| |
| |
| |
Bijdragen tot de Geschiedenis van het Nederlandsch Tooneel.
In de zoogenaamde ‘Komedieboekies’ zijn, zonder opzet, een massa bizonderheden neêrgelegd, die belangrijk zijn voor de geschiedenis van het Tooneel en daarbij van de zeden der tijd, waarin de stukken zijn gespeeld of uitgegeven.
Wij bedoelen niet zoo zeer, wat uit de stukken-zelven te putten is; maar wat hunne uitrusting kenmerkt; bijv. in opdrachten, voorredenen, aanteekeningen enz. Daarom openen wij in de ‘D. Warande’ eene rubriek onder bovenstaanden titel en houden ons aanbevolen voor mededeelingen. In de plaatsen, die wij afdrukken, is het gespatiëerde van ons; een ieder zal voelen, waarom dát bizonder onder de oplettendheid der lezers gebracht wordt.
| |
I.
Uitgaven van het ‘Wederzyds Huwlyksbedrog’.
1e Uitgave, van 1714:
‘Te Amsteldam, by Hendrik van de Gaete, Boekverkoper, op den hoek van de Warmoes-straat en den Vygendam’.
Titelviniët: een woelende zee, bewogen door twee winden. Devies: ‘Turbant sed extollunt’. Om den rand: zinnebeelden van Kunsten en Wetenschappen en eene aardige plaat van Wandelaer, gesneden door Schynvoet. Op het achterplan: negen personen (IIe Tooneel?) waaronder ‘Jan’ geknield; aardig voor de fontanges enz. van 1714.
| |
| |
Voorreden:
‘Aan den Lezer.
Zie hier myn derde Tooneelspél in het licht, behelzende eene stoffe die volgens myn oordeel niet onbehaaglyk op het Nederlandsch Tooneel zal weezen: want wy beschimpen gebreken in dit Spél, die van openhartige Hollanders altyd verfoeid zyn, naamelyk: de verwaandheid, hovaerdy, en 't bedrog, die in deezen Lande, naar het schynd, door de vreemdelingen gebracht zyn: want de eenvoudigheid, zedigheid en oprechtheid onzer Voorouderen, is van ouds her vermaard, ja van hunne grootste Vyanden gepreezen. Ik vlei my dan, dat wy in deezen het oogwit van een Blyspél voldaan hebben: te meer om dat wy met deeze gebreken te hekelen, niemand in 't bezonder (onzes wetens) hebben gequetst.
Wat de schikking van het Spél aangaat, hier in onderwerpen wy ons aan het keurig oordeel van ongeveinsde liefhebbers der Tooneel Poëzy, en verzoeken dat zy onze misslagen verschoonen, die ligt in een Eigenvinding kunnen begaan worden. De drukfouten, hier en daar ingeslopen, eisch ik geen verschooning voor; dewyl ik my zelven daar over niet kan verschoonen; hebbende de proeven te haastig nagezien, in een tyd dat ik nutter bezigheden had; maar ik troost my dat 'er geen in zyn die de wezentlykheid van het Spél kunnen quaad maaken. Ondertusschen kunnen de drekvliegen van Parnas (quaadaardige en nydige vitters) zich met die drukfouten vermaaken, zy moeten toch een versnaaperingetje hebben.
Verwacht in 't kort den derden Druk van myn Blyspél, Don Quichot, op de Bruiloft van Kamacho, Verbeterd, door tusschen voegingen van verscheidene Tooneelen. Vaar wel.
P.L.’
Eene 2e uitgave van 1720 verscheen onder den naam van ‘Laatste druk. By Joannes Oosterwyk, Boekverkoper op den Dam’: ‘door den Dichter van veele drukfouten gezuiverd’; behalve den versleten afdruk der plaat, met een viniët van Wandelaar, een ouden lierslager in een landschap voorstellende. Devies: ‘Vigilanter et quiete’.
