Dietsche Warande. Jaargang 8
(1869)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 313]
| |||||||||||||||||
II.'t Is opmerkelijk, dat zoo de oudste traditiën van het geslacht ons doen verwijlen bij het tijdstip, van waar Lenaert Marius, de beroemde Pastoor der Oude Zijde, het eervol ‘opcomen’ der Stad aan den Amstel dagteekent, de feiten, waar de pen van andersdenkende schrijvers de geschiedenis van haren grootsten stoffelijken bloei meê aanvangt, tevens eene belangrijke bladzijde beslaan in de chronijken der familie Dommer. Heeft dit geflacht waarschijnlijk het tooneel bereid, waarop, tot onfterflijke glorie der keizerlijk gekroonde Stad, de Heiland van Maximiliaan en Maria van Borgondië zijne Almacht en Liefde genadig geopenbaard heeft, - het heeft óok akteurs geleverd voor de hoofdrollen van het drama, dat in 1578 hier werd afgespeeld, en waarin de treurfpeldolk van het verraad het Soeverein Gezach van Maximiliaans naneef in het hart heeft getroffen. Het is bekend, dat Amsterdam de laatste der Hollandsche steden is geweest, die de gehoorzaamheid aan Karel de Vijfdes erfzoon hebben opgezegd; dat Amsterdam slechts schoorvoetend tot de huldiging van den nieuwen ‘Graaf’ in 1584 is toegetreden. Te-recht (zoo blijkt het van achteren) had de rechtschapen | |||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||
Magistraat van Amsterdam het fluiten van den vogelaar bij de Gentsche Pacifikatie gewantrouwd. Het duurde lang alvorens de ftad tot dit schijnheilig verbond heeft willen toetreden. En toen zij het eindelijk gedaan had, toen zij zich in het net had laten lokken, en meende, dat zij, ondanks dit toegeven, niet, in plaats van het gezach des Konings, dat van den Prins van Oranje zoû hebben aan te nemen, - toen zij gegeven had wat men haar vraagde, behalve de volkomen verzaking der den wettigen Landsheer gezworen trouw, - ontmaskerde 's Princen partij zich hoe langer hoe meer, en leî het toe op de verrassing en overheering van den bedrogen bondgenoot. Men weet, hoe den 26n Mei 1578 de voornaamste Leden der Wethouderschap en Vroedschap, benevens een tal van geestelijken te scheep ter Stad werden uitgezet, en hoe de Revolutie, met de haar eigene praktijk, die geen anderen regel kent dan haar goeddunken, op volftrekt willekeurige wijze tot de keuze eener nieuwe regeering overging. Men heeft elkander, in de hollandsche drukpers en op de hollandsche school, van de XVIe Eeuw af, twee groote onwaarheden trouw naverteld; de eene was deze - dat de Nederlanders het recht hadden hunnen Graaf af te zweren; de tweede, van gelijk allooi, maar nederiger strekking - dat de benoeming der Amsterdamsche Magistraat in 1578 had plaats gehad volgends de bestaande wetten en kostumen. Daar zijn echter, reeds in de vorige Eeuw, twee Protestantsche geleerden geweest, te bekwaam en te eerlijk, om aan deze voorftelling het gezach van hun naam bij te zetten. Adriaan Kluit, hoe gaarne hij ook het recht der Nederlanders zoû bewezen hebben, werd door zijn geweten gedwongen voor dit juridiesch pleidooi in de plaats te stellen een pittoresk tafereel van hetgeen de Hollanders van de Spanjaarts hadden te lijden gehad. Jan Wagenaar logenstraft zijne voorgangers, en erkent, dat de wijs van verkiezing der nieuwe Magistraat, in 1578, volstrekt niet berustte op de kostumen, die men de onbeschaamdheid had in te roepenGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||
Maria van Borgondië konstateert, in haar privilegie van Maart 1476 (-77) en bij over-een stemming met het haar door de Stad aangeboden verzoekschrift, dat reeds ten tijde van haren grootvader Philips den Goede, de Raad of Vroedschap harer ‘goede Stede van Amstelerdamme’ ‘ghekoren’ werd door den ‘Rijckdom’ en ‘byder Ghemeenten vander voorsz Stede’; terwijl bij vakaturen, ‘een dier xxxvi stervende, of fich ontvrijdende van sijn Poorterschap’, de Raad-zelf door koöptatie in de aanvulling van zijn kollegie had te voorzien: ‘fullende de overblijvende kiesen andere notabile ende eerbaere personen’. Dit is de zeer duidelijke letter van hetgeen eenstemmig door de Gravin en de Stads-Overheid gestaafd en verder bepaald werd. Aldus de getuigenis der wettige Magistraat, onder de bijstemming der gantsche gemeente; aldus de verordening van den wettigen Soeverein. Wat gebeurt daarentegen in 1578? Na dat, met verkrachting van alle recht en wet, eene stoutmoedige minderheid des volks de wettige Regeerders en Beraders had gedeporteerd, komen de 36 vendelen stadsschutters bij-een en stellen, uit hun midden, een kieskollegie aan van 36 personenGa naar voetnoot1, die zij met de benoeming van 4 nieuwe Burgemeesteren en 36 Raden belasten. Wil men het volstrekt revolutionair charakter dezer handeling nog nader zien uitschijnen, men werpe een blik op het gekozen personeel. De uitverkoren schutters - het nieuw gesticht kieskollegie - bestaat voor een deel uit personen, die zels begeerden tot lid der Regeering te worden aangesteld, voor een deel uit de zoodanigen, die er hunne verwanten in wenschten te brengen, en voor een deel uit burgers van minderen stand. Er komen onder het getal maar weinige voor, wien men eene geheel belangeloze overtuiging mag toeschrijven. In den nieuw benoemden Raad der xxxvien komen slechts 6 personen voor, die reeds vroeger zitting hadden. Zij zijn:
