boekje keurig gedrukt en net verbonden, eer doet aan den uitgever.
V.V. | |
Engelsch voor Eerstbeginnenden, door Yespersen en Sarauw 2 deeltjes. - Groningen, P. Noordhoff, 1898 en 1900.Dit is eene Nederlandsche bewerking van een Deensch schoolboek door Mej. Meyboom. Het werkje heeft voor doel het Engelsch aan te leeren door de phonetische methode. Ons dunkens zijn de toonteekens tamelijk ingewikkeld voor kinderen; want de ondervinding heeft ons geleerd dat jonge studenten zich alras laten afschrikken door teekenen die niet genoeg aan hunne inbeelding spreken, en dus eene nieuwe moeilijkheid bij het aanleeren eener reeds moeilijke uitspraak voegen. Het eerste deelje is niet geschikt voor onze onderwijsgestichten; de stukjes die er in voorkomeu zijn wat al te eenvoudig voor onze leerlingen. Het tweede deeltje is beter, en zou als leesboek voor beginnelingen kunnen dienen. Vragen, die bij enkele stukken voorkomen, leeren hoe het boek dient gebruikt te worden, en geven stoffe tot spraakoefeningen, die bij het lezen van een stukje kunnen gedaan worden.
V.V. | |
Guido Gezelle. Zijn leven en zijne werken. Gent, A. Siffer, 1900.Het Februarinummer van Dietsche Warande en Belfort, gewijd aan zaliger Dr Guido Gezelle, genoot hier te lande en in den vreemde grooten bijval. Van daar het denkbeeld bij den heer Siffer, met deze bijdragen en het artikel van M.G. Segers uit de Vlaamsche Kunstbode, alsook de Lijkrede, namens de Koninklijke Vlaamsche Academie uitgesproken door Dr H. Claeys, een ‘Gezelleboek’ te maken, dat geheel het Vlaamsche land door zou verspreid worden en, als prijsboek, bijzonder in handen onzer Vlaamsche jeugd zou komen. Dit gedacht lachte den opstelraad van Dietsche Warande en Belfort tegen en bereidwillig gaven de medewerkers toelating hunne artikelen te herdrukken. Wij wenschen het ‘Gezelleboek’ goed heil! Velen zullen hierin zaliger Dr Guido Gezelle van dichtbij leeren kennen, den eenvoud en de natuurlijkheid in de kunst leeren hoogschatten, en wat de dichter heeft bezongen: God, de lieve natuur en Vlaanderen, meer en meer leeren beminnen. |
|