Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1
(1900)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |
Guido Gezelle, de mensch en priester, de leider en dichter.o Dichter van den Leie-boord,
Die Vlaandrens zangwijs wedervond,
Hoe zweeg op eens uw zoet akkoord
Wen 't volk óm u te luistren stond?
Hoe sprongen plots de snaren af
Der harpe, Vlaandrens vreugde en trots?...
Ach! de onverwachte boodschap Gods:
‘Te einde is uw dag; u wacht het graf....’Ga naar voetnoot(1)
Zijn mond, die nimmer tegensprak,
Heeft, toen de Heer zijn leven brak,
Niet tegen 's Heeren wil gemord.
En klaagde niet: ‘mijn dag was kort.’
Maar 't voorhoofd, breedgewelfd en hoog,
Bleef ernstig, rustig als voorheen;
Stil, vriendlijk glom zijn goedig oog;
Weemoedig, om zijn mond, verscheen
Zijn glimlach nog eens weer, die schijn
Van welgemoedheid, over pijn
Van smart getogen die in 't hert
Vergaderd en - geborgen werd,
En hem - neen! wrok en veete niet! -
Maar schuchtere bedeesdheid liet.
| |
[pagina 140]
| |
Zoo blijft zijn beeld in mij geprint,
Zoo staat hij levend voór mijn blik,
De zanger ‘zoetgevooisd’, dien ik
Met heel zijn Vlaandren heb bemind..
Ja, vreedzaam zoo, eenvoudig, nam
('Lijk alles wat van God hem kwam
Heel 't leven dóór, 't zij zoet of zuur,)
Hij ook 't vermaan van 't uiterst uur
In deemoed aan.
Zijn leven heeft
Het ware en 't goede nagestreefd
In ongekreukte eenvoudigheid;Ga naar voetnoot(1)
Langs 't rechte pad den stap geleid;
Des Hemelvaders lijdend kroost
Geholpen met zijn liefdetroost...
Kom, Heer! uw dienaar is bereid,
Hij streed op aarde uw goeden strijd,
Zeg hem dat Gij zijn looning zijt,
Belooning boven mate groot...Ga naar voetnoot(2)
Lichtstralend leven, zaalge dood...
Dus, nauw opnieuw den grond gekust
Die zijne wieg gedragen had,
En straks het hoofd gelegd te rust
Van 't zwoegend dagwerk afgemat...
Wij droegen hem uit 't levensveld,
o! 't Harte nauw in smart gekneld,
Maar boven treurnis toch en leed
Verhief zich 't hart in wat hij deed.
Hij dreef den ploeg met vaste hand
En zaaide in 't omgewoelde land
Een onverwinlijk levend zaad
Welks oogst nu blij te bloeien staat.
| |
[pagina 141]
| |
Hij bracht zoo menig jong gemoed
Voor 't Vlaamsche vaderland in gloed;
Er viel zoo menig kunstjuweel
Aan Vlaandren uit zijn hand ten deel;
Van Vlaandrens grond en Vlaandrens volk
Was hij de schilder en de tolk;
Gansch 't schoone Vlaandren leefde in hem
En zong het landlied door zijn stem
Van zomerweer en lentepracht,
Van winterstilte en winternacht,
Van wilden wind en stormgeweld,
Van vlasbloem en van tarweveld,
Van hoeve en stal en melk en room,
Van berkenroê en eikenboom,
Van kerselaars in bruiloftsdracht,
Van hengstenkracht en wagenvracht,
Van distelbloem en wilgetronk,
Van 't lindeblad, hoe 't wentlend zonk,
Van bieënvlijt en grazend vee,
Van morgenzon en avondbeê,
Van meiboom en van vogelzang,
Van wierook en van klokkenklank,
Van visschersschuit en IJslandvaart,
Van t' huiskomst en van eigen haard,
Van alle leven over 't land
Waarmeê hij 't jaar in Rijmsnoer spant.
Dat rees ons in den geest; en dank
En lof beheerschten 't rouwgezang,
En stemden 't tot een huldegroet
En de optocht naar het graf werd hem een zegestoet.
Dr H. Claeys, pr. |
|