Dietsche Warande. Jaargang 2
(1856)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 276]
| |
Bibliografie.
| |
[pagina 277]
| |
zijn opstel met eene vrij lange aanhaling over den Staatsman, dien Van Rees behandelt. Wat natuurlijker dan dat die aanhaling uit het boek van den gerecenseerde geput zoû zijn! Maar wij hadden pas tien regels gelezen, of wij voelden aan de koû der bewondering, die over ons gelaat trok, dat Mr van Rees, al leefde hij duizend jaar, zulk harmoniesch Hollandsch nooit zoû leeren schrijven: daar was de meesterhand. Wat Goede denkbeelden in schoonen stijl! 't Was Van der Palm. Maar zet den wijzen, den matigen, kalm harmonischen Van der Palm naast Bilderdijk...! 't Is de lieflijke vijver op Sonsbeek naast den Rijnval te Schaffhausen. De Heer Kruseman zal dan trachten een lang voortgezet verzuim goed te maken. Hoe! wij hebben een Bilderdijk - en niemant heeft zijn werken! Niemant heeft den man in zijn geheel - gelijk hij onze geheele literatuur dooradert! Jong geslacht - jonge geleerden, kunstenaars, meesters en studenten! betalen wij een te lang verschoven schuld! Gunnen wij ons een te lang gederfd genot! Victor Hugo en Lamartine hebben bij hun leven meer dan eens de uitgave hunner Oeuvres complètes bijgewoond - en inderdaad voor hen was het wenschelijk, dat ze die werken later niet óverkompleet hadden gemaakt, met hunne ‘Confidences’ en Châtiments’ - maar zullen wij langer toelaten, dat Bilderdijk ongekend blijft in ons eigen midden! Steunen wij den uitgever, opdat hij zijn goed voornemen zoo volledig mogelijk verwezenlijke!
M.
GOETHE (Het Leven van), door Joh. Wilh. Schaefer, uit het Hoogd. vertaald door Mr C.M. van Hees. Met een Voorrede van Mr. C.W. Opzoomer. Dl I. Utr. 1856. - Door eene reeks van sprekende antitheezen, tracht de Hoogleeraar Opzoomer de smaak voor Goethes ‘leben u. dichten’, die hier in ons recht en slecht en nuchteren Holland nooit diep wortel heeft kunnen schieten, wat op- en aan te wakkeren: die antitheezen vindt onze aesthetikus door de tegenstelling van het onsterflijk heirleger der eeuwigdurende ‘verzenmakers’ of, zoo als de Hoogleeraar zich nog krachtiger uitdrukt, ‘verzenfabrikanten’, met niets meer of niet minder dan Goethe en Shakespere. De Heer Opzoomer windt zich te recht zeer sterk tegen die verzenmakers op; hij schudt over hunne hoofden al den voorraad uit zijner scherpste smaadwoorden. De wijsgeer, zoo spreekt de Hoogleeraar, met een rechtmatig zelfbewustzijn, kan niet met onderworpenheid luisteren naar de vaerzen der bedoelde poëeten: ‘de knaap aan de voeten des leeraars, | |
[pagina 278]
| |
