Dietsche Warande. Jaargang 2
(1856)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 167]
| |
Toelichting van poëzie.In het onlangs verschenen derde deel van Prof. Jonckbloets ‘Geschiedenis der Middennederlandsche Dichtkunst’ wordt op bl. 426 gesproken van een gedicht van Willem van Hildegaersberch, getyteld van Ses articulen der werlt. Uit dat stuk worden onder anderen aangehaald de volgende verzen: die dopen souden ende wyen,
ende 't ghemene volck ten hemel wisen,
die rapen vast met groten pisen (?)
der Kercken goet in horen sack.
Het vraagteeken achter het woord pisen moet wel te kennen geven, dat de beteekenis en de afleiding van dit woord den Hoogleeraar niet duidelijk is. Zonder nu te willen beweeren, dat onze verklaring de juiste is, meenen wy echter de volgende uitlegging te kunnen geven: pisen is een bastaardwoord, afgeleid van 't Fransche pièces, z.v.a. stukken, deelen. Alhoewel het ons niet mogelijk is deze verklaring, die met den zin geheel en al strookt, door andere plaatsen uit onze middennederlandsche litteratuur te staven, zoo kan zy toch eenigermate bevestigd worden door een in Holland, en namelijk in Rotterdam, nog heden in zwang zijnde uitdrukking: ergends een Piesjen van nemen, waar het woord piesjen niet, zoo als by den eersten oogslag schijnen kan, den zin weergeeft van 't Franfche pièce, maar veeleer een verkleinwoordtjen is van het daarvan afgeleide, thands niet meer gebruikt wordende bastaardwoord piese of pise, daar steller dezes het nimmer anders hoorde bezigen dan om een klein, een zeer klein deeltjen aan te toonen.
J.D.
Kan, ter toelichting van het ‘D. Warande’, I, bl. 1 voorkomend ‘tieren’ ook dienen, dat men in het groningsch dialekt zegt: b.v. ‘ik weet niet hoe ik mij tieren zal - voor ,,ik weet niet wat houding ik moet aannemen’; ook ‘hij tiert zich maar zoo - voor ,,hij houdt zich maar zoo’; b.v. ‘hij tiert zich ziek’?
P.J.K. | |
[pagina 168]
| |
‘D. Warande, bl. 66, reg. 5 v.o. moet zijn “snobberij”, zoo als mijn druk (van 1628) heeft.’ - ‘Bl. 20, reg. 6 v.o. Die brave maecken is zich dapper houden, faire le brave.’ - ‘Mij viel in 't oog dat de regel (bl. 67): ‘Die malcanderen smyten stucken, korf of kan’ moet zijn: Malcanderen is de dativus.’
Dr de J. | |
Kollektiomanie.In het ‘Avant-propos’ tot den Katalogus der ordeloze verzameling Scheltus van KämpferbekeGa naar voetnoot1) worden eenige goede en behartigenswaardige regelen gewijd aan de dwaasheid en misdadigheid der verzamelaars, die zonder maat noch smaak aan hunne hebzucht den teugel vieren. Nadat de schrijver (een man die wel wat weet, al zijn er enkele ikonografische feilen in den Kataloog) met verdiende ingenomenheid gesproken heeft van de tijd toen de oude en stijlrijke meubelen, vaatwerken en gereedschappen, die men in de hollandsche gezinnen aantrof, werkelijk deelden in het leven der huisgenoten, en, schoon met zorg onderhouden, en gebonden aan eene strenge schikking, toch hare eigenaardige praktische plaats en meesttijds ook haren werkkring hadden in het leven der familie - komt hij op de manie der verzamelingen, dier stapelplaatsen, dier smakeloze magazijnen, dier knekelhuizen, waar het ensembla u geen ander denkbeeld aanbiedt dan ontleding, verdeeling, verscheuring, werkeloosheid, dood, en waar het wandalisme met de meest minutiëuze verzorging in principe gepaard gaat. ‘Het kasteel van den millionair, het groote huis van den man van finantiën, vergden hun deel van de schatten, verborgen onder het nederige dak van den burger man. Spekulatie en gelddorst trachtten aan dit verlangen te gemoet te komen. Gelijk aan die zwarte slooperbenden, die voorheen het land afliepen om de eeuwenoude burchten der adelijke familiën op te koopen, om ze, gesloopt, te verveilen, verdeeld in stroken gronds, brokken steen, en oude boomen, deden heirlegers van spekulateurs plundertochten tot in de kleinste huisjens, in de donkerste achterbuurten der groote steden, vervolgends streken zij nader over de mindere steden en eindigden met de nederigste veldhutten te exploiteeren, ja lazen zelf de laatste overblijfsels na, die de ellendigste stulpen hadden aan te bieden. Overal [werd] het lokaas der | |
