Dietsche Warande. Jaargang 2
(1856)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 155]
| |
I.Onder dezen titel zullen wij, van tijd tot tijd, de nederlandsche legenden, zagen, enz. mededeelen, die betrekking hebben op het kunstvak des Beeldenaars of beeldenden kunstenaars. Wij zullen daartoe de mondelijke overlevering, de chronijken en de plastische monumenten-zelven ondervragen. Wij bevelen ons zeer aan voor het ontvangen van al is het ook maar de geringste aanwijzing, opgave of vertelling, die tot ons onderwerp behoort. De voorwaarde, waaraan wij het verhaal, ter opname, zullen toetsen, bestaat hierin, dat het, óf inwendige blijken van volksoorsprong aanbiede, of werkelijk nóg als overlevering voortleve. 't Spreekt van zelf, dat de minder of meerdere waarschijnlijkheid der gebeurtenis en hare gevolgen hier geheel onbeoordeeld blijft. De meêdeeling der legenden, gemerkt met H - s zijn wij aan de verplichtende hand en de kunstsmaak van den Heer J.C.A. Hezenmans verschuldigd. | |
1.Toen de St-Janskerk van den Bosch gebouwd werd, stroomden de arbeidsgezellen van alle zijden toe, om het heerlijk plan te helpen uitvoeren. Een der beste werklieden, des middags te huis komende, vond, in plaats van keurige spijs, een ketel met vette erwtensoep bereid. Hierover te-onvrede, schopte hij den ketel met soep en erwten door het huis, en riep: ‘Is dat kost voor een man, die een braspenning daags verdient!’ - Nog heden, aan de noordzij der kerk, vindt men, tusschen de bogen in den muur, de afbeelding van dien man met zijn erwtenketel.
H - s. | |
2.Een andermaal bood zich een vreemdeling aan, op het werk; doch de bouwmeesters verwaardigden zich naauwelijks hem te woord te staan. | |
[pagina 156]
| |
Als hij echter eene proef van zijne kunst kon medebrengen, zou men hem aannemen. De vreemde voltooide, in afzondering, den gothischen baldakijn voor een beeld - torensgewijs opgetrokken, van het allerprachtigste werk. - 't Was een doorluchtig paleis, bevolkt met een geheel geslacht; alles hangt scheef en draait ineen als eene zeehoorn: en echter tart het waterpas en schietlood. - De gezellen stonden verbaasd. Men bood hem toen werk aan, doch de fiere vreemdeling weigerde; hij verliet de stad, maar schonk zijn werk aan St Jan. Nog heden hangt dat stuk, aan de noordzij boven het oxaal.
H - s. | |
3.De St-Janskerk is gebouwd op een moerassigen grond. De fondamenten werden gelegd, maar altoos verzakten zij. Men loofde een grooten prijs uit voor hem die een middel aan kon wijzen om dit ongeval te verhelpen. - Een schoenmaker woonde digt bij de plaats waar men bouwde; 's middags, onder het eten, vertelde hij zijne vrouw, hoe hij dat middel ontdekt had en hoe men de fondamenten moest leggen op gezouten ossenhuiden - ongemerkt hoorde zijn kind dit aan, 't liep op straat en verspreidde het gehoorde onder zijne speelmakkers. - Men kwam den schoenmaker voor - een ander won den prijs en de kerk werd op gezouten ossenhuiden gesticht. In toorn greep hij de bierkan en sloeg zijn kind den schedel in. Nog wijst men een gebeeldhouwden steen in den muur der kerk aan, als het graf van dit kindGa naar voetnoot1).
H - s. | |
4.Aan de noordwestzijde der St-Janskerk te 's Hertogenbosch, stond vroeger eene oude kast, met een spel ‘van het Oordeel Gods’. Wanneer de klok op den toren sloeg, openden zich de deuren, 4 engelen bliezen de bazuinen, de zielen verrezen aan alle zijden in een schoon landschap en de Regter daalde van boven neêr. De zielen der goeden togen met hem hemelwaarts, doch die der kwaden stortten in den afgrond. Dat spel was gemaakt door Meester Pieter Woutersen. Hij had er nog 2 gemaakt - één in Lyon en één in Moscou - maar dat in den Bosch was het voortreffelijkst. Die man snoefde, van in vreemde steden er nog veel schoonere te zullen maken - hierop stak men hem uit nijd de oogen uit. Nu vroeg de blinde verlof om nog eens bij het werk | |
[pagina 157]
| |
te mogen komen, hij zou er eene laatste volmaking aan geven. Men bragt er hem bij en hij knipte een der draden door - het werk stond stil en niemand heeft het ooit meer kunnen herstellenGa naar voetnoot1). | |
5.In eene kapel der St-Janskerk van 's Hertogenbosch hangt eene koperen lichtkroon van prachtig Gothisch werk (‘Dietsche Warande’, Dl I, bl. 196). De Antwerpenaars hadden het oog op dat prachtig kunststuk laten vallen en wilden het tot iederen prijs bezitten. Met 2000 man kwamen zij onbekend en stillekens in den Bosch. Eenige hunner roofden de koperen kroon uit de hooge kapel en vlugtten daarmeê de poort uit. Hunne medebroeders vereenigden zich met hen, buiten de stad, om hen te beschutten en aldus trokken zij met hunnen buit weg. Eenige uren later werd men den roof gewaar; - nu begreep men wat die groote schaar vreemdelingen voor de stad te doen hadden - een geroep ging op: ‘die van Antwerpen hadden de kroon gestolen’. Ieder liep naar de wapens, met hoopen trok men de stad uit en volgde de heiligschenders - men haalde hen in op de heide, en hier viel tusschen beide partijen een zoo fel gevecht voor, om die schoone kroon, dat er wel 200 Bosschenaars het leven lieten - de overigen hernamen den luchter en hingen hem op zijne oude plaats. Van de Antwerpenaars keerden er weinigen naar huis.