zoo behoort het’ zegt de Heer Opzoomer; ‘wij hebben wat beter te doen, dan naar uw liergetokkel te hooren, arme verzenfabrikanten! wier hoofd ledig en wier hart koud is!’ Van die wan- en waanpoëeten, wordt de dichter van de ‘Ziekte der Geleerden’ niet nadruklijk uitgesloten. De Hoogleeraar valt zeer laag op het leerdicht, en vindt een zijner antitheezen ook bepaaldelijk in een welgesteld verzet tegen de genen, die nog al veel didaktieks in Goethe hebben meenen op te merken. Onze nederlandsche poëzij beteekent dan ook bizonder weinig. Trouwens, zij is nog altoos in handen der Christenen; in zonderheid dier ‘arme dogmenslaven’, die voor den ‘rijkdom van het menschelijk hart stekeblind zijn’ en het ongeloof en de zelfverheffing niet normaal willen noemen. Zoo lang Vondel, Bilderdijk, Da Costa, Beets, Ten Kate, Hofdijk slechts aan het woord zijn - kan er van ons, arme Hollandsche menschjens, niets worden. Wij moeten ‘den blik keeren naar Duitschland en Engeland,’ zegt de Heer Opzoomer, ‘om ons neêr te zetten aan de voeten van Shakespeare en Goethe, en van hen te leeren wat poëzie is.’ Inmiddels krijgen wij verlof het boek van de Heeren Schaefer en Van Hees vlijtig door te lezen. Eene bijdrage ter herinnering van Goethes beeld, het beeld des menschen, wiens Volledige humaniteit ons steeds tot model gesteld wordt, levert de ‘Konst- en Letterbode’ van 10 Mei, ter gelegenheid eener bespreking van brieven o.a. door de vrouwen van Schiller en Goethe geschreven. ‘Grooter onderscheid dan tusschen de vrouwen der beide dichters is wel niet denkbaar; die van Schiller van goede geboorte, wel opgevoed en ten volle in staat om haren man te waarderen niet alleen, maar ook om eenen weldadigen invloed op zijne ontwikkeling te kunnen uitoefenen. Die van Goethe daarentegen in alles het tegenovergestelde: zonder opvoeding, uit de lagere klasse der maatschappij voortgekomen, niet dan na langdurige zamenwoning met hem wettelijk getrouwd! en zoo weinig in staat om den dichter te begrijpen of zijne verbeeldingskracht op te wekken, dat hij steeds de gemeenschappelijke woning verliet, wanneer hij zich tot het schrijven van een grooter gedicht wilde voorbereiden.’ Ieder-een gevoelt nu, dat het nahouden eener gemeene vrouw, zonder opvoeding noch geestesgaven, met wie men ‘langdurig zamenwoont’ en eindelijk trouwt, almede tot die rijke levensschakeeringen behoort, waarvoor de arme ‘dogmenslaven’ des gewonen Christendoms ‘stekeblind’ mogen zijn, maar die op het gebied des Christendoms onzer hedendaagsche wijsgeeren in haar eigenaardig licht gewaardeerd en (waarom niet?) ten bemoedigend voorbeeld worden gesteld. Zetten wij ons, ‘aan de voeten | |
[pagina 279]
| |
van die leeraars’, en, getroffen door de hooge harmonie, die er tusschen hunne woorden en daden, kortom in hunne Geheele menschelijkheid valt op te merken, leeren wij van hen wat poëzie is en wat ‘waarlijk mensch’ te zijn. Het Menschelijke in 's Menschen menschelijkheid door Menschelijke middelen tot der Menschheid hoogste Vermenschelijking gebracht - ziedaar wat wij moeten trachten te bereiken; ziedaar wat wij bij den voortreffelijken mensch Goethe in vollen glans zien schitteren.