[pagina 169]
| |
winst den goeden lieden aangeboden, die nooit aan geldswaarde gedacht hadden, bij het zien der voorwerpen, in ruiling waarvan de handelsbegeerlijkheid des kunstkoopers en schacheraars hun handen vol guldens bood. De blinkende schijn van het geld eindigde bijna altoos met een bres te maken in hunne oude genegenheden, zij bezweken voor de verzoeking, en leverden uit wat vaak, door vele geslachten heen, een voorwerp van eerbied of tedere zorg in het huis had uitgemaakt. Eenmaal in de handen der kunstkoopers en schacheraars, werden deze boêltjens, die men voornamelijk in Nederland ontmoette, op een prijs gebracht, die inderdaad meer over-een-stemde met hunne werkelijke waarde (?), maar ze werden verstukkeld en hunne bestanddeelen verspreidden zich over den geheelen waereldbol, ter plaatse waar beschaving en welvaartGa naar voetnoot1) den wensch hadden doen geboren worden om ze te bezitten.’
M. | |
Kunstkennis.De ‘Konst- en Letterbode’ zegt dat de engelsche dichter Rogers aan den Staat gelegateerd heeft, onder anderen, ‘eene voorstelling van Titiaan, bekend onder den titel: Noli me tangere, eene der weinige kleine schilderijen van dien meester’. ‘Noli.... me.... tangere.... wat, drommel, mag dat wezen!’ heeft de ‘Bode’ gezegd. Hij wrijft zich het hoofd, hij haalt het bericht, in het vreemde blad, nog eens uit zijn karpoetsmuts; kijkt met bewolkte oogen om zich rond, zonder te zien; haalt schouders en wenkbraauwen op; en zegt ter zijde - ‘dat mag de drommel weten - of de drommel dan.... natuurlijk,.... niet: want wie gelooft nog aan een drommel!.... daar gelooft mijn vriend Prof. Brasseur van de Gentsche Hoogeschool ook niet aan; en die weet het toch wel; die weet, zoo goed als ik, en.... beter dan ik,.... dat de Middeleeuwen een tijdperk geweest zijn van de walglijkste en asschuwelijkste “theokratische dwingelandij”; waarin “alle subjectiviteit” vernietigd werdGa naar voetnoot2); vernietigd, zeg ik u. Ze hebben, de heele middeleeuwen door, niets anders gedaan dan met usurpatorisch, papistisch, despotisch, theokratisch tyrannisme het heele subjective element van den mensch naar den drom.... naar de maan,.... enfin, te niet geholpen: en dat is jammer: want ziet eens, wat interessant subjekt ik, “Letterbode”, bij voorbeeld, ben; dat is een subjekt, dat meê mag praten; dat is een subjekt, geboren.... | |
[pagina 170]
| |
natuurlijk.... na die algemeene, welverwenschte middeleeuwsche vernietiging....’ Goed, subjekt, excellent, mijn lieve mijnheer het subjekt, maar duld, dat men u eens even bij de ooren trekke: ‘WAT IS TITIAANS Noli me tangere?’ - ‘Wat dat dat is, wel, ik zoû wel een bitter beetjen Latijn moeten kennen, om niet te weten dat....’ Zeer goed, waarde vriend: maar wat stelt dat schilderij, wat stellen de tien-duizend schilderijen voor, die dat zelfde onderwerp behandelen? - Gij verbleekt! - Lieve man, waag er uw subjektiviteitjen eens aan, en doe eens een stapjen of wat te midden van den theokratischen modder in de theokratische nevelen dier welverwenschte middeleeuwen, ‘cet abominable moyen âge, la honte de la civilisation et le déshonneur de l'esprit humain’, gelijk de elegante fransche feuilletonniste Jules Janin zich krachtig uitdrukt: misschien vindt gij hier of daar in het slijk wel een brokjen pergament, met de oplossing van het raadsel. 't Is lastig, niet waar, subjekt! zoo over kunst te moeten schrijven - en zoo perfekt goed in alle zaken thuis te moeten zijn.