| |||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||
De 30 overige waren alle nieuwe mannen. Slechts van enkele hunner hadden, vroeger, familieleden zitting in regeeringskollegiën gehad: namelijk van - Reinier van Neck, Dirck de Graef, Gerrit Schaep, van de beide neven Jacob Benning, van Claes van Heemskerck, Jacob van CampenGa naar voetnoot2, Mr Willem Bardes (de belhamel der revolutie) en van Ysbrant Jansen Dommer (lijndraayer als zijn vader). Hetgeen de zaak niet fraayer maakt, is, dat twaalf dezer 30 zelf kiezende Schutters geweest waren. De eerstgenoemde daaronder is wederom onze Ysbrant Dommer. Zijne 11 rotgezellen heetten: Adriaen Reiniers Cromhout (wiens nakomelingen tot de Moederkerk te-rug-keerden), Gerrit Jans Koesvelt, Herman Rodenburg, de oude, Symon Hendricx Jonckheyn, verwer, | |||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||
Willem Pouwels, Gerrit Jacobs SchaepGa naar voetnoot1, Jacob Jacobs Benning, Pieter Willems Vrient, en Jacob Franssen Oetgens van Waveren. Wagenaar merkt op, dat de groote meerderheid der nieuwe Vroedschapsleden de Hervormde Leer hadden omhelsd, en er is, zegt hij, na de ‘verandering’ van het jaar 1578 ‘behoorlyk op gelet’, dat ‘de Regenten de Gereformeerde Religie niet wederwaardig waren’Ga naar voetnoot2. Er kan dus geen twijfel bestaan, omtrent de gezindheid van Ysbrant Dommer. Is hij katholiek gebleven - dan bleef hij 't niet zonder groote inkonsequentie. Misschien behoorde hij, met zijn eenigen broeder en vijf zusters tot de familiën, die zich te beklagen hadden over den Hertog van Alba. Zij waren van de gegoedste - anders zoû hun vader in 1524 op misschien 26-jarigen leestijd geen Schepen geworden zijnGa naar voetnoot3; en het is zeker hoogst ergerlijk, wanneer men den Hertog geld geleend had, en bij trompetgeschal werd men opgeroepen, om des volgenden daags zijne praetensie te komen inkasseeren, dat men dan, van 't Rokin naar het huis Doornick aan 't eind der Warmoesftraat gespanceerd, daar voor eene toedeur komt, en verneemt, dat de hooge schuldenaar met de noorderzon (die nacht-zelf) verhuisd is. Men ziet dikwijls, hoe de geringste persoonlijke redenen op iemants politieke gedragslijn den sterksten invloed kunnen hebben, en eenmaal het gebied van het gevoel betredende, waren er vele beschouwingen, die Katholieken er toe brengen konden te denken, dat zij, behoudends hun geloof, tot het ‘Geusworden’ van Amsterdam konden meêwerken. Pieter Dommer, Ysbrants broeder, had tot vrouw Hadewy Willemsen Vrient. Pieter Willemsen Vrient, haar broêr, trok in alles éene lijn met Ysbrant - kiezer en Raad zoo als hij. Zijne zuster Geertgen was in 1566 getrouwd met Gijsbert | |||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||
BoomGa naar voetnoot1, Pieter Boom CorneliszoonGa naar voetnoot2 verving, nog in 1578, den ouderen Vroedschap Reyer van der Horst. Wijntgen (Livina of Wendula) hun zuster, heeft twee mannen gehad: Jacob Roelofs en Cornelis Albertsen Schaeck. Er is bijna aan de gereformeerde orthodoxie dezer huwlijken niet te twijfelen: want al is de Raad van 1578 Egbert Roelofs misschien niet van deze familie, de nakomelingen van Wijntgen huwden in de geflachten van Boelens, Bas en Barchman Wuytiers, in een tijd toen niemant der laatstgenoemden nog weêr ‘papiseerde’. Hunne zuster Maria trouwde met Hendrick Egberts de Vrij, uit eene familie, die ook hare opkomst aan de omwenteling dankweetGa naar voetnoot3. Trijntgen, alias Catharina, had reeds den 4n Maart van het jaar der beeldstormerij hare hand op trouw gegeven aan den Geuzenhoofdman Dirck Duyvel. ‘Deze’, zegt Hooft, ‘heeft met een schip op zijne eige kosten uitgerust, daar hy zelf als captein mede ageerde, den Briel voor den Staat helpen inneemenGa naar voetnoot4.’ Hij heeft dan ook, in 1572, onder de ingedaagden behoord, die met verbeurdverklaring hunner goederen en verbanning hunne deelneming aan den gewapenden opstand moesten boetenGa naar voetnoot5. Hoe gedroeg zich de nieuwe wethouderschap na de ‘reductie’ der Stad? Wagenaar belast zich met het andwoord op deze vraag: ‘De nieuwe Wethouders, die, voor verre het grootste gedeelte, der Hervorminge waren toegedaan, vonden ongeraaden, te blyven by het eerste punt der Voldoeninge, volgens welk, binnen de Stad, geen andere Godsdienst dan de Roomsch-Katholyke geoefend mogt worden... De Wethouderschap ging, met eenige timmerluiden, in de Kerken, en deedt de beelden afneemen. Ten minfte schynt zulks in de oude Kerke geschied te zynGa naar voetnoot6.’ | |||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||
