| |
| |
| |
Mengelingen.
ROOMSCHE MONUMENTEN IN DE PUBLIEKE KERK DER XVIIIe EEUW. - Onderstaand stukjen, behoorende tot het archief der gemeente Wester-Blokker in Noord-Holland levert eene niet onaardige bijdrage tot de geschiedenis der geeststemming in religie-zaken van ons voorgeslacht.
‘Pro Ecclesia.
Aan de Agtbare Heeren, de regerende en oud Burgermeesteren zynde tegelyk Kerkmeesteren te Wester-Blokker.
Geeft met verschuldigde eerbiet te kennen de Kerkenraad te Westerblokker, dat zij met de uiterste bevreemding gezien en gelezen heeft een zeker grafschrift, gehouwen, tusschen den 1 en 13 April 1765, op twee steenen van een graf, gelegen in de kerk te Westerblokker, voor het gestoelte der agtbare Regenten, in den doorgang en dus voor een jeders oog, zynde van dezen inhout.
Hier is begraven de Zeer Eerwaarde Heer Christianus Janssens, geboren den 24 maart 1693. Rooms priester geweit den 21 December ao 1718. En na Hy deze gemeente van den 19 Augusti 1723 als een getrouw en waaksaam Herder gehoed had, den 29 December ao 1761 Hier gerust.
Het zy in vreede amen.
De Kerkenraad oordeelt, dat het gemelde grafschrift ongeoorloft, ergerlyk, gevaarlyk en onder de Paapse stoutigheden te rekenen is.
A. Zy kan niet geloven, nog eenig blyk vinden, dat ergens in ons land, aan eenen dienaar van den Roomschen godtsdienst, welk alleen by oogluiking is toegelaten, de titel van Zeer Eerwaarde Heer, en van eenen geweyden Rooms Priester opentlyk mag gegeven worden, en nog veel weyniger, dat zulks op zyn
| |
| |
graf in eene gereformeerde kerk (indien het hem vergunt is aldaar een grafplaats te hebben) te mogen gehouwen te worden.
B. Niet minder moet het aan gereformeerde ledematen ergerlyk voorkomen, zulk een grafschrift te lezen, en zelfs als te moeten lezen, van wegens desselfs gelegentheyt, wanneer veele hunne plaatsen zullen kiezen of na des Heeren tafel zig begeven, van zulk eenen, die ten minsten door zyne leere & zending, waartoe hy ingeweyd is, een openbare vyand is geweest van de gereformeerde, hier heerschende godsdienst, daar den Protestanten in andere landen alwaar de Roomsche godsdienst de heerschende is, nauwlyks een veragte & afgelegene plaats vergunt worden, om hunne doden te begraven, veel minder in de kerk en met een grafschrift waaruit blyken kan dat zy van eenen tegenstrydigen godtsdienst geweest zyn.
C. Zulk een handelwyze komt ook den Kerkenraad gevaarlyk voor en van verren uitzigt. Indien zulk een grafschrift van een Rooms priester wort toegelaten, is het regtmatig te dugten dat andere Roomsgezinden op hunnen graf zullen laten zetten, tot bravering van de gereformeerden, dat zy in het Roomsch Catolyk gelove gestorven zyn of diergelyke dingen. Immers de ondervinding leert ons, dat de Roomsgezinden zig van tyd tot tyd meerder vryheyt aanmatigen en niet alleen hunne boeken dikwils opentlyk dragen na het preekhuis, maar ook tegen de wetten en herhaalde waarschouwingen zig verstouten, om doorgaans na hun zogenaamde preekkerk zig te begeven en daarvan uit te gaan genoegsaam op dienzelven tydstond, als de geformeerde godsdienst alhier begint en eyndigt, hetwelk, alles, wat gevolgen het hebben kan, wy gaarn van UEagtbaarheden laten beoordelen. Hier komt by, dat wanneer de woorden hier gerust, het zy in vrede amen, gelezen worden, van zulke, die in de gereformeerde leer niet al te wel ervaren zyn, ligtelyk in die verbeelding zouden konnen gebragt worden even als of men voor den overledenen, nog iets door wenschingen ten goede zoude konnen uitwerken, daar alles, wat aanleyding geven kan uit de gereformeerde kerk moet geweert worden.
D. Bovenal houd de Kerkenraad zulk een gedrag van de uitvoerders van het gemelde grafschrift voor zeer stout en onbeschaamt.
1. Stout is het, dat het daar op gehouwen is zonder kennis- | |
| |
geving en gevraagde permissie van Uagtbaarheden, die tegelijk Burgermeesters zyt, de E. Kerkmeesters, die thans tegelyk nieuwe en oude Burgermeesters zyn; oordelende de Kerkenraad, dat het ongeoorloft is ten minste ongewone dingen, buiten Consent op jemants graf te laten zetten.
