| |
| |
| |
Onze grondwet en de katholieken.
Voor een zeker tal jaren was het bij de liberalen eene gewoonte geworden, ons katholieken als onverzoenbare vijanden der Grondwet te doen doorgaan.
Deze beschuldiging berustte op de gehoorzaamheid die wij schuldig zijn aan de wereldbrieven Mirari vos en Quanta cura der Pausen Gregorius den XVIe en Pius den IXe.
Men mocht verwachten dat na de beslissende antwoorden, niet alleen van gezaghebbende katholieken, maar van de Pausen zelven, deze beschuldiging voor goed zou verdwenen zijn.
Die verwachting is te leur gesteld. De socialisten, in onze wetgevende Kamer, schijnen het tot taak te nemen die beschuldiging te vernieuwen.
Daarvan getuigt de redevoering van Mr Vandervelde op den 21n April van dit jaar. Hij verwijt den Minister van 't onderwijs dat het werk van Mgr. Rutten ‘Cours élémentaire d'apologétique chrétienne’ en een dergelijk werk van P. Duvivier tot handboek dienen in de aangenomene normaalscholen.
Immers in die boeken worden, volgens den spreker, ‘onze vrijheden, en bijzonder de vrijheid van geweten, gehoond in termen tegen dewelke wij met kracht protest aanteekenen’; ‘daardoor wordt in onze normaalscholen een slag van boosdoeners voorbereid’ en, als ware die uitdrukking onvoldoende, daardoor worden, volgens Mr Demblon, onze
| |
| |
aangenomene normaalscholen ‘eene leerschool van moordenaars en bandieten.’
Waarop steunen deze beschuldigingen?
Zij steunen hierop, dat Mgr. Rutten de leer herhaalt der Pausen betreffende de hedendaagsche vrijheden.
De vrijheid van geweten, in haar zelve beschouwd, zoo leert Gregorius de XVIe, is eene valsche stelling, een waanzin; deze leer is door Pius den IXe, in zijn wereldbrief Quanta cura bevestigd en in volle daglicht gesteld.
De woorden door Mr Vandervelde aangehaald zijn werkelijk ontnomen aan den brief Quanta cura. Daar herinnert Pius de IXe dat zijn voorganger als waanzin (deliramentum) de stelling veroordeeld had dat ‘de vrijheid van geweten en eerediensten een aangeboren recht van ieder mensch is; recht dat door de wet moet verkondigd en in elke wel geordende maatschappij moet aanerkend worden.’
Al wie die leer aanneemt, zoo besluiten de socialisten, is noodzakelijk de vijand onzer Grondwet.
Wijl de beschuldiging vernieuwd wordt, zal het niet zonder nut wezen hier in 't kort 1o de leer der Kerk te herinneren omtrent de hedendaagsche vrijheden en 2o aan te toonen, dat die leer ons geenszins verplicht tot bestrijding of verachting der Grondwet.
Daar de Paus Leo de XIIIe, met de helderheid van geest die hem eigen is deze leer in 't algemeen en met eene bijzondere toepassing op Belgie ontwikkeld heeft, zullen wij zijne leer hier wedergeven.
Laten we eerst bemerken dat het een verregaande driestheid is der socialisten ons te beschuldigen van ontrouw aan de Grondwet.
Zoo iemand, dan mogen zij zwijgen, zij die, in een land waar het koningschap wettig bestaat, slechts droomen van republiek en omwenteling.
‘De socialisten, zoo sprak Mr Vandervelde in 1894 tot den reporter van Le Temps, kunnen in twee groepen verdeeld worden: een groep, aan wiens
| |
| |
hoofd de gebroeders Defuisseaux staan, zal door zijne handelwijze en door zijne beginselen, ijveren voor de republiek. Zoolang deze groep zich op het terrein der beginselen beweegt, zullen alle socialisten hem volgen. Zou nochtans de werking der republikeinen de uitbreiding der socialisten verminderen, dan zullen velen deze werking niet volgen. Wil men een kasteel indringen, dan begint men niet op het dak te klimmen om er den windhaan af te halen.’
De vijanden van onzen regeeringsvorm moesten zwijgen, waar er sprake is van vaderlandsliefde of trouw aan de wetten van het koninkrijk.
| |
I. - Hedendaagsche vrijheden.
| |
Leer der Kerk.
