| |
| |
| |
Nederlands eereplaats in den Dom van Keulen.
Als wij, Hollanders, een kleinen reispenning hebben bespaard, of ook als wij een eersten reispenning ter onzer beschikking hebben, zonder dat die juist de vrucht der spaarzaamheid is, dan gaan wij of naar Parijs, of den Rhijn op. Die het laatste uitstapjen verkiezen, zijn de menschen die veel zin voor natuurschoon hebben, en zich dan de archaeologische indrukken, op den koop toe, laten welgevallen. Die naar Parijs gaan, dat zijn, voor-eerst, zij die gaarne een hoekjen van de ‘groote waereld’ zouden innemen, een kijkjen van de tooneelen, de magazijnen, de eerste- en zesde-soort-gaarkeukens, zouden hebben en uit Frankrijks hoofdstad quelquechose de cossu, de chicard, en hoe die studenten- en grizettentermen, waarmeê onze ‘dames’ zich opschikken, al verder luiden mogen, hopen meê te brengen; dat zijn, ten tweede, onze ‘kunstkenners’, die de monumenten gezien willen hebben, die wenschen Versailles doorkruist te hebben en een beknopten katalogus van den Louvre te bezitten; dat waren, verleden jaar, ook enkele oekonomisten en fabrikanten. Bij weinigen is 't het nederduitsch volksbewustzijn dat ze den Rhijn opvoert; en toch - kloppen er ook hollandsche harten warmer en sneller bij het genieten van die lieflijk-weemoedige bergrijen met hare slotruïnen, met hare kleine kleurige stoom-bootstations, met hare vijf, zes levendige koopsteden, die, alle, met een minder of meer kunstige brug, beslag op de ‘hooft-aêr der begaefde Euroop’ schijnen te willen leggen. Niemant doet dan ook een Rhijnreisjen, of hij gaat den Dom
| |
| |
van Keulen zien, en er zijn maar enkele humoristen, dat is: dwarshoofden, die het heerlijk monument den tol hunner bewondering weigeren. Menig tast zelfs in den zak en offert een paar rijksdaalders aan de bus, wier inhoud den kunstgeest moet laven welke de voltooying van het werk ondernomen heeft.
Maar hoe weinig Nederlanders hebben het bewustzijn, dat zij misschien meer dan eenige andere duitsche stam rechten kunnen laten gelden op dien Dom, en hem, met volkstrots, bij uitnemendheid ‘onze Dom van Keulen’ noemen. 't Klinkt vreemd: maar klinkt het den zich altoos in zijn provincialismus opsluitenden Hagenaar of Amsterdammer vreemder dan ‘onze St Lebuwijn’ of ‘onze St Plechelm’? - en toch zijn de kerken van Deventer en Oldenzaal nederlandsche kerken, belangrijke kunststukken, die verdienen in eere gehouden te worden, en wier verwantschap met zijn kunstkracht Nederland zich zoo min mag laten betwisten of ontzinken als het zijne aanspraak op de olieverw, de drukpers, het haring-kaken, de slingeruurwerken en de verrekijkers opgeeft. De Dom van Keulen, de Metropolitaan-kerk van Noord-Nederland sints Bisschop Albrijk, tot op de vermeerdering der Bisdommen in de XVIe Eeuw, werd, op zijn tegenwoordigen grondslag, gesticht onder het koningschap en met medewerking van onzen begaafden en beminden Graaf Willem II, den bouwheer onzer te schandelijk verwaarloosde Haagsche Ridderzaal. Maar wat bovendien het wonder der kerkbouwkunst tot een gedenkteeken maakt van den nederduitschen volksbond - dat is eene bizonderheid, die tot heden, zoo ver ons bekend is, nog door niemant werd opgemerkt, en wier mededeeling wij aan de studiën van den Heer Leopold Eltester verschuldigd zijn.