Den 10n Septr reeds kondigde zij het plakkaat der Staten van Holland af, waarbij de inkomsten van alle ‘Beneficien, Vicariën en Canonifyen’, die door Leeken begeven werden, tot onderhoud van ‘Predikanten, schoolen en anderszins ter eere Gods’ werden verbeurd verklaard; maar men gaf toe aan de kiesche scrupule om zulke beneficiën, ‘waaraan zielzorg vaft was’ alleen tot ‘onderhoud van Predikanten’ beschikbaar te stellen! Den 2n dier maand trouwens konden de nog eenigermate Roomschgezinde leden der Regeering ontwaren, welke beteekenis door het gemeen (en te-recht!) aan de reduktie der Stad gegeven werd. Beeldenstorm brak los in de Nieuwe Kerk en wierp zich op al de kloostersGa naar voetnoot1; waar niet alleen velerlei heiligschennis gepleegd werd, maar duizenden voorwerpen uitzinnig verdelgd werden, waarvan schaarsche exemplaren, door de oudheidkunde onzer dagen met liefdevolle zorg uit de bandeloze overstroomingen der revolutionaire volksdriften worden opgevischt. Had onze Ysbrant Dommer reeds een zoon, van genoegzamen leeftijd om de zaak te kunnen dienen, waaraan hij-zelf zich verbonden had? - 't Is te vreezen van ja! Ter onderscheiding van den zoon der Dommers, noemt een andere Jan Ysbrants zich Blaauwhulk. De mede-sergeant van dezen, in het kader der nieuwe bevelhebbers over Stads Schutteren, insgelijks Jan Ysbrants, zonder toevoeging, geheeten, zal wel voor niemant anders dan een zoon van Schepen Ysbrant te houden zijn. Trouwens te waken, voor de rust en veiligheid der Stad, nu eenmaal het nieuwe beheer was gevestigd, kon ook een katholiek zich laten welgevallen; ik meen althands daarvoor te mogen houden Jan Pottei, die met Jan Ysbrantszoon tot de zelfde afdeeling behoordeGa naar voetnoot2. Maar hoe 't ook zij: daar doen zich hier in ons onderwerp zekere feiten voor, die niet buiten verband met elkander schijnen te staan. | |||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||
Ten eerste, dat onze historische Ysbrant Dommer, die een zoon van den Jan Ysbrants van 1527 kan geweest zijn, maar van wie in de oudste aanteekeningen der familie geen duidelijke melding wordt gemaakt, bij zijn overlijden geene nakomelingen schijnt gehad te hebben, al is dan de schutterfergeant zijn zoon geweest. Evenmin zijn broeder Pieter. De naam van Dommer zoû dus zijn uitgestorven, hadden wij geen ander feit te vermelden. 't Is dit, dat, tegenover de partijkeuze harer broeders en zusters, in tegenwoordigheid van het gevaar, dat de naam van Dommer zoû verloren gaan en daarmee de herinnering van Ysbrants ‘laen’ en wat er voorviel, - Lijsbet, het jongste der kinderen, met den echt-katholieken Ysbrant Willemsen Pletser in het huwlijk trad en hare kinderen den naam van Dommer aan deed nemen. Het zegelteeken echter, dat Ysbrant Dommer, als Schepen, na de ‘geuswording’ der Stad gediend had (een zilveren reiger op lazuren veld), werd niet behouden: het geslacht aanvaardde het vaderlijk wapen - van lazuur, met drie gouden gehengselde bekkens. Dit blazoen der PletsersGa naar voetnoot1, later der Dommers, wijst op nijverheid en neering; de reiger, in het schild van Dommer, schijnt alleen te zinspelen op de waterrijke plekken, den stroom en de rietbosschen in de streek der oude Lane. Hoe was het intusschen den Heiligdommen ter dezer plaatse vergaan? Wat is er, ten tijde der reformatie, van de kist geworden, het schrijn, waar de Mirakuleuze Hostie in gerust heeft? De geschiedschrijvers van het Mirakel bewaren hierover het stilzwijgen. Zoû dit het geval zijn geweest, indien het schrijn, als een reliek, eene plaats bij de schatten der kerk had verworven? Is dat schrijn niet waarschijnlijk in het bezit der familie gebleven, die door het Wonder verheerlijkt is? Wij vinden het schrijn pas later weêr vermeld, en dan heeft men het ergends heengezet in de lokalen van het Burger-WeeshuisGa naar voetnoot2. Eerst, zegt de traditie, stond het in een doorgang; maar | |||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||
de knapen, die de koorts kregen, beweerden, dat zij herstelden, wanneer zij op de kist nederzaten, en aan deze ‘superstitie’ moest natuurlijk door de Weesmeesters een einde worden gemaakt. Daardoor raakte de kist naar den zolder. Ondertusschen gingen, in Wagenaars tijd, de Roomschgezinden dit belangrijk stuk nog vaak bezichtigen. Maar sints hoe lang berustte deze kist der vrouwe uit de Laen, die een tabernakel voor den Godmensch gestrekt had, in het Burger-Weeshuis? Toen Ysbrant Dommer, afwijkende van de stemming en gedragslijn zijner buurtgenoten, de Calverstraters, dat goede katholieken warenGa naar voetnoot1, de ontheiliging der N.-Z.-Kapel had bijgewoond, en onder zijne oogen dit Heiligdom tot een ‘paardenstal’ had zien inrichtenGa naar voetnoot2, werd hij, in die zelfde Kalverstraat, waarop zijn geslacht nog zoo veel hoogere betrekking schijnt gehad te hebben, Regent van het Weeshuis gemaakt. Aan dat Weeshuis kwamen de bezittingen der KapelGa naar voetnoot3. In dat Weeshuis is het mirakelschrijn bewaard: de gevolgtrekking ligt voor de hand, dat Ysbrant Dommer, Weesmeester in 1579, aan de overbrenging dier kist in het gesticht niet vreemd is gebleven: het zij dat de kist zijn bizonder eigendom was, het zij dat hij, als Weesmeester, haar met andere stukken (?) uit de kapel in ontvangst heeft genomen. Op te merken valt nu echter, dat de vermaarde kist in het Weeshuis bleef, en dat dit met onzen renegaat-Regent het geval niet schijnt geweest te zijn. Na 1579 komt de naam van Ysbrant Dommer op geen magistraten- of regentenlijst meer voor. Eer wij verder gaan met de geschiedenis van het geslacht, een nader woordtjen over de kist, die misschien door eene toevallige aanleiding, gevuld met kleederen, of andere den gestichte nuttige zaken, door den Regent Dommer naar het Huis is gestuurd en aldaar tot heden verbleven. Zij is gemaakt van hard eikenhout, ruim 1½ amst. duimen dik. | |||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||