De ‘Voorreede’ luidt als volgt:
‘Zie hier myn spel genaamd Het wederzyds Huwelyks-bedrog
| |
| |
ten tweedemaal in 't licht, van veele drukfeilen gezuiverd. Boven al zyn de geslachten der naamwoorden naauwkeuriger waargenomen. Indien 'er evenwel hier of daar iets mochte mis gezien zyn, verzoek ik den Leezer het zelve te verbéteren. Ik tel my niet onder die Dichters welke waanen dat men hunne vaerzen voor orakels moet houden, als quamenze uit den dryvoet van Apol; neen ik hoor gaern het oordeel van alle kunstkenners. Maar hoe schaars zyn die heden te vinden! zwermen van Vaerzemaakers, die met een ydel gesnor, en woorden van een halven vaam den zangberg verveelen, komen genoeg te voorschyn, en vertoonen de waereld wat ze zyn, naamelyk zotten; vitters die de zaaken over 't hoofd zien, en aan de woorden knabbelen zyn 'er ook geen gebrek; maar mannen die de Nederduitsche taal kundig, de tooneeldichtkunst zelf luister byzetten zyn 'er, helaas! weinige over. Boven al schynt het blyspél den geeft te geeven, verdrukt door een menigte historiespelen, weinig dienende tot verbétering der zeden, 't welk de grootste eigenschap is, die het tooneel luister byzet. Hoe weinig Dichters trachten het voetspoor van de voortreffelyke mannen naa te volgen, die de gierigaarts, verwaanden, zotte Doktooren, beursschraapende Advokaaten, jaloersche knorrepotten, schynheilige bedriegers, losse minnaars, en minnaressen, koppige dwarsdryfsters, zwetzende pofhanzen, doorsleepen vleijers, domme boeren, geestige knechts, nydige buurlieden, raazende geleerden, malle poeëten, en meer andere eigenschappen, zo leevendig ten tooneele gevoerd hebben, dat hunnen naam lang door de nakomelingen zal geroemd worden. Sommige willen Vrankryk de eere toeschryven dat Moliére ons eerst de oogen geopent heeft, in 't verbeelden van de aartsgebreken der menschen: maar zy zyn verdoold; Holland heeft den roem, dat de doorluchtige Drost Pieter Kornelisz: Hoofd een spel van dat slag dichtte, naamelyk; Warenar met de pot, en de Geeftige Bredero zynen Spaanschen Brabander,
die wel haaft gevolgd wierden van verscheidene onzer landgenooten. Wel is waar dat de schikking dezer spelen in dezen tyd gebreklyk is: maar de natuur hunner Personaadjen wijkt nergens van haar Eigenschap, noch doet zulke buitenspoorige sprongen als men in Moliére vind. Ik breng dit niet by om dien Dichter te verachten, geenzins; wy houden hem in waardy, en geeven hem gaern de eer dat hy de grootste blyspéldichter zyner eeuw is geweest.
| |
| |
Onze poeëten zullen hem niet licht op zyde komen, ten zy dat ze de romansche verbeeldingen verlaaten, en de kentékenen (caracters) der ondeugden op zyn spoor gade slaande, met kunst op 't tooneel bespotlyk maaken; waar toe hen geene eigen vindingen noch vertaalingen ten voorbeeld ontbreeken. De Franschen geeven onzen Landaart de eer, dat zy in boertige vaerzen (Burlesque) voor onze dichters moeten zwichten, en ook in hoogdraavenheid der heldendichten, gelyk in 't Journal Literaire opentlijk is te boek geslagen. Wat zou den Nederlander dan beletten om hen in 't blyspél, ja ook in het treurspél te boven te streven, indien men in het eerste de ongebondenheid, en in 't laatste den hoogdraavenheid wat maatigde, misgaders de onkuische uitdrukkingen, en snorkeryen verbandden, die niemant dan het graeuw, en de losbollen kunnen behaagen. Het Treurspél begint gelukkiger te worden. Ik zal de braave Dichters niet noemen die er een grooten stap in gedaan hebben, en moedig voortgaan ten luifter van den Hollandschen naam; zy maaken zich zelf genoeg bekend. Wat in dit blyspél is ten wege gebracht, laat ik aan het oordeel der kunstverstandigen. Lees, en aanschouw het, tot leering, en verfoeijng van een gebrek dat al te veel by onzen Landaart is ingekropen, naamelyk kaal en groots te zyn, en het laatste door bedrog staande te houden.