Wat is het glanspunt van den geheelen Dom? - Het is dat punt, waar de eerste stralen van het God-verheerlijkend morgenlicht, boven het hoofdaltaar, door de lichtbeuk van het presbyterium dringen. De vensters der dusgenaamde choorsluiting beheerschen het geheele schip eener kerk. En waaraan zijn die vensters gewijd, in de meest majestueuze kerk van het westersch Europa? - Leopold Eltester zal het u zeggen:
| |
| |
aan De verbintenis der aanzienlijkste nederduitsche volksdeelen, vertegenwoordigd in de huwelijken, gesloten door de vorstelijke huizen van Holland, Brabant, Henegouwen, Gulik en Kleef.
Het middenvenster stelt voor: de ‘Drie Koningen, die het Kind Jezus komen aanbidden’; zoo kwamen de nederduitsche Graven de toekomst huns geslachts opdragen aan God, in zijnen tempel, en offerden onder leiding en deelneming van zijn dienaar, den Aartsbisschop en Keurvorst Hendrik van Virneburg (1306-1322), een vijftal kolossale geschilderde glazen aan de stichting. Het middenvenster is dan ook gemerkt met het wapen van het Aartsbisdom en met dat van den toenmaligen Kerkvoogd; en ter weêrszijden herkent men, onder de typische koningsbeelden, die in deze glazen geschilderd staan, de wapens van onzen Graaf Willem den Goede en van den Grave Geeraart van Gulik (1297-1328).
Tot dus verre hield de volksoverlevering, bevestigd door de wetenschap (Boisserée, en zelfs nog, 1854, Ernst Weyden), vast aan de stelling, dat de oude vensters in den Dom gegeven waren door Hertog Jan van Brabant en zijne bondgenoten na den slag van Woeringen. De volksoverlevering, als altoos, bedroog zich niet geheel: aan Nederland was men een groot deel dier vensters verplicht: alleen de edele Hertog van Brabant moet hier wijken voor den goeden Grave van Holland, Zeeland en Henegouwen. ‘Twee geslachten zijn het,’ getuigt de Heer Eltester, in het ‘Organ für Chr. Kunst’ van 1o Nov. 1855, die het grootste deel namen aan de bevordering van den Dombouw: Holland en Virneburg. Gelijk, bij het leggen von den grondsteen, den 14n v. Oogstmaand 1248, de Roomsch-Koning, Graaf Willem van Holland, den stichter des machtigen bouwwerks, Aartsbisschop Koenraad van Hoogstaden ter zijde stond, om den begonnen werke groote giften te vereeren, zoo hielp Willems achterneef, Willem III, Graaf van Henegouwen en Holland, den Aartsbisschop Heinrik van Virneburg het eerst de open hallen des Godshuizes met het heerlijkste ‘glastapijtwerk’ bespannen; en toen in 1508 en 9 Aartsbisschop Phlips van Daun den noordelijken zijbeuk met
| |
| |
geschilderde glazen vercierde, was het weder een late achterneef van Heer Hendrik, Phlips II, ‘Graf von Virneburg und Neuenahr’, die hem in deze loffelijke taak wakker nastreefde.’
Ziet hier, opdat wij der belangrijke ontdekking van den Heer Leopold Eltester, die slechts was voorbereid door Kuglers opmerking, dat de glazen niet van vroeger dagteekenen dan het begin der XIVe Eeuw, - volle recht doen, hoe de duitsche kunstbroeder onze aanspraken handhaaft, in het bovengenoemd ‘Organ’ van 15 Nov. 11.
‘De vensters VI, VII, VIII, IX en X die, aan het hoofdeinde der kerk, in de smallere wanden der choorsluiting staan, hebben slechts éen middelpost, en dus maar twee afdeelingen. Zij bevatten alzoo slechts twée wapenschilden, bij wier samenstelling eene zekere symmetrie is in het oog gehouden. De vensters VI en VII geven namelijk op de zelfde wijze vier maal een zelfde schild te zien, als de vensters IX en X, zoo dat het venster, dat wij no VIII noemen, het hoofdvenster van den geheelen dom [voorstellende de ‘Aanbidding der Drie Koningen’] in hun midden staat. Alles duidt aan, dat deze groep aan een en hetzelfde voorval zijn ontstaan te danken heeft.