H - s. | |
6.Te Erp stond weleer een Lieve-Vrouwen-beeldtjen in het vlakke veld. Eene vrouw, wier kind lam geboren was, bad dagelijks, voor dat beeldtjen, van God de genezing van haar kind af. Toen het kind hierop herstelde, begonnen al de klokken in het dorp van zelf te luiden; het volk vlugtte in schroom rond, tot de moeder haar kind vertoonde en de oorzaak dier wonderen deed kennen. Om dat beeldtjen bouwde men de kapel. | |
7.Te Velp (bij Grave) vindt men een zwarten waterpoel - daarin is weleer een geheel klooster verzonken, bij eene schrikkelijke aardbeving. Werpt men een steen in dien poel, dan hoort men een hollen klank weêrgalmen: want die steen valt op de klok. | |
[pagina 158]
| |
Bij alle groote kerkelijke feesten hoort men 's nachts de getijden in het klooster zingen.
H - s. | |
8.Het Preekheeren-klooster in 's Hertogenbosch werd gebouwd, en was bestemd om aan St Petrus toegewijd te worden. Dat werk was rijk begonnen, zoodat de penningen vertimmerd waren eer men halfweg gekomen was. Het schoone klooster zou dus onvoltrokken zijn gebleven; maar toen 's avonds een der paters langs de steigers liep en het begonnen werk droevig aanzag, kwam er een oud man uit het gebouw, gaf den pater eene beurs over en verdween. De beurs bevatte een onnoembaren schat, waarmede men het gebouw voltrokken heeft. St Petrus wilde niet dat zulk een schoon klooster, aan hem gewijd, onvoltooid en onbewoond zou blijven liggen: hij zelf was de grijzaard.
H - s. | |
9.Op de binnenplaats eener branderij binnen 's Hertogenbosch, staat een groot, wit steenen Lieve-Vrouwen-beeld. Het heeft eeuwen daar gestaan en niemand weet waar het van daan gekomen is of hoe men het op zulk eene plaats is komen te stellen. In verledene tijden wilde de pastoor van St Pieter dat beeld in zijne kerk, niet ver van daar gelegen, overbrengen. Men laadde het op eene slede en met geweld van volk werd het in de kerk verplaatst. Maar 's morgens was het beeld weêr van daar verdwenen en stond op zijne oude plaats in de branderij. Dit gebeurde meer dan eens, zoodat niemand het beeld meer vervoeren durfde. Voor nog geen vollen menschenleeftijd stortte die oude branderij op een nacht geheel tot puin. Een smalle strook muurs bleef achter het beeld staan en in de kruin van het muurwerk hing slechts een stuk van het dak. Zoo bleef aan het beeld eene kapelle gestrekt. | |
10.Vermaard was weleer de jaarlijksche omgang van O.L. Vr. van den Bosch. Zeker jaar, op den dag dat de processie weêr plaats zou hebben, regende het zoo vreesselijk, dat de choordeken besloot die staatsie uit te stellen. Het beeld der Moeder-Gods bleef in haar pleeggewaad ter kapelle rusten. Den volgenden morgen echter vond men het tot aan den gor- | |
[pagina 159]
| |
del beslijkt en beregend: des nachts had Maria alleen den gewonen omgang gehouden. Sedert kon weêr noch wind de processie beletten; ook de stormen aan den politieken hemel niet na 1629. Éen voor éen dwalen de geloovigen door de straten, die hunne voorvaders weleer, op dien dag, met zoo veel luister en godsvrucht doortrokken. | |
11.Te Oirschot hoedden twee herders hunne kudde aan de rivier, toen zij iets tegen den stroom zagen opdrijven. Bij de nadering werden zij gewaar dat het een Lieve-Vrouwen-beeldtjen was. Zij haalden het uit de rivier en plaatsten het in de takken van een eik - dien men nog heden ‘de heilige eik’ noemt. Veel wonderen zijn er, van toen af, gebeurd aan hen die bij dat beeldtjen baden, en men bouwde op die plaats eene kapel, waarheen nog dagelijks pelgrims trekken. Het water, van dien boom beschaduwd, heeft kracht ter genezing van oogziekten. | |
12.Wanneer men de Hinthamerpoort van 's Hertogenbosch binnenkomt en de kanaalbrug achter zich heeft gelaten, ziet men links een oud gebouw den grijzen en bemosten gevel verheffen. Op den toren van die kapel, aan St Antonius gewijd, prijkt geen haan, maar eene hen. Dit dagteekent van Keizer Karels tijd. Toen Keizer Karel onze stad binnentoog, was het koud en de straten waren dik besneeuwd. De Keizer en de Keizerin, verwelkomd door de Schepenen, Raadsluiden, Dekenen van den ambachten, gildenbroeders en schutters, met vliegende vaandels en blinkende wapens, door edel- en burgervrouwen, trokken de Hinthamerpoort binnen, gezeten in eene slede. De Keizer zelf bestuurde de paarden, maar rondom de pomp willende heenrijden, die op het kruispunt der straten staat, kreeg zijne slede zulk een geweldigen schok, dat de Keizerin uit de slede gevallen zoû zijn, zoo ze niet door de vrouwen der Hinthamerwijk ondervangen was. De Keizerin verkreeg hierop van haren echtgenoot, dat voortaan op St Antonius' kapel eene hen mogt pralen, om aan te toonen dat hier de poorteressen meer bij de hand waren geweest dan de poorters.
H - s. |
|