Vaar wel.’
In deze editie komt eene ‘opdracht voor aan den Heere Govert van Mater’, gevat in het volgend sonnet:
‘Beroemde jong'ling, die in uwe lentejaaren
De letterwysheid volgt, in 't Duitsch, Latyn, en Fransch,
Waardoor uw braave naam met eenen schoonen glans
Zal blinken naa waardy, ter eere van het Spaaren.
Het zy uw Kruisgezang op 't roeren uwer snaaren
Den geest van de Aard verheft, tot aan des Hemels trans;
Het zy uw Herdersfluit de reiën leid ten dans,
Of dat g' een Treurtoon zingt; u passen Dafnes blâren.
Dit Huwelyks-bedrog ziet andermaal het licht,
Dat kenners heeft gesmaakt, en niemants oor ontsticht
Door snoode boertery, of vuile onkuische reden.
| |
| |
Tooneelkunst jokt somtyds; maar ze is een reine maagd.
Bescherm de Nimf, myn Vriend; indien zy u behaagt
Zal zy te moediger op Aemstels Schouwburg treeden.’
Voorbericht [van de uitgave 1754].
‘Dit blyspel, het Wederzyds Huwelyksbedrog, quam veertig jaaren geleden, naamelyk in den jaare 1714. de eerstemaal in het licht, en is tot heden, gelyk alle myne tooneelstukken, op den Amsterdamschen Schouwburg vertoond.
Ik heb het recht, om dezelve in Quarto by elkander telaaten drukken, altoos aan my behouden; om dat ik voorgenomen had alle myne dichtwerken te verzamelen, en in dat Formaat uit te geeven; gelyk geschied is. Hierdoor is het veroorzaakt dat sommige myner speelen zonder Privilegie gespeeld en gedrukt zyn: maar by gelegenheid deezes herdruks, is by verdrag vastgesteld, tussen de E.E. Heeren Regenten des Amsterdamschen Schouwburgs, en J. Bosch, boekverkooper te Haerlem, dat hy het recht zal hebben, om alle myne tooneelstukken in Quarto Formaat by myne dichtkundige werken te drukken, schoon de zelve met de Privilegie van den Schouwburg zyn uitgegeeven, en dat zy ook voortaan, alle ten dienst en voordeel van den Schouwburg, met Privilegie in Octavo Formaat gedrukt, zullen uitgegeeven worden, zonder dat de voorsz. J. Bosch zal vermogen de zelve in Octavo te drukken.
Aldus komt dit blyspél de eerstemaal met Privilegie in het licht. Ik heb het op nieuw nagezien: maar geen verandering daar in gemaakt, of behoeven te maaken; alzo in het zelve van naauwkeurige liefhebbers geen misslagen gevonden zyn, van dat gewicht, dat 'er eenige verandering in zoude nodig zyn. Alleen heb ik dit spél van letterfouten, die in den eersten druk geslopen waaren, trachten te zuiveren.
Haerlem den 24. in Febr. 1754.
P.L.’
Ook in deze uitgave is de ‘opdracht’ behouden.
Wat de waarde der edities betreft, zij verschilt weinig. Reeds die van het jaar -20 heet van drukfouten gezuiverd; maar zoowel deze als der latere (van -54) ontbreekt in het Eerste Too- | |
| |
neel van het Vierde Bedrijf een geheele alexandrijn; uitlating, die alleen in de 4o-editie (zoo ver ik zien kan) hersteld is. In de drie kl.-8o staat het volgende:
Blz. 66: Konstance.
Indien hy haar bemint zal hy zo licht niet scheiden:
Want anders blykt het dat hy ons zoekt te misleiden
Daar word gescheld.
Wie of daar schelt?
Klaar:
Dat zal misschien de Snyër zyn,
Of Lakenkooper om te manen. 't Zyn gezellen
Het ontbrekende vaers volgt op ‘misleiden’.
Klaar:
Misleiden! neen, Mevrouw, dat heeft in 't minst geen schyn.