Het is bijzonder in den brief over 's menschen vrijheid, beginnende met het woord Libertas, gegeven den 20n Juni 1888, dat de Paus Leo de XIIIe onze hedendaagsche vrijheden behandelt; vrijheid van eeredienst; vrijheid der drukpers; vrijheid van 't onderwijs; vrijheid van geweten, ziedaar de onderwerpen welke de Paus bespreekt.
| |
Vrijheid van eeredienst.
Deze vrijheid, zegt de Paus, kan men beschouwen hetzij voor een ieder, hetzij voor de samenleving.
‘Zij berust op dezen grondslag, dat het eenieder vrij staat, welken godsdienst het ook zij, of geenen godsdienst te belijden.’
Daartegen staat dat het de grootste en heiligste plicht der menschen is in vroomheid God te dienen. En indien men vraagt welken godsdienst men moet volgen, tusschen meerdere en onderling verschillende
| |
| |
eerediensten, dan antwoorden de rede en de natuur, dat men den eeredienst moet volgen dien God gebiedt en dien de menschen gemakkelijk aan zekere uitwendige teekens kunnen erkennen.
De vrijheid dus waardoor den mensch de macht wordt aangeboden zijn heiligsten plicht te verwaarloozen is geene vrijheid, maar het bederf der vrijheid en slavernij der ziel in zonde gevallen.
Staat het den mensch niet vrij God den eeredienst te weigeren dien Hij vraagt, evenmin bestaat die vrijheid voor de samenleving.
De maatschappij immers bestaat door Gods wil: van Hem komt het gezag, van Hem de overvloed der goederen dien de mensch in de samenleving vindt. God heeft den mensch voor de samenleving geschapen en in de gemeenschap zijns gelijken geplaatst, opdat hij in de vereeniging vinde wat zijne natuur vereischt en wat hij aan zich overgelaten niet kan vinden.
Daarom moet de samenleving, als dusdanig, God, haren oorsprong en stichter, erkennen, zijne macht en heerschappij vreezen en dienen.
De gerechtigheid en de rede verbieden dus dat de maatschappij goddeloos, of, wat op goddeloosheid uitkomt, onverschillig zij jegens verscheidene godsdiensten en aan allen dezelfde rechten aanerkenne.
De openbare macht immers is ingesteld voor het geluk diergenen welke ze bestiert: is het haar onmiddellijk doel de menschen tot het tijdelijk geluk te voeren, zij mag het vermogen, den mensch gegeven om het hoogste en laatste goed waarin 's menschen eeuwig geluk bestaat te bereiken, niet verminderen, maar integendeel vermeerderen; zulks nu geschiedt niet door het verwaarloozen van den godsdienst.
| |
| |
| |
Vrijheid der drukpers.
Wat de vrijheid van alles te zeggen en onder letterkundigen vorm te verspreiden betreft, behoeft nauwelijks aangestipt te worden dat dit recht eener onbeteugelde en de maat of het doel overtreffende vrijheid niet bestaat.
Het recht immers is eene zedelijke macht en het is onzinnig te denken dat de natuur die macht, zonder onderscheid, zoo wel aan de waarheid als aan de leugen, aan de eerbaarheid als aan de eerloosheid gegeven heeft.
Vrij en voorzichtig, de waarheid en eerbaarheid in de samenleving verspreiden, dat recht bestaat en komt velen toe; daarentegen is het openbaar gezag verplicht ten spoedigste de valsche leerstellingen te bestrijden, wijl er geen grootere pest bestaat voor den geest, als ook de ondeugden, die hart en zeden bederven, opdat zij zich niet verspreiden der samenleving ten ondergang.
De misslagen van een bedorven vernuft, die der onervarene menigte ten verderve strekken, moeten door het wettelijk gezag verijdeld, even als het geweld dat tegen de zwakken gepleegd wordt.
| |
Vrijheid van 't onderwijs.
Wie kan het in twijfel trekken, dat de waarheid alleen het verstand moet verlichten? De waarheid immers is het goed aan de verstandelijke natuur (of aan het redelijk schepsel) eigenaardig: zij is het doeleinde en de volmaaktheid van het verstand: bijgevolg moet het onderwijs slechts de waarheid voorhouden, aan hen die ze niet kennen, om ze hun te leeren; aan hen die ze bezitten, om ze te verdedigen.
