Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1
(1900)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
I.Het nieuwste boek, in Holland verschenen, is het boek van Frans Netscher: Karakters. Weet ge, wie Frans Netscher is? Ik zal U alles vertellen wat ik van hem weet, en ook eerlijk zeggen, hoe ik over hem denk. Frans Netscher is nu al een volwassen man, meen ik. Want in de jaren 80, de stormjaren in onze Noord-Nederlandsche letterkunde, was hij al een even vruchtbaar schrijver, als thans. Hij had zich reeds ontpopt in den ouden Gids, over Naturalisme schrijvende, om straks zijn volle vlindervlucht te nemen als mederedacteur van den Nieuwen Gids. En al zijn broeders vloog hij verre vooruit: in durven vooral! Doch hij vloog te hoog, en L.v. Deyssel kon het niet goed verdragen, dat zoo'n gewoon beestje, naar hij meende, door de menschen als een wonderdier werd aangegaapt. En hij ving het vlindertje en spijkerde het met beulshanden vast aan den muur van zijn litteratuurpaleis, tot sterven toe... Maar het vlindertje, blijkbaar van een sterk ras, scheurde zijn vleugels los, en vloog weg, heel ver, uit het mooie land der moderniteit, weer terug naar de oude tuinen zijner voorvaderen... Frans Netscher ging dan naar de Tweede Kamer als verslaggever. En dat had hij moeten blijven, want in verslag-geven ligt zijn meesterschap. Maar | |
[pagina 46]
| |
de oude vlindernatuur verloochende zich niet: hij wilde alweer hooger, en hij ging portretten schetsen van Kamerleden. Twee boekjes vol portretten: neen, vol caricaturen; wellicht als zoodanig waarde hebbend. Caricaturen, niet wijl die schetsen zoo grappig zijn, en het willens en wetens zijn; omdat ze geven uitwendigheden, waar karakter wordt gevraagd. Toen nu onze schrijver zoo eenige jaren doorleefd had, is hij, meen ik, redacteur geworden van een sportblad; en ‘sic transit gloria mundi’, dacht heel het letterkundig Nederland. Toen daar opeens ons vlindertje weêr omhoog steeg: ach neen! een deftig heer verscheen, zich aankondigend met groote letters op een bonte reclameplaat: Frans Netscher, redacteur van het zeer belangrijk en op ieder gebied zich bewegend tijdschrift: de Hollandsche Revue. Een tijdschrift, dat nu reeds eenige jaren iedere maand overzicht geeft, eerstens van de wereldgebeurtenissen; vervolgens van binnen- en buitenlandsche tijdschriften; daarenboven nog geeft een uitvoerige recensie van het Boek der Maand, en ten slotte een karakterschets van een bekend man. En dat alles doet en geeft Frans Netscher, de eenig genoemde redacteur! Iedere maand! En dat alles heeft hij gedaan en gegeven al eenige jaren lang!... Wie fluistert daar nog van vlindernatuur?...