Daar word gescheld.
Konstance.
Wie of daar schelt?
Op blz. 56 staat:
Zy weet nog niet wat dat het is in de echt te treeden
Met zulken grooten graaf, den graaf van Habislouw;
In de 4o verbeterd:
Met zulken grooten Heer, den Graaf enz.
En zoo zijn er zeker nog meer verbeteringen in de 4o-ed. aangebracht, die Langendijk, waarschijnlijk met ‘nutter bezigheden belast’, onopgenomen heeft gelaten in den lateren druk van 1754.
In den druk van 1714 staat (bl. 57):
De slag van Eek'ren is door hem half gewonnen;
In de latere:
De slag van Eekeren is door hem half gewonnen;
Tegenwoordig zoû een geoefend dichter stellig aldus verbeteren:
De slag van Eekeren is half door hém gewonnen.
| |
| |
In 't algemeen zijn in de editie van -54 vele kapitale initialen uit die van -14 en -20 door onderkastletters vervangen. De ‘vrind’ van -14 is al in -20 een ‘vriend’ geworden; de ‘Lakeiën’ (dat is erger) zijn in ‘Lakeijen’ omgeschapen. Andere fraayigheden, bijv. ‘Hoest aan myn Moesjes’, op blz. 26 hebben in den druk van -20 de plaats ingenomen van:
Op blz. 39 wordt aan Konstance toegeschreven wat Lodewijk zegt. In den mond van een knecht heeft het charakteristieker ‘Nou’ de plaats moeten ruimen voor ‘Nu’. ‘Wat zou u 't helpen’ heet ‘Wat zou 't je helpen’ te verbeteren. Het werkwoord bennen wordt gebannen, en Jan zegt (zeer onhollandsch en onstichtsch): ‘Je zyt mischien verliefd?’ De zelfde Jan, die in 1714 zeer eigenaardig zeide:
't Zou ons niet dienstig zijn: wyl wy malkandren kennen,
En van het zelfde sop beide overgooten bennen.
moet in 1720 deklameeren:
Waar zou 't toe dienen als om alles om te stooten?
Zyn wy van 't zelfde sop niet beiden overgoten?
Zoo hebben de schaaf- en likmeesters den 18-jarigen jongeling Pieter Langendijk reeds spoedig tot een 24-jarig pedantjen omgeschapen. Zoo zijn verbeteringen van later tijd meest verslimmeringen; adres aan Vondels ‘Gijsbreght’ van 1638, in later jaren door den dichter gezuiverd als het heet; aan Vollenhoves ‘Kruistriomf’, tot onkenbaarheid toe van langer hand door den dichter-zelven verknoeid (zóo verknoeid, dat het Witsen Geysbeek en Lesturgeon verbijsterd heeft); aan Tollens' ‘Nova Zembla’, en nu, als blijkt, aan Langendijks wellicht beste komedie.
Zie hier de akteurs, die het aardige stuk in 1796 gespeeld hebben. (Men was in het tijdperk, dat men aan de tooneelspelers, zoo min als aan de koopvaardijkapteins, nog nimmer den titel van ‘Heer’ gaf; en dat had iets nobels, dat het in Frankrijk nog heeft: Firmin, Frédéric Lemaître, Déjazet, klinkt wat beter dan Monsieur.... en Mademoiselle. Ik erken dat
| |
| |
met Mlle Georges en Mlle Mars deze leer echter schipbreuk zoû lijden).
| |
Rolverdeeling van 1796:
|
Voorjaar |
Najaar. |
Lodewijk |
Van Dinsen |
Camphuysen. |
Jan |
Obelt |
|
Waard |
's Gravesande |
Van der Stell. |
Charlotte |
H. Hilverdink |
Majovski. |
Klaar |
Smalwoud. |
|
Bode |
Van den Broek. |
|
Konstance |
Van Dinsen |
Roos. |
Hans |
P. Snoek. |
|
Fop |
Adams |
Provens. |
Karel |
Valkenier |
Roos. |
Hendrik |
Focking. |
|
Joris |
van Well. |
|
Sofy |
Obelt. |
|
|
|