M. | |
‘L'abominable moyen age.’De bekende Heer ‘Jiji’, of ‘Jacques Julin’, zoo als een van Hildebrands helden hem gedoopt heeft, heeft onlangs de volgende zoete charakteristiek van de eeuwen gegeven, als wier uiterste en middelste vaandragers wij Keizer Konstantijn, Paus Gregorius den Eerste, Karel den Groote, Koning Alfred, Sint Bernardus, Hildebrand, Rudolf van Habsburg, Kolumbus en Karel den Vijfde begroeten: ‘Cet abominable moyen âge, la honte de la civilisation et le déshonneur de l'esprit humain.’Ga naar voetnoot1) De man, die zoo spreekt, is auteur van het zeer beschaafde, zeer roemrijke, zeer lieflijke boek ‘L'âne mort et la femme guillotinée’. Zouden die ‘abominabele’ middeleeuwen ooit wel eenig werk hebben voortgebracht, dat meer strekte ter beschaming der moderne verlichting en tot oneere van onzen eeuwgeest dan deze dolle schepping van den - feuilletonniste, die het waagt den staf te breken over het tijdvak der epopoeën en kathedralen?
K.t.T. | |
Slecht papier.Men heeft onze Eeuw niet ten onrechte, tegenover de oude gouden, zilveren, en ijzeren Eeuwen, waarbij men het blinkend blik der XVIIIe zoû mogen voegen - de ‘papieren Eeuw’ genoemd. Ieder-een heeft haast om elke gedachte op papier te breng- | |
[pagina 171]
| |
en: alle improvizaties, alle over-een-komsten, alle poëzie, alle betoog, alle verband schijnt dán eerst waarde te krijgen wanneer er een papiertjen tot steviging tegen aan is geplakt. We hebben daar niet tegen. Vermeerdering van geschriften is vermeerdering van vergelijkingspunten voor ons oordeel en dus van kennis voor onzen geest, vaak ook van genot voor de geheele ziel. Maar zie nu onze heerlijke Eeuw: zij heeft papier, duurzaam papier, papier bestand tegen de bearbeiding (waarvoor boeken en platen enz. bestemd zijn), bestand tegen den sloopenden invloed der gewone natuurkrachten,-broodnoodig. Zij heeft het zoo noodig, dat men haar niet ten onrechte de ‘papieren Eeuw’ noemt; en daarbij is die Eeuw zeer trotsch op haren ‘vooruitgang’; zij laat zich zeggen, dat zij in zedelijke kracht, zelfs in aesthetische bij vroegere tijdperken achterstaat - maar technische, maar stoffelijke meerderheid zal men haar niet durven betwisten. En hoe zwak is die verwaande Eeuw ondertusschen in de techniek; in de materie! Zij kan (of wil - en dat is hier het zelfde) niet eens goed papier maken; zij kan den gewonen mensch niet in de gelegenheid stellen dat gene na te houden, wat hij, bij de tegenwoordige maatschappelijke inrichtingen, zoo noodig heeft als brood - goed papier. Ziet onze ellendige Eeuw! - zij drukt de proefexemplaren van Arie Scheffers meesterstuk ‘Francesca da Rimini’, gegraveerd door Calamatta (hoeden af, kinderen dier eeuw!) zij drukt ze op bladen, die binnen 12 jaar zich in een droog, luchtig vertrek, met gele stippen en vlekken besmetten; die stippen en vlekken vermenigvuldigen zich, en eindigen met gaten te worden: het papier vergaat binnen een halve eeuw en Scheffers en Calamattaas gegraveerd meesterwerk verdwijnt. In al de groote landen om ons heen worden heerlijke boekwerken uitgegeven op blank papier; maar dat blanke papier valt in vezels uit elkander, en de boeken, met de waarde die zij vertegenwoordigen, verzinken in een grondeloze kolk. Zoû het noodlot zijn? Zoû onze Eeuw niet bestemd wezen zich-zelve door monumenten de onsterflijkheid te verzekeren. Arme, geur- en kleureloze Eeuw; papieren Eeuw, die geen papier kunt maken; die al uwe krachten inspant en - gedroogde pap voortbrengt, zonder kracht, vellen die wechtanen van schrik, bij het liggen tegenover het papier der XVe Eeuw en het pergament der IXe. Arme, lamzalige Eeuw: ijzervreetster (quasi), die geen papier kunt maken!