2. Stout en onbeschaamt is het van wylen Christianus Janssens op steenen te laten uithouwen, in onze kerke tot eene langdurige gedagtenis, dat hy als een getrouw en waaksaam Herder, deze gemeente gehoed heeft en hier gerust is. De nakomelingen of vreemden zulks lezende, zouden volgens dit opschrift in gedagten konnen of moeten komen, even als of hy deze gemeente, in welkers kerk hy begraven is en daar zyn lichaam rust als een getrouwe en waaksame Herder gehoed had, en aldaar gestorven was en dat die kerk toen derhalven nog een Roomsche Kerk was, en schoon zy dit verstaan van de Roomse gemeente waarvan zy hem een Priester noemde, en zy dan hadden moeten laten zetten myne of die gemeente, zo is het egter zeer stout hem den titel van eenen getrouwen waaksaamen herder te laten geven op zyn graf in de gereformeerde kerk. Wie heeft oojt van zulk eene onbeschaamde stoutigheyt gehoort of gelezen in ons land? Is hy een getrouwe en waaksaame Herder geweest, dan moeten in tegenstellingen volgens de leer der Roomsgezinden alle gereformeerde of Protestantsche Predikanten ontrouwe en slaperige Herders zyn. Heeft hy als een getrouwe en waaksaame Herder de gemeente gehoed? daar Hy een Dienaar van den Antichrist geweest is, die dagelyks zyn werk maakte van de mis, welken wy belyden te zyn een verloochening van de eenige offerhande en lyden van Jesus Christus en een vervloekte afgoderye. Heeft hij de kudde of gemeente geweyd, daar hy ze veeleer verleyd heeft, en van de ware gemeente heeft zoeken te rug te houden, en deze zooveel mogelyk afbreuk gedaan heeft, moet hy niet veeleer getelt worden onder de kwade Herders, die haar zelve weyden en over de kudde heerschen met strengigh eyt [en met handigheyt]?
3. Stout is het eyndelyk, dat men opentlyk, door een grafschrift in onze kerk durft dryven het bidden voor de doden en hen zoo vrede toe wenschen, zoo regtdraats strydende tegen de gereformeerde leer en godts alleen ter zaligheyt leydende woort.
Om deze en andere redenen keert, zig de Kerkenraad van Westerblokker tot U. Agtbaarheden, met ootmoedig verzoek, dat
| |
| |
U. Agtbaarheden, als Voester Heeren van Godts Kerke, en aanzienelyke belyders van den gereformeerden godtsdienst, naar uwe magt en vermogen gelieven uit te werken, dat de gemelde steenen, met zulk een grafschrift pronkende, spoedig mogen worden weggenomen en andere in deszelfs plaats gelegt, zonder toe te laten maar te verbieden dat daarop iets diergelyks wederom gehouwen worde of dat het genoemde grafschrift worde verhouwen en onleesbaar gemaakt, ten einde de opstellers daarvan in hun stout oogmerk verydelt ende gegevene ergernis en het gevaarlyke uitzigt mogen geweert worden, gaande dit naar de gedagten des kerkenraads veel verder als die Paapse stoutigheden, waartegen onder anderen de agtbare regeerders van Westwout c. annexis in vroegere jaren en wel den 11 Jan. 1660, volgens berigt, eene keuze gemaakt hebben. En nademaal dat grafschrift omtrent vierde halfjaar na de doot van den gemelden Christianus Janssens op zyn graf eerst gehouwen is, zo oordeelt de Kerkenraad dat zulks na ryp overleg en het tegemoetzien van zwarigheyt door de Bezorgers geschiet is, en om door zulk een loflyk getuigenis eenigzints te beantwoorden aan de weldaat, die men zegt, dat het Roomsche preekhuis of de aanklevers van hetzelve door vermaking der nalatenschap van den overledenen Christianus Janssens ontvangen heeft, hetwelk zoo zynde, geeft de Kerkenraad in bedenking, of daarin niet gehandelt is tegen het placaat van hunne Ed. gr. Mog. 1655 den 4 mey volgens welke Papisten niets mogen testeren ten behoeve van geestelyke gestigten of godshuizen, moetende hunne goederen volgen aan den geenen, die naar 's lands versterfregt daartoe geregtigt is.
Eindelyk verzoekt de voornoemde Kerkenraad by deze gelegentheyt dat by renovatie moge geordoneert worden, dat de Roomsgezinden volgens den bepaalden tyd hunnen dienst beginnen en eyndigen om zo alle confusie voor te komen.
't Welk doende &c.