Met het deksel, dat eene dikte heeft van ca 2 duim en rondom een weinig oversteekt, is zij 16½ duim hoog, van voren en van achteren ca 3 voet lang, terwijl de zijwanden 1½ voet breed zijn. Zij heeft wellicht oorspronklijk maar éen slot gehad, waarvan de plaat met 2 driebladen en twee schijfvormige profielen is uitgesneden. Met de twee kleinere en minder vercierde slotplaten, die, rechts en links van deze, misschien later (maar toch altijd vóor 1600) zijn aangebracht, korrespondeeren twee overslagen van fijnen omtrek, die de vooreinden zijn van de zware ijzerbanden, welke over het deksel gaan en, achter, de scharnieren vormende, langs het achterfchot tot aan den bodem reiken. In de kist, aan de linker hand, bevindt zich een bakjen (waarvan de lengte met de breedte der kist over-een-komt), dat door een plankjen, draayend op een houten, liggende, spil gefloten wordt. De kist heeft nog maar éen pootjen, of liever klos behouden, onder den wand ter linker hand. Deze klos of klamp springt van voren een weinig uit en is eenigszins besneden, of verdeeld in vier teenen. De Engelen, die Wagenaar op zijn kopersnede afbeeldt, en waarvan de vleugels nog heden te zien zijn, reiken, met de andere overblijfsels der schildering, die op den donkeren grond uitkomen, niet verder dan de XVIe Eeuw. De kist en het beslag kunnen, zonder geweld te plegen aan het a.b.c. der oudheidkunde, tot de XIVe worden gerekend. Indien deze kist, wat wel waarschijnlijk is, in 't bezit bleef der familie, met welke het Wonder heeft plaats gehad, dan zou de omstandigheid, dat zij, sedert de XVIe E. berust heeft in het Weeshuis, waarvan Ysbrant Dommer (de eerste kalvinist bij het geslacht?) Regent was, nog een grond te meer opleveren voor onze onderstelling,. dat de door het Mirakel bevoorrechte familie de familie Dommer geweest is, en laat zich nog te eerder verklaren, dat eene harer dochteren, die volbloed katholiek bleef, niet gerust heeft vóor dat de naam (die anders zoû uitgestorven zijn) aan hare nakomelingen verzekerd was. Deze dochter (Ysbrants zuster) was, als wij boven reeds aangaven, Lijsbet Jansen Dommer, en het waren de kinderen, bij haar alweder door een Ysbrant verwekt, - Ysbrant Willemsen Platser - die | |||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||
den naam van Dommer in de eeuwen moesten voortzetten en daarmede den roem van hun katholicisme. Wij treffen, in het laatst der XVIe Eeuw dit echtpaar aan, als wonend ‘by de H. Stede opt Rockin’. Bevriend met dezen Ysbrant, die almede Lijnslager was, en zijn beroep ook als toenaam voerde-, was Heyndrick Steencoper. Als gij dan ook in den winter van het jaar 1592 schier avond aan avond een 21-jarig jonkman van het Rockin naar den O.-S.-Voorburghwal by de Verkens-sluys en omgekeerd een 27-jarige van den Voorburghwal naar het Rockinhadt zien dwalen - dan zoudt ge u overtuigd mogen houden, dat het de toekomstige zwagers Jan Ysbrantsen en Dyerijck Heyndricxen waren, die uit vrijen gingen bij Trijntgen Heyndrijcx en Aeltgen Ysbrants. Den 3n April 1593 gingen Jan en Trijntgen, den 26n Juni Dirck en Aeltgen ten aanteekenen. En nog bleef het niet bij dat dubbele huwelijk tusschen de twee geslachten: want ook Willem Dommer, de oudste zoon heeft eene dochter van Hendrick den steenkooper, en wel Cornelia tot vrouw gehad. De kinderen van vader Ysbrant en moeder Lijsbet heetten Willem, Hendrick, Maria, Aeltgen, Jan en Ysbrant. De oudste zoon, Willem, bleef het vaderlijk huis, althands de woonplaats op het Rockin, aanhouden. Zijne beide zoons trouwden in de deftigste katholieke gezinnenGa naar voetnoot1. Hendrick Ysbrantsens eenige dochter Lijsbeth huwde Jan van Daecken. Maria trouwde met Jan van Saenen, zoon van den ‘Roymeester’ Claes. Hún zoon Willem van Saenen, die den 9n Okt. 1630 door den Pastoor Mr Jan Vlieger, en den 13n daaraanvolgende voor Schout en Schepenen in het huwelijk werd verbonden met Aefie Jansdr HaertgarsGa naar voetnoot2, had 11 kinderen, waarvan de | |||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||