Allen die onderwijzen zijn dus verplicht de
| |
| |
dwaalleer uit het verstand te verdrijven en het, door zekere hulpmiddelen, tegen de valsche leerstellingen te behoeden.
Alzoo blijkt het duidelijk dat de vrijheid die zich aanmatigt alles, volgens willekeur, te onderwijzen, grootelijks met de rede in strijd is en tot niets in staat dan de geesten in den grond te bederven. Te meer wijl het gezag des meesters op de toehoorders veel invloed heeft en de leerling uiterst zeldzaam oordeelen kan of, hetgeen de leeraar voorhoudt, waar is.
De vrijheid van onderwijs moet zoo bepaald worden dat zij niet straffeloos een middel van bederf kunne worden.
| |
De vrijheid van geweten.
Is er ooit met een woord gedweept geworden, dan is het met de vrijheid van geweten. Ook wij katholieken vorderen voor ons de vrijheid van geweten, d.w.z. het recht om onbelemmerd de plichten te vervullen die het geweten ons oplegt. Dat is de ware vrijheid van geweten.
Die vrijheid vorderden de Apostelen, toen het Sanhedrin der Joden hun verbood nog te spreken over den naam van Jesus: wij kunnen niet, zoo spraken zij, niet verkondigen wat wij gehoord en gezien hebben. Het is waar gij verbiedt ons zulks; edoch men moet God meer gehoorzamen dan de menschen.
Dat is de taal der vrijheid van het geweten en de grondslag waarop zij berust.
Wanneer echter liberalen en socialisten voor die vrijheid schermen, dan is het voor de vrijheid van geen geweten te hebben!
Zien wij wat de Paus Leo de XIIIe ook over deze vrijheid leert.
Hoog ook, zoo schrijft hij, verheft men wat
| |
| |
gewetensvrijheid genoemd wordt. Wordt deze nu zoo begrepen dat het eenieder vrij staat God te dienen of niet te dienen, dan wordt zij weerlegd door de bewijsredenen die wij aangaven (waar van de vrijheid van eeredienst sprake is).
Maar zij kan ook zoo begrepen worden, dat het den mensch, in de samenleving, geoorloofd is, uit plichtbewustzijn, Gods wil, zonder eenig beletsel, te volgen en zijne geboden te vervullen.
Deze is de ware vrijheid der kinderen Gods; zij veredelt en verdedigt de waardigheid van den menschelijken persoon; zij is boven alle geweld en beleediging verheven, door de Kerk altijd verlangd en haar allerdierbaarst.
Deze vrijheid hebben de Apostelen standvastig opgevorderd, de Apologeten in hunne schriften verdedigd en ontelbare martelaren met hun bloed geheiligd. En terecht, deze christelijke vrijheid immers getuigt van de grootste en rechtmatigste macht van God op de menschen en wederzijds van den voornaamsten en grootsten plicht der menschen jegens God.
De verspreiders van liberalismus en socialismus, die aan 's menschen heerschappij een grenzenlooze macht toekennen en volhouden dat men moet leven zonder op God eenigszins acht te geven, nemen deze vrijheid, met eer en godsdienst verbonden, niet aan; gebeurt er iets om deze vrijheid te handhaven, dan schreeuwen ze dat er geweld geschiedt tegen de samenleving. Zou zulks waar zijn, dan kan er geene onmenschelijke dwingelandij uitgedacht worden, welke men niet met slaafsche onderwerping moet verdragen.
Dusdanig is de leer des Pausen en der Kerk over de hedendaagsche vrijheden. Zien we hoe men die leer kan volgen zonder ontrouw te worden aan
| |
II. - De Grondwet.
Men verlieze niet uit het oog dat de Paus de bewijzen, waarop de leer der Kerk omtrent de
| |
| |
hedendaagsche vrijheden steunt, niet aan de openbaring, maar aan het licht van 't gezond verstand ontleent.
En werkelijk, wie kan betwisten, dat de mensch aan God den dienst moet bewijzen dien God vraagt; dat niemand het recht heeft door de dwaalleer den mensch van de waarheid te verwijderen; dat van gewetensvrijheid alleen in dien zin kan gesproken worden dat geen mensch ter wereld mij kan beletten de plichten, die het geweten mij oplegt, te volbrengen.