Uit naam van den gantschen Kerkenraad te Westerblokker
Johannes Brummel
Predikant in de Blokkers den 23 April 1765.’
| |
| |
DE THEORIE DER REVOLUTIONAIREN. - De Redakteur van den Insterbürger Zeitung heeft eens maanden lang gevangen gezeten, wijl hij weigerde den schrijver te noemen van zeker bericht in zijn dagblad. Ondertusschen legt de Staatswet van Pruisen aan redakteur of uitgever de verplichting op, des gevorderd, zulk een schrijver te noemen. Schrijver en redakteur hebben dus geweten, waaraan zij zich bloot stelden - aan de eenvoudige toepassing van de wet namelijk. Dit geval echter betitelde de fransche (!) Presse bloemrijk: De Pijnbank in Pruisen, en de liberale bladen hebben zich in massa verontwaardigd over de ‘zwarte smet’, die ‘dergelijke handeling’ op de pruisische regeering werpt. Ik zoû toch wel graâg eens willen weten: welke wetten het zijn, die eigenlijk maar uit luxe en als dekoratie in een wetboek figureeren en die men, derhalve, vrijelijk overtreden mag. Welk kenteeken hebben die gedeelten der duizendvoudig beëedigde en al de rechtbanken en instellingen des lands bezielende wetboeken, wier naleving eene regeering tot zoo groote schande strekt? Men zal zeggen: bij voorbeeld - het wetsartikel, waarbij getrouwheid aan den regeerenden Vorst bevolen wordt; de wetsartikelen, waarbij alle revolutionaire handelingen worden verboden; de wetsartikelen, waarbij de staat zich wapent tegen eene gewelddadige nieuwe en gelijke verdeeling van de bezittingen der burgers: die wetten mogen alle vrijelijk overschreden worden, en het staat aan het oordeel van ieder burger, om te bepalen, of het geval voor die overschrijding aanwezig is - al of niet. - Zeer goed; ik begrijp dat; maar ik vraag geen voorbeelden; ik vraag kenmerken, waaraan ik gelegentlich mij houden kan - niet zoo zeer om zelf die schendbare wetten te overtreden, maar om, in mijne blindheid, niet onrechtvaardig te oordeelen.
M.
OOSTENRIJK, LIBERAAL. - Indien wij eene statistische bijdrage wilden leveren, zoû het feitelijke uit onderstaande mededeeling veel te laat komen; maar wij wenschen slechts eene filozofische aanmerking te maken, waarvoor het nog vroeg genoeg is.
‘In het jaar 1867 zijn in de hoofdstad Weenen, 24.002 kinderen geboren, waarvan 11.850 wettige en 12.152 onwettige. Van deze laatsten werden ca 9000 aan het vondelingshuis toe- | |
| |
vertrouwd.’ Handelsbl. 12 Juni 1868. Die Staat was dus wel rijp voor de liberale staatkunde: deze liberaliteit grenst aan generoziteit: de Weeners toch slaan de handen in-een om, voor gezamendlijke rekening, de toevallige rejetons te onderhouden van het hooge en lage kanalje, dat er maar op toe boeleert, als of de God van Paulus gezegd had: het koninkrijk der Hemelen zal voor overspelers en hoereerders openstaan. Het ligt in de reden, dat er voor een Konkordaat met den opper-handhaver van geloof en zeden in zulk een poel geen plaats kan wezen.
M.
RIDDERORDEN. - De Spaansche ‘volks-Regering’ (?) heeft zich gehaast een veeljarig en stuitend verzuim goed te maken. Zij heeft den Heer Simon Nathan Dentz, onzen met roem bekenden tandmeester, in de Ridderorde van Don Carlos III opgenomen. Men zegt, dat, in de fransche statuten dier ridderorde, te lezen staat: ‘Tout chevalier est tenu d'entendre journellement la Messe, à jeun.’ Die uitdrukking à jeun is nog al hard, voor eene specialiteit van kunsttanden. Men vleit zich dan ook, dat eerlang al dergelijke stuitende onbillijkheden uit die wetsbepalingen zullen worden wechgenomen. Ook verneemt men, dat, om den wille der talrijke Heeren Israëlieten, die met het ridderkruis van Isabella la Cattolica begiftigd zijn, en die dit met veel zelfverzaking te prijk dragen, - uit erkenning der edelmoedigheid van die Heeren, niet alleen het kruis zal vervangen worden door een nulletjen (het teeken, waarmeê de joodsche bruiden te Amsterdam hare aanteekening plachten te bevestigen), maar dat ook uit de spaansche geschiedenis de paginaas zorgvuldig zullen worden uitgescheurd, waarop vermeld staat, dat genoemde Koningin Isabella (de grootste vrouw, zegt Montalembert, die ooit een kroon heeft gedragen), sommige Joodtjens en Mohammedaantjens van haar rijk a fait cuire à petit feu. De Keizer van Oostenrijk, de andere Opper-Grootmeester van de Vlies-Orde, heeft anders óok sints lang ingezien, dat men het met de beteekenis der ridderorden niet zoo naauw moet nemen en hecht het kruis van St Stephanus op de borst van den mohammedaanschen veelwijver, zijne Heilige Doorluchtigheid den Onderkoning van AEgypten. Zoo iets had Vondel, dien geduchten bestrijder der halve-maan, moeten beleven! Profanatie en onzin, ziedaar voortaan een goed ridderdevies.
X.
|
|