A. | |
Oud-Fransch.Voor het oud-Nederlandsch is de kennis van het | |
[pagina 172]
| |
oud-Fransch een noodzakelijk hulpmiddel, niet zoo zeer om den juisten zin van bijzondere woorden en spreekwijzen te bestemen, als om de herkomst der oud-Nederlandsche Ridderpoëzij op te sporen, die zich door vertalingen uit het oud-Fransch gevormd heeft. Voor het oud-Fransch bestaat tot heden geen ander woordenboek dan het ‘Glossaire de la Langue Romane, par J.B.B. Roquefort’, Paris, 1808, II Tom., een werk, dat in alle opzichten gebrekkig is. Ik heb over deze behoeste brieven gewisseld met Parijsche geleerden, die mij verzekeren dat er ook onder hen maar één stem over het gebrekkige van Roqueforts werk was; doch dat tot op dit oogenblik geen uitzicht op iets beters bestond. Alleen melden zij mij dat er in de Bibliothèque de l'Arsenal een dictionaire voor het Middeneeuwsch-Fransch berustende was, hetwelk tot schrijver had La Curne de Ste Palaye, die ook over de Ridderschap geschreven heeft. Dit werk was volgens hun aller oordeel veel beter; doch er bestond geen uitzicht op de uitgave van dit handschrift, en het eenigste, dat mijne vrienden mij konden aanbieden, was copie van zo vele uittreksels als ik zou verlangen, tot copie van het geheele werk toe. Voor de taal der Troubadours zijn wij daartegen uitmuntend toegerust met het Woordenboek van Raynouard in VI deelen, en somtijds neemt men, bij gebrek van iets beters, daartoe wel zijn toevlucht voor het Middeneeuwsche Fransch.
J.H. Halbertsma. | |
Middeleeuwsche harmonie.Prof. Marx van Trier, die zich sedert jaren bezighoudt met eene geschiedenis der Godshuizen van dat Bisdom, verzoekt ons te vragen: of den Nederlandschen archaeologen en bibliografen ook vóor is gekomen het werk ‘Harmonica Institutio eique subjectum lectionarium totius anni, cum superscriptis notis musicis’, door Regino, een beroemde Abt van Prüm, † 915. Men vindt melding gemaakt van drie, thands, helaas, verloren handschristen: een te Bremen, een te Minden, en een, dat als autograaf voorkomt op den katalogus der veiling van zekere ‘Bibliotheca Krysiana. Hagae-Comitum, 1727’. Weet iemant ook eenig spoor van dit merkwaardig geschrift aan te wijzen?
A. Th. | |
D. As Valcooch.Dr De Jager heeft mij herinnerd, dat de Heer ‘Buddingh'’, in zijne ‘Gesch. v. Opv. en Ond. enz. in de Ned.’ Dl I2, bl. 104-120, het eerst de aandacht op onzen schoolmeester gevestigd heeft. Er bestaan 3 drukken: Amst. 1597, Rott. 1607 en 1628.
A. Th. |
|