Dietsche Warande. Jaargang 2
(1856)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 149]
| |
Een geschilderd glas van 1305.
| |
[pagina 150]
| |
De tijd heeft jammerlijk de meeste glasschilderingen der XIIIe eeuw te niet geholpen. In de kerken van Vrankrijk en Duitschland ontmoet men hier en daer nog een dier gewrochten; doch in degene van ons vaderland zijn ze haest allen verdwenen. Dezer dagen hadden wij het genoegen eene glasschildering te ontdekken, welke tot het begin der XIVe eeuw behoort. Wij gaen ze hier onzen lezeren doen kennen. De kerk van het groot Beggijnhof van Leuven, eene der schoonste Beggijnenkerken van Belgie, werd gebouwd in 1305. Zulks blijkt uit een opschrift 't welk, vroeger, op den voorgevel des tempels voorkwam: Anno: dui: M: ccc: v: haer: De groote puntboog der voornaemste venster van het koor dezer kerk besloot eene schildering op glas welke tot de XIVe eeuw scheen te behooren. Daer het gedeelte der venster, in welke het gewrocht voorkwam, aen den binnenkant, op het einde der XVIIe eeuw, toegemaekt was geworden, toen men het huidige welfsel der kerk bouwde, zoo kon men het niet meer bezigtigen. Nieuwsgierig als wij waren om het belang dier schildering te bestadigen, wendden wij ons, bij middel van eenen brief, tot het Bestuer der Leuvensche Godshuizen, aen welke de Beggijnenkerk thands behoort, en verzochten het, ons de middelen te willen verschaffen om het te kunnen bezigtigen. Dit Bestuer beantwoordde, met de meeste heuschheid, aen ons verzoek. Het deed de schildering dadelijk losmaken en ten gronde brengen, en verschafte ons derwijze den middel het stuk met aendacht te beschouwen. Wij hadden het genoegen er een gewrocht van 't begin der XIVe eeuw, en bij gevolg een zeer belangrijk gedenkstuk voor de geschiedenis der fraeije kunsten, in te ontmoeten. De schildering is 3 1/2 voet hoog en 1 1/2 voet breed. Zij vertoond het regtstaende beeld der Heilige Maegd, die den jongen | |
[pagina 151]
| |
Zaligmaker op den arm houdt. Op haer hoofd prijkt eene koninklijke kroon, en zij draegt een groen kleed op 't welk zich een roode mantel, in breede plooijen, ontrold. Het goddelijk kindjen, dat een wit kleedjen draegt, houdt een vogeltjen op den vinger. Het geheele beeld is omboord van een nimbe, in ovaelschen vorm, samengesteld uit vierkanten in rood glas, afgewisseld met geele en zwarte bloemen, welke vrij aenvallig geteekend zijn. Het komt voor op eenen grond in hemelschblauw met sieraden doorwerkt. De bijzonderste lineamenten der schildering bestaen uit looden boorden welke al de stukken samenhouden. Wat de teekening betreft, deze getuigt dat het gewrocht tot de kindsheid der schilderkunst in de Nederlanden behoort. De kleuren, ofschoon zeer krachtig, zijn niet zeer wel ineengesmolten, en de schaduwen zijn slechts bij middel van eenige harseelsels van donkerbruin weêrgegeven. Ondanks deze gebreken, is onze schildering, onder alle opzigten veel verdienstelijker dan degene welke de kerk van Sichem, een stadjen in de nabijheid van Diest gelegen, versiert, en welke nogthands veel later vervaerdigd is geweest. Trouwens, dit gewrocht, 't welk vroeger voor de oudste glasschildering des lands gehouden werd, bevindt zich in een gebouw van 1387. Wie vervaerdigde onze schildering? Deze vraeg kan tot heden niet beantwoord worden. De stad Leuven telde toen ten tijde, onder hare inwooners, eene reeks van kunstenaers. De aenmoedigingen door Hendrik III, den vorstelijken zanger, aen de kunsten verleend, hadden in onze stad ettelijke meesters van verdienste doen ontstaen. De tijd heeft jammerlijk de gedachtenis te gelijk met de werken dier mannen vernield. Onder de namen welke onlangs, door mijnen vriend Alex. Pinchart en door mij, uit het stof der vergetelheid werden opgedolven, telt men Jan de Beeldhouwer, imaginator of ymaginifex, die tusschen de jaren 1250 en 1294 den beitel voerde; Renier de Schrijver, die in 1292 de penne hield; Willem van Aerschot, Boekverlichter of illuminator librorum, die, in 1305, een huis bezat gestaen tegen het Kerkhof van | |