Wat ik nu over Frans Netscher denk - wat ik voor hem voel? Deze man is inderdaad veelzijdig begaafd. Is dat nu geen treffende en hoogst nieuwe lofprijzing? Ik kan het echter niet helpen, dat die woorden als van zelf worden neergeschreven. En neen! 't is geen ironie! Want Frans Netscher is knap; hij weet zeer veel. Hij heeft menschen | |
[pagina 47]
| |
gezien, allerlei. Hij heeft geleefd, druk geleefd, vroeg reeds. Hij bladert iedere maand tallooze tijdschriften door. En als hij een karakterschets schrijven moet, leest hij al de werken van zijn held en gaat dezen daarenboven nog interviewen. En hij ontvangt al de boeken, die nieuw verschijnen, en één leest hij inderdaad: het Boek der Maand. Waarlijk zulk een man moet veelzijdig begaafd zijn of worden. En nu heeft deze schrijver een uitstekenden tact om het gelezene en het geziene en het gehoorde bij elkaar te voegen, door elkaar te mengen en zonder er zelf veel bij te doen, een geheel er van te vormen, dat voor buitenlui iets bijzonder eigens schijnt. Tact ook om vaak te doen, alsof hij voor een persoon of zaak inderdaad geestdriftig ware... Hij is daarom, behalve veelzijdig begaafd en talentvol, een knap en bedreven journalist, die alles belangrijk kan maken, omdat hij weet, dat de menschen het belangrijk willen vinden. Hij kent zijn lezers en zijn oogenblik. Zijn stijl is vlug, rap, helder, en vooral beeldrijk, En modern ook. Maar niet te sterk modern: dat trekt niet; dat leest geen sterveling: doch zoo hier en daar wat tinten en kleuren van het oude palet uit de jaren, toen hij nog ‘Menschen om ons’ schreef. Toen was hij echter een jong ‘Nieuwe Gidser’ nu is hij een bezadigd redacteur van de Hollandsche Revue: nu heeft hij zijn mannelijken stijl gekregen: zoet mengelmoes van oud en nieuw; heerlijke spijze voor alle bedaarde Hollanders! Journalist, maar geen kunstenaar, geen dichter! wel een uitstekend reporter van kunstwerken en verzenbundels: wel een vaak juist oordeelend beoordeelaar. Maar toch alweer geen criticus. Daar moet men beginselen voor hebben. En die heeft Frans Netscher heel en al niet. Want ontkenningen kunnen toch nooit beginselen zijn. En Netscher gelooft noch aan God noch aan gebod. Ja! hij gelooft in een ideaal: in de humaniteit! Ach, die humaniteit: mooi, groot, | |
[pagina 48]
| |
glanzend Nabuchodonorsbeeld op leemen voeten.... En is het door Netscher ook niet enkel gezien in den droom?....
Humaniteit! laat ik U er iets van vertellen. De Hollandsche Revue werd sinds eenige jaren ‘het’ tijdschrift van Nederland, dat iedereen lezen kon, zoo neutraal, o zoo humaan. En zijn redacteur: wat een ideaal man! Hij zocht overal het goede bij alle gezindten, en alle partijen, en hij vond overal zijn gading. Natuurlijk bij de ongeloovigen het meest, maar daar is dan ook ‘de’ wetenschap ‘het’ verstand ‘de’ kunst, als bij Salomon thuis. Doch wij katholieken, mochten dankbaar wezen: waarempel portretten van den Paus! En ja: de Katholiek, de Katholieke Gids, en de Dietsche Warande werden ook in het overzicht genoemd, en het was merkwaardig, hoe onze lieve redacteur bijna al onze katholieke schrijvers met den zoeten naam ‘Pater’ begroette. De ware Paters van de ‘Studiën’ werden echter vergeten: zeker uit humaniteit, wijl men toch waarlijk die gemoedelijke lezers van de Revue met geen Jezuieten-namen bang mocht maken. Zoo werd Frans Netscher hoe langer, zoo humaner. Waarlijk, hij kiest voor ons Roomschen partij tegen de N.R. Courant. O onpartijdige en rechtvaardige en humane Frans Netscher! Toen begon hem zeker al dat gehuichel te vervelen, en zie, daar staat opeens in de neutrale Hollandsche Revue die deftige redacteur voor ons als een gore straatjongen, uitscheldend en najouwend en met vuil werpend Dr Schaepman, kroon en glorie van al ons katholiek volk. En dát om te redden een apostaat die onze heilige Moeder met den laagsten smaad vervolgt: Bolland! Ik wil er verder niet over spreken: het volgt | |
[pagina 49]
| |
me nog, na maanden. Omdat lage haat gloeide in ieder woord van dezen onpartijdigen man, die zonder een enkel bewijs te geven uit Dr Schaepmans geschrift, dezen veroordeeld heeft tot een pamfletschrijver, en Bolland verheerlijkt tot een engel der school!... Maar verge niemand van mij, dat ik gelooven moet in de humaniteit van Frans Netscher.