5 oudste, van Juli 1631 tot Sept. 1637, door ‘Pater Canisius’ gedoopt zijn. Onder de Peten der kinderen geven de neven en nichten Dommer getuigenis van de betrekking die tusschen de familieleden stand hield; ja, hun dochter Trijntgen trouwde met haren achterneef Gijsbert Dommer; maar hierop komen wij straks te-rug. De eenige zoon van Aeltgen Ysbrants bovengenoemd (Hendrick Dircxen Steencoper) trouwde met Lijsbet Pater. Hebben de nakomelingen, met het verlies van bestemoeders toenaam, tevens haar geloof prijsgegeven, of waren er in het begin der XVIIe Eeuw nog kath. Paters in Amsterdam (zonder woordspeling)? Aeltgens kleinzoon Dirck trouwde Margriet Verwer. De amst. Verwers waren katholiek; althans er waren er. Eer ik over de kinderen van Jan Dommer en Trijntgen Hendricxen Steencoper spreek, meld ik nog even dat moeder Liisbets jongste zoon en drager van Ysbrants naam, bij zijne vrouw, Dieuwertgen Pietersen Korff, maar éenen zoon schijnt gehad te hebben: Pieter, geb. te gelijk met de XVIIe Eeuw, ‘Cruydenier’ in de Niezel, en den 8n Nov. 1625, met zijn oom Jan als getuige, voor ‘Commissarissen van huwelijcxse saecken’ verschenen, zijn buurmeisjen Niesgen Jansdr, uit de Warmoestraet, bij de hand houdende, die harerzijds verzeld was van haar zuster Pietertgen. Jan Ysbrants Dommer dan, het 5e kind van moeder Liisbet, heeft, met zijne vrouw Trijntgen Heyndricx, 3 zonen gehad en eene dochter. Zij waren genaamd Hendrick, Pieter, Dirck en Elisabeth. Zij werden alle vier deftig uitgehuwlijkt. De oudste zoon had 10 kinderen, die in de familiën Sweeling, Oly, De Roy en Bootmaker trouwden. Zijn zoon Jan is Pastoor te Duivendrecht geweest en zijn dochter Marritgen geestelijke zuster - wellicht begijntjen. De mannelijkc lijn is in Hendricks tak niet voortgezet. Pieter trouwde Catharina van Beresteyn. Dit huwelijk geeft mij hieronder aanleiding tot het meêdeelen van een handschrift, dat niet zonder genoegen door mijne lezers ontvangen zal worden. Dirck had tot huisvrouw Jannetgen Jansdr Camay, die, al moest de toesleê met den bruidegom Ao 1626, uit de | |||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||
Houttuynen naar de ‘Engelse Steegh’ om de bruid te halen, eene adelijke jonkvrouw was van 20 jarenGa naar voetnoot1. Elisabeth de jongste, eindelijk werd de vrouw van Pieter Paerslaken, uit een der weinige roomsche geflachten, waar Wagenaar melding van maakt. Hier doet zich in de genealogie der Dommers voor het eerst een huwelijk tusschen volle neef en nicht voor: Jan Pieterszoon Paerslaken toch (een oomskind van Johannes, den bekenden notaris) liet zich betooveren door de schoone oogen van zijn nichtjen Cornelia Dircksdr Dommer. Tot de huwelijken, die in de familie Dommer het luisterrijkst gevierd zijn, behoort dat van Pieter Janssen Dommer met Catharina van Beresteyn. Catharina was de dochter van Gijsbert Beresteyn (of van Beerenstein)Ga naar voetnoot2, bewindhebber van de O.I. Compagnie ter Kamer van Enkhuizen, en Dirckgen Pietersdr Raet. De Jonkvrouw van Beresteyn, die, als uit de wapens blijkt, ook aan Nicolaes, den bekenden stichter van het Haarlemsche Hofje verwant wasGa naar voetnoot3, meende volstrekt niet te derogeeren met a dextre in haar wapen, zijnde een gouden veld met ‘een swerten beer (mannetjensvarken) gekluysterd zittende op een blauwen steen’Ga naar voetnoot4, de drie aaloude bekkens der Pletsers op te nemen en den naam van Dommer te gaan voeren, al waren die bekkens misschien tevens uithangbord van haar mans - ‘drogistwinckel’. De lezers mijner amsterdamsche studiën weten, hoe het in de XVIIe en XVIIIe Eeuw met de dissenters ging. De | |||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||
Van Eeghens, de Van Lennepen, de Willincken, de Neufvillen, de Ansloos (verwant aan de Hartsens) waren, zoowel als hunne deftige roomsche buren, laken- of sijdewinkeliers in de WarmoesstraatGa naar voetnoot1, en er zijn, onder onze Katholieken, Patriciërs geweest, die, door hun toon, rijkdom en aanzien alszins hun ouden geflachtsnaam rechtvaardigende, op Zon- en feestdagen naar hun buitengoed trokken of met de narreslede op den Amstel reden, toch en doodeenvoudig een gedeelte hunner inkomsten aan een koekebakkerij dankten, die zij er op den Nieuwendijk bij nahielden. Toch schijnt het huwelijk van Pieter Janssen ook in een stoffelijk opzicht tot bestendiging van het aanzien zijns geflachts te hebben bijgedragen. De gedachtenis dezer verbintenis werd vereeuwigd op een keurigen huwelijkspenning, dien ik mij het genoegen wil geven hier te beschrijven. Hij is van zilver; vierkant van vorm meet hij in lengte en breedte 2 amsterdamsche duimen. Als men hem voor zich neemt met de hoeken op- en neêrwaards, rechts en links, of hij een ruit ware, ziet men op de eene zijde een bruidspaar afgebeeld, in aanzienlijke kleeding van het eerste vierde der XVIIe Eeuw, en gevend elkander ‘de rechter handt’. Aan hunne voeten ligt een geraamte, daarnevens een slot, waaraan een keten bevestigd is. Deze keten klimt op naar de saamgeslagen handen van het paar, en uit die handen verheft zich een bloeyende tak. Een hemelsch licht bestraalt hen. In een ovalen band, die het tafereeltjen omlijst, leest men het volgende vaers: Daer deen in dander hart
Door liefd geslooten wart,
Siet men veel ureuchde spruyten;
Druck, angst ofGa naar voetnoot2 lyden groot
Niet anders als de doot
Kan tselve weer ontsluyten.
In de vier hoeken buiten deze lijst staat, boven, een Fenix, ter rechter en linker een doorschoten Hertebeest, in den voet een gevleugeld Hart, waaruit twee bliksemstralen schieten. | |||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||
De keerzijde geeft het volgend vaersjen te lezen: Hout daer Joncurouw,
Die ick bemin,
En Anders gheen,
Daer is myn Trouw,
Myn hart En Sin,
Naest Godt Alleen.