K.t.D. GRAVURE VAN DE ‘SCHUTTERSMAALTIJD’, door J.W. Kaiser. Amsterdam, Frans Buffa en Zonen. Proefdrukken ƒ120, ƒ150, ƒ200, gew. dr. ƒ60, ƒ75. In vele opzichten heeft men gemeend zich te moeten beklagen over de uitspraken van den raad van beoordeeling der Parijzer Ten-toon-stelling, en wat die raad misdaan had is dikwijls niet verbeterd door latere beschikkingen van hooger hand. Men denke aan den hofschilder Winterhalter, om wiens éene schilderij het cijfer der meesterstukken van den eersten rang heeft moeten gedekreteerd worden 50% méer te bedragen dan aanvankelijk gevonnist was. 't Is zeker wel gemakkelijk als men het Maximiliaan en Karel V aldus verbeteren kan, en Maken niet alleen Graven 's Heiligen Rijks en Grandes van Spanje, maar ook groote schildermeesters. Hoe 't zij - we hadden gemeend, dat het oog van den grooten cykloop Europa, dont la France est la tête, dat Parijs (met andere woorden, en om de gracieuze beeldspraak van den gewezen aanvoerder der fransche romantisten te laten varen), dat het oog, hetwelk men Parijs noemt, beter Gekeken zoû hebben, toen Bartholomaeus van der Helst onder het bereik van zijn lorgnon kwam, dan uit het onthaal kan blijken, dat men graveur en uitgevers heeft toegewezen. Het was inderdaad eene zeer goede figuur, die Holland met het bedoelde werk gemaakt heeft. Een onverbeterlijk antiquaar, met wien ik de ten-toon-stelling bezocht, en die zeer ingenomen was met Kaisers werk, zeide: ‘Zie, heraldiesch zoû men deze ‘expozitie’ (zoo als men met een kunstterm de voorwerpen ter expozitie is gaan aanduiden), zoû men deze ‘Schuttersmaaltijd’ aldus kunnen omschrijven: ‘d'or, au XVIIe siècle hollandais, de carnation, timbré d'une couronne princière, surmontée d'un burin triomphant; tenants: maison Buffa & fils’. Wij wenschen den voortreffelijken kunstenaar en den smaakvollen en moedigen uitgevers geluk met het welslagen van hunne grootsche onderneming. Men heeft trouwens gezien, dat als er te Parijs een verzuim, ook ten deze, heeft plaats gehad - onze Koning zich bereid heeft getoond het te vergoeden. Wij meenden, dat | |
[pagina 280]
| |
de schilderij van Van der Helst in de laatste twintig jaren buitenslands genoegzaam bekend was geraakt, om de hoogste belangstelling voor de gravure te winnen. Dit blijkt niet aldus te zijn. Des te schooner taak voor den maker en de uitgevers der plaat. Aan hen zal nu de eer te beurt vallen een van de grootste meesterstukken der nederlandsche kunstschool van de XVIIe Eeuw in Europa populair te maken. Zoo Europa eenig kunstgevoel heeft, kan het succes niet uitblijven. De meest verbijsterde middeleeuwer zoû er eene glorie in stellen deze gravure in ‘sijner cameren’ op te hangen. Niet alleen toch is de schilderij, met hare 25 figuren, wat teekening, koloriet, schikking, charakteruitdrukking, wat even meesterlijke als delikate toets betreft, zoowel als wat haar omvang aangaat, eene der belangrijkste, die Nederland heeft aan te wijzen - niet alleen is de plaat zeer zeker het gewichtigste graveerwerk, dat in de laatste halve eeuw in ons land is ondernomen en ten uitvoer gebracht: het stuk heeft in onze schatting, eene hooge en nog te weinig opgemerkte Monumentale waarde. 