Uit de dozijnen karakterschetsen van eenige jaren heeft nu Frans Netscher, hier in dit boek, er zeven uitgelezen en bijeenverzameld. Omdat de menschen ze zoo mooi vonden - zegt de voorrede eenigzins. In dit boek komt dadelijk de geheele man te voorschijn: de veelzijdig begaafde, tactvolle journalist. Ziet eens die keuze van namen. Ieder heeft zijn gading, ieder zijn man. Zelfs wij, katholieken, hebben onzen man: Victor de Stuers. Of we niet dankbaar zijn? Zeker! voor de waardeering, die dezen kunstenaar eerlijk toekomt. Doch is Victor de Stuers een zuiver katholiek karakter zooals Kuyper een zuiver protestantsch is?... We beklagen ons niet, want Netscher moet nooit katholieke karakters schetsen: We hebben het laatst gezien, hoe jammerlijk de karakterteekening van Pastoor Verbraak mislukte. Waar was de Priester, het Priesterlijke? O ja! Verbraak was een mooi mensch! Och! wat zijn er toch veel mooie menschen op de wereld! Hier hebt ge er zeven in een boek. En allen hebben andere levensrichting, andere beginselen: Kuyper en Kerdijk; v. Marken en Leyds; v. Hamel en de Stuers. Waar is dan toch de maatstaf te vinden, waarmee ge al die verschillende menschenlevens meet? Of hebt ge geen maatstaf? Hangt alles af van uw eigen luim en gril?... Voor ons is er slechts één Ideaal van alle Waarheid | |
[pagina 50]
| |
en Schoonheid: God! en Zijn Wet is het beginsel van alle karakter en waarachtig mooi leven. Wie die Wet niet erkent en volgt, kan een groot man schijnen, nooit zijn of blijven. Wie niet staat vast op die rots, zullen nu of later de levensstormen reddeloos wegslingeren in de zee.... Daar begrijpt en gevoelt Netscher niets van - maar daarom had hij nimmer karakters moeten gaan schetsen. Daarenboven wie zelf toont geen karakter te bezitten, moet eerst zich zelven trachten te maken, wat hij in anderen wil beoordeelen.
Toch neem ik dit boek, na het gelezen te hebben, alweer op, en blader het opnieuw door. Niet om U te doen zien, hoe prettig en onderhoudend het geschreven is. Niet, om U op al de wetenswaardigheden te wijzen, welke dit boek bevat. Ook niet, om U sommige bepaald mooie schilderingen voor te leggen: meesterlijk vaak, waar Netscher uitwendigheden afbeeldt. Ook de aardige lijsten, waarin hij zijn portretten heeft gezet, kan ik U niet laten zien. Ik zou te veel plaats vragen, want Netscher is in alles, wat hij schrijft, altoos zeer uitvoerig en werkt ieder onderdeel af. Een deugd vaak, die echter het gevaar meêbrengt voor langdradigheid... En haast geen bladzij zou ik af kunnen schrijven, zonder, behalve Netschers eigen proza, een aanhaling te moeten weêrgeven van den besprokene zelven, of van een derde, die ook over het onderwerp heeft geschreven. Dat is al niet prettig om te lezen: hoeveel te minder om over te schrijven!... Maar ik blader het boek nog eens door om de proef te nemen op de som. Greven deze schetsen aan een onbevooroordeeld mensch bepaald karakters terug? Heb ik na lezing van dit boek zeven verschillende menschen duidelijk afgeteekend voor mijn geest? Of | |
[pagina 51]
| |
ze lijkenen, vraag ik niet: of ze mij een gelijkenis, welke ook, in mijn fantasie afdrukken, ziedaar wat ik weten wil. En nu spijt het me, maar ik kan de proef niet nemen met die schetsen, welke ik de beste vind. Want van Dr Kuyper, v. Marken, Victor de Stuers en Kerdijk heb ik reeds een vast omlijnd beeld in mijn hart: en nu moge dit beeld lijkenen of niet, heel gemakkelijk wordt het niet vernietigd. Ik moet een man kiezen, dien ik tot hier toe niet kende. Komt nu uit de bladzijden van Netscher een persoonlijkheid, wier gelaat ik onthouden zal, wier ziel ik op dat gelaat zie afgedrukt: eigene ziel, weêr heel anders dan de ziel van mijn vriend, van mijn buurman, van mijn neef...