De vier zinnebeelden zijn hier: boven, twee saamgevouwen rechter Handen (de Trouw - de gevelsteen van een ander groot Warmoestraeter - Joost vanden Vondel); rechts en links, 2 over elkaâr gekruiste Fakkels; in den voet, een Pelikaan. Tegen den kant van den penning is gegraveerd: (1) Pieter Janssen Dommer (2) Catharina van Beresteyn (3) Versamelt Anno 1624 (4) Adi 24 Jannewario. Het is intusschen mogelijk, dat deze penning niet uitsluitend voor déze bruiloft gegraveerd is, maar als het exemplaar is te beschouwen, dat, door insnijding op den kant, aan de gemelde namen verbonden werd. Ware de penning uitfluitend voor de voormelde gelegenheid geslagen en gesneden, dan zouden de voorstelling en opschriften waarschijnlijk meer geïndividualizeerd zijn. De destigste nakomelingen der Dommers hebben op deze verbintenis met de Beerensteyns altijd veel prijs gesteld, ofschoon de familie Dommer in haar wapen den Beer niet geplaatst schijnt te hebben, voor dat het geflacht, ter vorige Eeuw, in den keizerlijken adel werd opgenomen. Wij gaan ons thands, onder verdere verwijzing naar de achter onze studie geplaatste geflachtlijsten, met het derde kind van Pieter Janssen Dommer en Trijntgen van Beresteyn bezig houden, of liever hij belast zich-zelven met ons onderhoud, en wordt bij ons ingeleid aan de hand van een zijner zonen, die aldus het levensverhaal van zijn vader betitelt: | |||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||
Memoriael vant leven van myn vader zalr Gysbert Dommer.Ao 1628: 5 Octob.Ga naar voetnoot*) ben geboren, tderde kint, ende genaemt Gysbert Dommer, naer mijn moeders vader Gysbert van Beresteyn, bewinthebber vande Oostindische co inde kamer Enckhuijsen, ende door Mr Jacob Vlieger gedoopt.Om mijn 8 achtste jaer gingh beneden Spuij ter Schoole ende leerde Latijn ende van daer wierde inde Gra[e]ff by Pater De Vos bestelt, alwaer omtrent 2 jaer woonde. Van daar geraeckte al hier opde Zedijck inde hele kost by Pater PalmetierGa naar voetnoot†), daer mede 2 jaeren verbleef. Doen geraeckte in myn ouders huys ende gingh aende Nieuwe Zyde inde latynse school, alwaer sooverre leerde dat byde conrector soude overgegaen hebben met prys; dan om enige disguste dat de kinderen ende Neve vande Magistraet mij den prys onthaelden, soo was de lust vande studie aff ende bleef voorders in vaders drogistewinckel, alwaer omtrent drie jaer gewoont hebbende ende Vader uyt de nering. sch[e]yde soo ging ter woon naer Hamburg, om groene Hollantse seep te maken, in comp van Casper Scherenberg en andere die het mede aengaen soude. Daer 1½ jaer geweest synde ende door oneenicheyt vande andere participanten quam weder thuijs ende vercocht vader syn portie aende voornoemde Scherenberg soo bleeff eenige tijt thuijs. 1648 geraeckte, door neef Hans van Loon, bewinthebber, voor Clerq te schrijven op t Oost-Indise Huijs, daer ander half jaer bleef ende doen versocht de Advt Pruys myn om naer Dantz[ig] te gaen wonen bij sijn swager Rijnier van Heem[s]kerck, dat op sekere conditie aennam. 1650, 22 Juny vertrock, met Schippr Pieter Pieters Buysman van Schermerhoorn en arriveerde 2 July tot Dantz. alwaer my voorts ten huyse transporteerde vanden voorn Heemskerk, ende sooveel diligentie in syn negotie gedaen. 1651, 10 Augo. quam de voorn̄. Heemskerck te overlijden, ende bleef doen byde w. die de negotie quiteerde, solang tot | |||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||
hare boecken gesloten waren, ende naerdat voor haer in Polen noch geryst hadde, soo vertrock den 23 xb 1651 met een goet fatsoen ende quytscheldinge te lande over Stettin, Lubeck, Hamburg, Bremen etc. Ao 1652. den 16 January, ende soo arriveerde favonts alhier tot Amsterdam ende nam myn logement tot neeff Cornelis Borst, opt hoexken vande Halsteeg, alwaer bleeff voor commissael wonen tot 2 July, 1653. Doen nam myn Jntre tot Hendrick Barentsen Samson, opde Zingel In Zamzon, over de Janrompoirts toren onder tussen dede myn negotie van factorye ende eygen rek. op oostenGa naar voetnoot*). Houdende my tot 1653 abstrackt van Co. ende jnsonderheyt van Juffrouwen. Nader hant geraeckte bijgeval enige reijsen in Co: by mijn nicht Catarina van ZanenGa naar voetnoot†), dochter van Willem Jansse van Zanen. ende door enige conversatie begonder soo wat genegentheyt te comen, soo dat wy malkanderen mondeling beloofden. Haer oom Floris Jansse HargarsGa naar voetnoot§), die wel de harste p[ar]tye was, quam middeler wijl te sterven, en evenwel was haer peet Lijsbet den voorn̄: Floris suster niet te versprekenGa naar voetnoot**), alhoewel door den Hr en Rekenmester Berckhout, Hans van Loon, mijne neven respective, het huwelijk aen haer ende haer vader Willem Jansse van Zanen op fotsoenelijckste hadden laten versoecken. Soo dat wy geen uytcomst zagen so besloten te wachten tot hare 20 jaren die aenstaende waren.Ao 1654 ontrent Paessen geworden synde, soo retireerde sy haer mette meyt tot myn oom Didrick van Steenbergen tot Enchuysen alwaer enige tyt verbleven. - Tsedert vervoechde zy haer naer den Haeg, alwaer met haer vader ende peet Lysbet heentrock ende daer vandaen weder naer huijs. Sulx ons huwelyk op den 2 July 1654 wiert geslotenGa naar voetnoot††), sanderdaegs voor commissarissen onse geboden laten jnschryven, ende alsoo den 24 ditto voor Pater ab Angelo jnt Boomtie getrout, ende Sondaechs den 26 ditto voor SchepenenGa naar voetnoot§§) op stathuys ende zavonts gecelebreert. Onse speelnoots waren Everardus van Hoorn, M. doctor, ende | |||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||