1648: Munstersche Vrede: indrukwekkend cijfer, zinrijke woorden. Niets is voor ieder-een gemakkelijker te zeggen, dan dat een ‘onwaardig Soeverein’, de deftiger uitdrukking voor spaansche Domitiaan, bloeddorstige tyran, enz. enz., ter goeder uur door een zich zijns-zelfs en zijner rechten bewust volk, ter verkrijging hunner gewetens- en staatsvrijheid, werd wechgejaagd. Die een weinig dieper in den aard der dingen treedt, zal, ook bij gebreke van de volledige politieke wetenschap en van een genoegzaam gerugsteund gezach als historikus - welke eene en andere toch wel schijnen vereischt te worden, om kortwech Keizer Karels erfzoon een ‘onwaardig Soeverein’ te mogen noemen - zal, zeggen we, in de reeks burgerberoerten en krijgsepizoden, die men gewoon is tachtigjarige oorlog te noemen, vooral twee beginselen zich zien bekampen, die, zoo ze niet gelijkelijk rechtvaardig zijn, toch, beide, op het gebied der feiten, aandacht en waardeering verdienen. De schoone tragoedie is nog te schrijven, die Philips II, gedreven door zijn plichtgevoel en door een beginsel, dat men eeuwen lang de grondslag van de orde der staten geloofd had te zijn, voorstelt tegenover de Landvoogdes, die voor de konsequentiën van het beginsel te-rug-deinst, tegenover Willem van Oranje, in wiens boezem zich zoo vele en velerlei neigingen opdoen, bestrijden en eindelijk vereenigen, om zich in daden uit te spreken, wier voortzetting eene nieuwe en glorierijke geschiedenis aan het Nederland der XVIIe Eeuw bezorgd heeft. Het is hier niet, doodeenvoudig, een luimige tyran, een onwaardig Soeverein, een speelbal van bloed- | |
[pagina 281]
| |
dorst en andere romeinsche bandietendriften - het is hier een der impozantste beginselen, die ooit de menschengeschiedenis beheerscht hebben, dat een strijd aanvangt met een jeugdig en krachtig volksleven, vol moed en generoziteit en zich zoo min als de arend op de Alpen bekreunend om de staatsoverheid, die deze rots tot zijn gebied rekent. ‘Eerst leven’, zegt de arend. Men zal misschien vinden, dat die redeneering voor een vogel beter doorgaat dan voor een volk: maar men moet niet vergeten, dat het (geweten eens volks veel zwakker spreekt dan dat eens persoons. Naar de wetten der waarheid, te-recht of te-onrecht, is het een eigenaardig en veelszins voortreflijk volksleven geweest, dat zich in het Nederland der XVIIe Eeuw heeft uitgesproken. In dat leven is het jaar 1648 een rustpunt. Eene stille majesteit ligt er over dat oogenblik uitgespreid. Heldenmoed, burgerzin, koene, zij 't ook vaak ongerechte daden, triomfen over de weêrpartij, bruisende tweespalt, overwinningen op de waereldkaart, met hare vruchten, Oranje, Oldenbarneveldt, van Noort, achter zich; de Eeuw van De Ruyter en de De Witten met de weelde en fransche beschaving der XVIIIe Eeuw, vóor zich: belangrijk frontispies van het tweede deel onzer nieuwere historie. Bevestiging van het behaalde, rust om het, zoo mogelijk zonder misbruik, te gaan genieten! Dichters en schilders hebben om het zeerst dien feestdag voor ons Holland gevierd. Twee kapitale schilderijen ten Trippenhuize en een, meenen wij, te Haarlem, geven er getuige van: te Amsterdam, die van Van der Helst en van Govert Flink. Het eerste en verrewech het heerlijkste vertoont het bewijs der broederschap van de kunsten bij de viering van het volksfeest. Jan Vos, de burgerzoon, moest het zijn, die het onderwerp van den gesloten vrede op het stuk-zelf beschreef: ‘Belloone walgt van bloed en Mars vervloekt het daavren
Van 't zwangere metaal, het zwaardt bemint de scheê:
Dies biedt de dappre Wits aan d' edele Van Waavren
Op 't eeuwige verbondt de hooren van de vreê.’
De ‘Schuttersmaaltijd’ is waarlijk een résumé van ons hollandsch leven der XVIIe Eeuw. Wij brengen daarom onze hulde aan den kunstenaar onzer dagen, die zoo vele jaren arbeids aan de waardige volvoering van Couwenbergs ondernomen taak besteed heeft. Naast de kleur, die wij wisten dat het burin van den Hr Kaiser onderscheidde, vinden wij hier ook eene buitengewoon goede teekening, en als wij 't er bij durven voegen, eene dispozitie van de graveerlijnen, die meêwerkt tot de volkomenheid der vormen en de uitdrukking der stoffen. Onze gelukwensch aan de uitgevers, met dit uitnemend cierraad van hun sonds.
Alb. Th. |
|