Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1(1900)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 271] [p. 271] Dietsche Warande en Belfort aan Guido Gezelle. Mij spreekt de blomme een tale, mij is het kruid beleefd, mij groet het altemale dat God geschapen heeft! G.G. Toen ge hier waart, ge zocht het en zaagt het zoo geren Al wat geurig en kleurig - zoo bloemen als wied - In de hoven en velden en wouden en weren, Uit den grond van uw vruchtbare Vlaanderen schiet. Vlijtig wist ge, als het bieken, op bloesems te teren; En den honing, den zoeten, dien borgt ge in uw lied, O genoeg om voor eeuwen uw volk te generen, Dat, in dankbaar gedenken, uw zangen geniet. Dankbaar, Meester, en fier op uw glorie gezind! Zie, door Vlaanderen heen, hoe ge in stad en te lande, Al het volk aan uw' eerekrans werkende vindt, Strengen vlechtend van blad en gebloemte allerhande, Die de Kunst met het snoer van de Liefde verbindt: Eénen tuil, al 't gewas van de Dietsche Warande! [pagina 272] [p. 272] Hoe helder klinkt de klokkentaal ten torren uit. G.G. Wie spreekt zoo machtig uit en schoon, Wat in den boezem roert der volken, Als, die daar hoog hangt in de wolken, De klokke, rond en vol van toon? Zoo 't wuift met zegepalm en kroon, Zoo 't weent bij verschgegraven kolken, De klok zal 't volk zijn' rouw vertolken, Zijn' trots, in 't vierend vreugdvertoon! Hier, wat zou traan en rouw beduiden? De Meester is niet dood! Hem viert Het Hollandsch Noord, het Vlaamsche Zuiden, Nu hem de breede schedel wierd Door God met palm en kroon gesierd: Laat, laat op 't Belfort Roeland luiden! Kan. Eug. De Lepeleer. Gent, 1 Februari 1900. Vorige Volgende