Patricius Erea, Margriet van ZanenGa naar voetnoot*), myn vrouw suster, en Catryna LintelooGa naar voetnoot†). Ende gingen wonen over de Kolck op de Voorburgwal, int Rode Paers-hooft, naest de Stene RoelantGa naar voetnoot§), alwaer woonden tot pmo May 1655, ende vandaer verhuysden opde Zingel, naest den advot Cloeck, inde 2 Dolphynen; vandaer pmo May 1656 vertrocken ende gaen woonen opthoec[x]ken vande KapelsteegGa naar voetnoot**). Ende Inde Zepery woonde 2 jaeren, ende alsoo myn suster Cornelia quam te trouwen met Pieter Coorten hebben haer de nering ende alle overgelaten ende zyn pmo May 1658 opt Nieuwe EylantGa naar voetnoot††) gaen woonen in de Smaeck. Daer gewoont hebbende syn pmo May 1659 gaen woonen Int huijs dat van myn vrouws kant gekomen [is], opt Nieu Eylant, naest de 2 Sche[l]vissen, het 2 huys benoorden de Bantemerstraet. 1660 den 30 May ben met mijn huysvrou ende frater Johannes Garst, die op den 23 May met myn vrouws suster Margareta van Zanen was getrout, samen met ons vieren naer Hamb[urg] te landen gerijst; gelogeert geweest by Daniel de le Conte ende den derde July weder tuys gecomen te water tot op Delfziel ende voorts te landen over Amesfoort, en hebbende de dochter van Monsr le Conte mede gebracht, ende haer broder David is om haer te halen gecomen. 1661 pmo May syn wy gaen wonen int huys genaemt de Zeperye van de KyserskroonGa naar voetnoot§§), dat gecocht had van Ellart Ooms voor sevenendartichduysentvijfhondert gulden f 37500. 1665, 25 Marty op Onse Lieve Vrouwe visentatiedach heeft moeder haer proces tegens de erfgen̄: van [haar zwager] Hendrick Jansse Dommer, voort hof - provinciael gewonnen ter somma van achtensestich duijsent vyfenseventich guldens, nevens intrest en costen daer van partye hebben geappelleert.
Getrout met myn huysvrouw Catarina van Zanen - 24 July voor Pater ab Angelo ende 26 dito 1654 opt Stadthuijs. | |||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||
1654. 2 Xbr heeft myn vrouw een miscraem gecregen, van 3/m en conde bekent worden een soontie soude geweest sijn. 1655. 22 Decemb. Woensdach savont omtrent 9 uren is geboren myn eerste kint synde een soon ende den 23 ditto gedoopt door Pater LourentiusGa naar voetnoot*) ende naer myn vader zalr genoemt Petrus - syn peters syn myn moeder Catarina van Berestyn ende myn vrouws vader Willem Jansse van Zanen. Godt laet hem in deuchden tot zalicheyt opwassenGa naar voetnoot†). Syn pillegelt is geweest 2 silvere soutvaten van myn schoonvader ende een overdecte kop, daer de Beer op staet van mijn moederGa naar voetnoot§). 1657. 27 May. Sondachs smiddachs omtrent halff twaelff is myn 2 kint geboren, synde een dochter ende den 28 ditto gedoopt door Pater Lourentius, genaemt Eva, naer myn vrouws moeder. Peten, myn schoonvader Willem Janssen van Zanen (Pillegelt geen) ende myn vaders Suster Lysbet Jansse Dommers, huijsvrou van Pieter Paerselaken, pillegelt 1 goude Jacobus en 1 silvere ducaton. God laet haer in deuchden tot zalicheyt opwassen. 1659. 15 Juny sondachs tegens den avont omtrent 7 uren is geboren myn derde kint, synde een dochter ende voorts gedoopt door Pater PalmentierGa naar voetnoot**) ende genoemt Elisabetha. Peten: Nicolaes Zeep, daer in plaets gestaen heeft Bonaventuer Elsevier. Pillegelt een silvere cop, ende de andere peet Elisabeth Jansse Hartgars, myn huijsvrouw moeders zuster, pillegelt een goude bel. 1661. 20 January smorgens ontrent half sessen is geboren myn vierde kint, synde een dochter ende gedoopt door Pater Lourentius, 20 dito ende genaemt Maria. Peten: bestevaer Willem Jansse van Zanen ende zyne dochter zuster Margareta van Zanen. Pillegelt geen. 1663 23 Feb. vrydachs smorgens omtrent half sessen is myn vyfde kint geboren, synde een zoon, ende den 24 dito gedoopt door Pater Lourentius ende genaemt Florentius Johannes. Peten syn geweest Johannes Garft ende Lysbet Jansse Hartgars. Pillegelt geen. | |||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||
1663 tussen 16 en 17 May smorgens omtrent 6 uren is myn suster Dorothea Dommers godtsalich inden Heere gerust ende den 19 May inde nieuwe kerck begraven. Godt wil haer ziel genadich syn ende ons, als wy volgen. 1664 den 23 Septemb. Dingsdach is bestevaer zaliger Willem Jansse van Zaneu naer dat hy zyn kerckgerechte in alles volcomen ontfangen hadt salichleyk gerust, ende dat smorgens ten 6 uren, ende Jan Gerrits van Zanen syn twede zoon smiddachs ten 12 uren, ende Gerrit van Zanen naer middach te 4 uren In alle haer kerckelycke gerechten ende syn maer 3 a 4 dagen aen de gave Godts sieck te [bedde] geweest. De Here wil haer alle een zalige ziele verleent hebben ende jn genade ontfangen ende ons voor sulcke drovige besmettende zieckte bewaren. Op Vrydach den 26 7br synse alle 3 achter malkanderen door de buren ende jongmans gedragen, ende inde nieuwe kerck met groote statie begraven by syn huysvrou, alle 3 in een graf. 1664 12 Decemb vrydachs smorgens tussen 9 en 10 uren is myn sesde kint geboren, zynde een dochterken, gedoopt door Pater Palmentier ende genaemt Margareta naer myn huysvrouws suster. Peten: Johannes Garst [hooger genoemd] ende Nicht Elisabet Zeep. 1666 28 Novemb sondachs savonts is Margareta gestorven ende jnde Nieuwe Kerck begraven, int graff van Floris Jansse Kaeskoper. 1666 3 feb. smorgens te 4 uren is geboren myn sevende kint, synde een. zoon, ende genaemt naer bestevaer zaliger Wilhelmus. Peten: myn schoonbroeder en zuster Johannes [Garst] en Maria van Zanen. Pillegelt yder een zilver tafelbort ende is gedoopt van Pater Parmentier Donderdachs den 4 Feb. 1666. het was op een Woensdach en bededach. 1667, 13 feb. smorgens te 6 uren is geboren myn 8ste kint, synde een Zoon genaemt Johannes Gerardus. Peters Johannes van Zanen. Pilgt een silver tafelbort ende Lysbet Jansse Hartgars. Pilgelt geen, ende is dien naer middach gedoopt van Pater Palmentier.