Nu zit ik te bladeren: heel prettig vrij in mijn keuze tusschen drie mannen: Dr Leyds, Prof. v. Hamel en Prof. v. Molengraaff. Ik kijk de portretten eens aan en ben al vast besloten, dat ik Prof. v. Hamel niet neem: geen sympathiek gelaat! Dr Leyds?.... maar die heeft een bitter gewoon aangezicht en daarenboven op het oogenblik de wereldreputatie der Transvaalsche glorie. Tegenover hem sta ik ook niet onpartijdig. Dus rest me de karakterschets van Prof. Molengraaff, een man, wiens portret U dadelijk hoop geeft een ziel te zullen ontmoeten, die levend spreken zal tot Uw ziel... Wij wachten enkel, dat Frans Netscher ons den voorhang zal wegschuiven...
Ik heb gelezen, en weet ge nu, wat ik helder en duidelijk voor mijn geest heb? Geen Prof. Molengraaf maar het lijstje, dat op bladz. 64 schuin staat gedrukt, met de opgave hoeveel natuurlijke geboorten | |
[pagina 52]
| |
er percentgewijze in ieder land zijn. En ik zeg zóó bij me zelven: wat zijn er in Denemarken veel - wat valt me dat tegen?... Prof. Molengraaff! Ik weet niets meer van hem. Nu blader ik alweer door: daar vind ik iets: ‘hij is geen man, die over een groote exubérantie van woorden en gebaren beschikt’... Een ontkennende definitie dus. Volgt een bevestigende: ‘Hij is de man der droge wilskracht, der steenharde overtuiging, der naaldfijne redeneering’... Ik zie hier toch nog geen Prof. Molengraaff. Wilt ge nog meer weten? ‘hij is van uiterlijk klein, rustig en spaarzaam van gebaren; er is iets kouds en steils over hem: en zijn spitsig, scherp gelaat geeft een indruk van iets intellectueels zonder uitstorting, koud, zeker wetend, zonder twijfel’... Dat is echter geen nieuws, want ik had zelf zijn portret al gezien... Maar Prof. Molengraaff! is klein van gestalte... ziedaar!
Het artikel over Prof. Molengraaff bevat daarenboven: het oordeel, dat Holland traag is ‘een harde huid heeft en een dik hoofd’ - dat Holland altoos te laat komt. Maar er zijn individuen, ‘die door hun denken en handelen de menigte vooruit zijn’ en een dier individuën is Prof. Molengraaff. Men zal later nog over hem spreken, omdat hij de man is geweest, die altoos gestreden heeft voor ‘afschaffing van het verbod tot onderzoek naar het vaderschap’ (die voorzetsels zijn van Frans Netscher.) - Dan volgt de geschiedenis van deze quaestie beslaande zeven bladzijden. Op p. 68 komt Prof. Molengraaff alweer te voorschijn: even maar, want dan worden bijna twee bladzijden bedrukt met een verzoekschrift aan de Koningin Regentes... om dan heel spoedig weer, bijna tot het eind toe, 10 bladzijden te vullen met tegenwerpingen, tegen het onderzoek naar het vader- | |
[pagina 53]
| |
schap opgeworpen, en met weerleggingen van Prof. Molengraaff en Prof. Fockema Andreae. Een peroratie - waar we o.a. lezen, dat Prof. Molengraaff zijn roeping hoog opvat enz. - besluit dit zeer merkwaardig historisch overzicht.
Nogmaals bleek me, dat Frans Netscher een veelzijdig begaafd man is, en dat hij een uitstekend reporter wezen kan. Gaven, die hem zeker te pas komen om een tijdschrift als de Hollandsche Revue nog eenige jaren te besturen... maar hij moet geen karakterschetsen meer leveren, of liever zijn aardige opstellen niet meer noemen met den wijdschen naam, dien zij niet verdienen.
B. |
|