[pagina 152]
| |
St Pieter, in de nabijheid der toenmalige Stadsscholen; Arnould van Aerschot, welligt zijn bloedverwant, die mede illuminator librorum was, en tusschen de jaren 1308 en 1314, een huis bewoonde gestaen in de Nieuwstraet; Jan van Wezemale, die in 1346, het bedrijf van Misboekschrijver of scriptor librorum missalium uitoefende, en in een huis verbleef gestaen in de Burgt-Straet, thands de Mechelsche Straet, by den Werf. Jan Horen, Geerard Stevens en Godfried Raes waren voorname Bouwmeesters en leverden, in 1317, de plans der leuvensche Laken-Halle, thands het paleis der Hoogeschool. Onder de kunstenaers die destijds in onze stad verbleven, bevond zich een maler die zeer goed de vervaerdiger onzer glasschildering zou kunnen wezen. Hij droeg den naam van Arnould Gaelman, en is vermeld in eenen schepenakt van 1311 als figuerschilder of Pictor ymaginum. De kunstenaer bewoonde destijds een huis gestaen in de Hoelstraet, thands de Thiensche-straet, bij St Michiels-binnen Poorte en tegen de oude vesting der stad. Hij verkocht dit huis, in het even gemelde jaer, aen Katherina van den Steenwegen en Elisabeth van Bornheem, Beggijnen,Ga naar voetnoot1) en vestigde zich in eenen woon, gestaen in de Burgtstraet. Arnould Gaelman moet te Leuven | |
[pagina 153]
| |
overleden zijn vóór 't jaer 1324. Trouwens, in den akt van verkooping eener rente van 9 ponden, bepand op zijn huis, komt het woord quondum voorGa naar voetnoot1). Deze kunstenaer kan vrij wel onze schildering uitgevoerd hebben. Hij bewoonde Leuven en werkte er in hetzelfde tijdstip. Zulks veroorlooft aen hem te denken. Welligt neemt de ontdekking van eene eventijdige oorkonde, vroeg of laet, hieromtrent allen twijfel weg. Onderscheidene brokken gekleurd glas, van dezelfde samen stelling, door ons ontdekt in eene venster van de Sacristij, welke zich aen de regtezijde der koor bevindt, en welke in de ogieven gemetst waren geweest, tijdens de bouwing der Beggijnenkerk zelve, bewijzen dat ons gewrocht tot het jaer 1305 moet behooren. De schildering is nu met de meeste zorg verlood geworden en gesteld in de tweede venster van de zijbeuk aen den regten kant der kerk, eene venster welke eene reeks van geschilderde medaillons bevat, welke zeer keurig uitgevoerd zijn, en tot de leuvensche glasschilderschool, van 't begin der 16e eeuw, behooren. De kerk van het Beggijnhof van Leuven, welke, dank den ijver van den Eerw. Hr Pielinckx, Pastor dier gemeente, met smaek komt hersteld te worden, is derhalve in bezit van een der oudste gedenkstukken van de nederlandsche schilderschool, van een gedenkstuk 't welk een ongemeen belang oplevert voor | |
[pagina 154]
| |
de geschiedenis der beeldende kunsten. De heer Edmond Lévy, te Brussel, geeft op dit oogenblik eene Histoire de la peinture sur verre dans les diverses contrées et particulièrement en Belgique aen 't lichtGa naar voetnoot1). Wij koesteren de hoop dat hij de glasschildering, met welke wij de lezers der ‘Dietsche Warande’ komen te onderhouden, niet zal verwaerloozen.
Leuven, op den feestdag van St Merten, 1855. |
|