1667 Een memorabile saeck daerom̄e noteer de selve naer dat een tamelycke harde winter hadde gehad, tot ongeveer ½ feb. soo ist ys wech geweest ende schoon weder gehad, datte schepe van hier naer Hamb. syn geseylt ende van Hamb. weder om gecomen - Int begin van Marty begon de wint N. Oost te | |||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||
wayen ende continueerde den 16 dito savonts met sneeu vermengt begon soo een wynich te friesen, den 17 dito wayde de wint ongemeen hart uytte N. Oosten met sneeu ende vroor onuytsprekelyck hart, soo dat men qualyck uijt sijn huys con gaen. Dien dach van 17 Maert voeren noch groote ende clyne schepen int tij ende oock quamen noch schepen die binnen gecomen waren eenige dagen geleden uyt Vranckryck dien dach voorde palen; ende des snachts vroort soo schrickelyck hart, dat gesien hebben den 18 maert daer met 5 a 6 personen overlopen daerse den 17 door gevaren hadden. Den 19 Marty continueerde dele wint ende vorst even hart met ongemene coude, doch hebbense met een paert van redelycke grote ende slede daerse 2 personen in geset hadden op den Amstel gereden, vande jagers stal tot aent Swart-huys, synde een weddenschap geweest. Dien dach quamen honderden van mensen over t Ey en van alle plaetsen, jae liepen naer ende van Pampus, alwaer Enige schepen met Eys saten. Den 20 Marty hebben ick selver mede overt Ey gegaen, doch was de wint een wynich sachter, maer vel kout. Den 21, 22 en 23 continueerde noch hart te vriesen, maer de wint sachter. Den 24 Marty hebben noch gesien honderden van menschen met sleden, daer 2 half vaten melck en sommige met ander goet over t Ey comen des morgens; maer dien dach wast schone sonnescheyn en sachter weder, soo datmen sich kont ijs versmoltGa naar voetnoot*). Den 25 Marty, synde Onse lieve Vrouwe Ontfangenis hebben noch al over tEy gegaen, alsoo des snachs weder vry hart had gevroren. Den 26 Marty isser noch volck over ty gecomen, maer het Eys verging datmen 't sien konde. - Den 27 dito was t ys meest wech.
1667 den 16 Juny is mijn suster Cornelia met haer man Pr Coorten van Zelant naer Indien gegaen, voor onder Coopman, met Schip Buyens kerk. 1667 22 Novemb. is myn vrouws moeders suster Elisabeth Jans Hartgarst deser werelt overleden, die myn kinderen wel besorcht heeft. | |||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||
1668 14 Novemb. is myn vrouws suster Maria van Zanen getrouwt met Willem Blaeu. 1668 Pmo Feb. is geboren myn negende kint ende op den 2 Feb. synde onse lieve vrouwe dach gedoopt door Pater Parmentier ende genoemt naer myn huysvrouws suster zaliger Margareta, en omdat op onse lieve Vrouwe dach is [gedoopt], genoemt Margareta Maria. Peten syn myn huysvrouws suster Maria van Zanen. Pilgelt een silver tafelbort. ende Johannes Garst. Pillezelt geen. 1670 28 Marty Vrydachts smorgens omtrent 5 uren is geboren myn tiende kint, ende genaemt naer myn vrouws broeder Gerardus. door Pater Parmentier gedoopt dien dach. Peters: Johannes van Zanen. Pilgt een zilver tafelbort. Maria van Zanen [zie boven]. Pilgelt..... 1671 15 May, Vrydachts smorgens omtrent 8 uren is geboren myn Elfde kint ende genaemt Anna Maria, door Pater Parmentier gedoopt snaer middachts. Peters Johannes en Maria van Zanen. Pillegelt geen. - 1672 24 Septb. is geboren myn twaelffde kint saturdachts smorgens tussen 7 en 8 uren ende des snaer middachs gedoopt door Pater Parmentier ende genoemt Catarina Maria naer myn moeder. Peten syn geweest Jan van Zanen, Nicht Elisabeth Sloot, wed. Nicolaes Zeep, ende is gestorven den 27 Septb. synde 3 dagen naerde geboorte - ende den 29 Septb. begraven Inde oude kerck. - 1670 6 May heeft myn soon Pieter Dommer de eersten steen gelecht vant groot huys op de Amstel.
Notitie soo de bomen achter het groote buys syn genombert ende geent:
| |||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||
Avont gebedt.Wy dancken u, o aldergenadichste en aldergoedertierenste Heere, met al de geene die jnden Hemel opder aerde en onder de aerde voor u buygen hare knien en voor alle die gaven ende genade soo gestelyck als lichamelyck, hoedanich datse souden mogen syn, die gy ons en alle onse vrienden ten allen tyden ende besonder op desen dach verleent: wy dancken u, o grondelose goetheyt, o bermhertige godt, dat gy ons, alle de dagen ons levens, soo getrouwelyck bewaert hebt, ende jnsonderheyt desen dach over, gespaert hebt: het is ons hartelyke leet dat wy desen huydigen dach, die gy ons soo genadelijck tot boet en beterschap verleent had daertoe niet besteet. en hebben misbruyck[t] tot nieuwe sonden.
Hervatten wij ons geneografiesch overzicht. |
|