Zij alleen die God loochenen en den onbreekbaren band die den mensch met God verbindt, kunnen deze waarheden bestrijden.
Is nu de Staat altijd verplicht die waarheden in toepassing te brengen? Ofwel kan de Staat, in zekere omstandigheden, toelaten dat de burgers God dienen of niet dienen, de waarheid of de leugen verspreiden, hunne plichten volbrengen of verwaarloozen?
Daarop komt alles neer en op die vraag antwoordt de Paus: ‘De Kerk zou zeker verlangen dat die christelijke leer, in werkelijkheid, alle standen der samenleving doordringe. Niettemin oordeelt zij, als eene Moeder, over de menschelijke zwakheid, zij kent zeer goed onzen tijd, zijne strekking, den toestand der gemoederen en der omstandigheden. Om die redenen, slechts het recht toekennende aan 't geen waar en eerbaar is, verbiedt zij niet dat de openbare macht wat aan waarheid en gerechtigheid vreemd is verdrage, hetzij om grooter kwaad voor te komen, hetzij om het goede te bereiken of te bewaren’.
Welnu, de Belgische Grondwet verklaart niet dat de hedendaagsche vrijheden, in haar zelven beschouwd, goed zijn en aangeboren rechten des menschen; zij leert niet dat waarheid en leugen, eerbaarheid en ondeugd dezelfde rechten bezitten; maar zij laat toe dat de burger zijne plichten jegens God vervulle of niet vervulle; de waarheid verkonde of de dwaalleer,
| |
| |
de deugd beoefene of verachte en zulks kan de Staat toelaten wegens de tijdsomstandigheden.
Zoo lang die omstandigheden voortduren, zou het onredelijk zijn de Grondwet te bestrijden of te verachten.
God zelf, oneindig goed en machtig, laat toe dat het kwaad geschiede in de wereld. Den beheerscher der wereld kan men, in 't besturen van den Staat navolgen en wijl de mensch door zijn gezag alle kwaad niet kan beletten, kan hij veel verdragen en ongestraft laten.
Wat de Paus in 't algemeen herinnerde, in 1888, had hij reeds op onze belgische toestanden toegepast in 1881.
Toen immers heerschte er gisting tusschen de ultramontanen en de liberaal-katholieken omtrent de Grondwet.
Den 3n Augustus 1881, schreef de Paus aan de Bisschoppen van België: ‘Voorzeker, Wij zelven verlangen, meer dan allen, dat de menschelijke samenleving op christelijke wijze ingesteld worde en dat de goddelijke kracht van Christus de maatschappij doordringe en vervulle..... Nochtans alle katholieken, zoo zij nuttig tot het algemeen welzijn willen medewerken, moeten de beradene handelwijze, welke de Kerk in deze belangen pleegt aan te wenden, voor oogen hebben en getrouw volgen. Alhoewel zij al de waarheden, uit den Hemel ontvangen, en de beginselen der gerechtigheid, met onwrikbare standvastigheid handhaaft, en met alle kracht er naar streeft dat diezelfde beginselen en de bijzondere handelingen en de openbare instellingen en zeden beheerschen, houdt zij nochtans rekening van toestanden, plaatsen en tijden en, zoo als het gewoonlijk gaat in menschelijke zaken, is zij verplicht eenigen tijd zeker kwaad te verdragen, wijl dit nauwelijks kan afgewend worden, zonder aan grootere kwalen en beroeringen de deur te openen.’
| |
| |
Wij kunnen onze overtuiging aldus samenvatten: wij, katholieken, zeker van de waarheid van onzen godsdienst, wetende dat hij de bron is van 't eeuwig geluk voor allen, alsook van 't tijdelijk geluk voor huisgezin en samenleving, verlangen innig en bidden dat alle menschen tot de kennis der waarheid komen; wij verlangen ook dat de Grondwet de waarheid steune. Nochtans wijl feitelijk velen de waarheid van onzen godsdienst niet aanerkennen en in opstand zouden komen zoo men de Grondwet in dien zin wilde wijzigen, is het geraadzaam, voorzichtig en zelfs goed dat de Grondwet de hedendaagsche vrijheden toelate en daarom kunnen wij oprecht trouw zweren aan het onderhouden en het handhaven dier wet.
Dr Ch. Lucas.
Luik, den 3 Mei 1900.
|
|