‘Venster VI en VII. Twee schilden: Gequartileerd - een zwarte en een roode leeuw in gouden veld. Tot dus verre ging dit wapen algemeen door voor het blazoen van Jan, Hertog van Brabant; die, inderdaad, ook vier leeuwen, gequartileerd, voerde, maar in geheel andere kleuren: namelijk, op de velden 1 en 4 een gouden leeuw in zwart schild, wegends Brabant, en op 2 en 3 een rooden, dubbel gestaarten, gekroonden leeuw in zilver, wegends Limburg. Het schild echter, hier boven beschreven, kan niemant anders toebehooren, dan een Graaf van Henegouwen en Holland; in veld 1 en 4, namelijk, de zwarte leeuw in goud wegends Henegouwen, en in veld 2 en 3 de roode leeuw in goud wegends Holland.
‘Willem III, Graaf van Henegouwen en Holland, of gelijk hij zich in eene fransche oorkonde, gedagteekend uit Keulen van St Jansdag, (24 Juni) 1317 noemt: ‘Nous Guillaumes cuens de Haynau, de Hollande, de Zeelande et Sires de Frize’ on- | |
| |
derhandelde des-tijds te Keulen, door de bemiddeling des Aartsbisschops Hendrik, met Graaf Geeraart van Gulik over een huwelijk, tusschen zijne dochter, Johanna van Holland, en den oudsten zoon des Graven van Gulik, den lateren Hertog Willem van Gulik (Verg. Lacomblet, III, bl. 120). Willem was de kleinzoon van de zuster des Roomschen Konings Willem van Holland, die in 1248 de grondsteenlegging aan den Dom had bijgewoond. Zoowel deze herinnering als de in 1317 te Keu len gevierde verloving zijner dochter met den jongen Graaf van Gulik - een feit, waardoor de verbinding der belangrijkste nederduitsche familiën bewerkt werd - schijnen de aanleiding te zijn geweest, waardoor, kort na 1317, de Graaf van Henegouwen en Holland zich met den Graaf van Gulik en den Aartsbisschop Hendrik van Keulen vereenigde, om de vijf vensters VI tot X te stichten, welke door hunne regelmatige samenstelling achter het hoogaltaar de voornaamste plaats van het geheele gebouw innemen, en door hunne gantsche inrichting duidelijk op een gezamendlijk ondernomen en gelukkig tot stand gebracht voorval wijzen.
‘Dat de stichting der vensters vóor 1322 plaats had, is waarschijnlijk; dat zij vóor 1324 moet geschied zijn, wordt daardoor zeker, dat het hollandsche wapen aan uw rechter hand, naast het aartsbisschoppelijke, het guliksche daarentegen aan uwe linker staat. Dewijl nu, naar middeleeuwsche hoffelijkheid, de echtgenoot steeds de hooger hand, maar de bruidegom de linker zij, der bruid of vrouwe bekleedde, en wij zeker weten dat in 1324 in den Dom te Keulen het huwelijk van Willem van Gulik en Johanna van Holland, door den Aartsbissehop Hendrik, gesloten werd, zoo moeten toenmaals de vensters, als geschenk van het bruidspaar of hunne ouders, reeds bestaan hebben. Gelijktijdig met het gemelde paar werden in 1324 insgelijks in den Dom te Keulen, door den Aartsbisschop Hendrik, de toenmalige Roomsch-Koning Lodewijk van Beyeren, de latere duitsche Keizer, met de tweede dochter van Willem van Henegouwen, Margareta van Holland getrouwd, en deze verbintenis zou zeker even zoo, door een geschilderd
| |
| |
glas, naast het eerste paar, hare verheerlijking gevonden hebben, wannneer niet reeds die vensters sints 1322 voorhanden waren geweest en het hooge choor rondom volledig gesloten.’
‘Venster IX en X: Twee schilden: zwarte leeuw in goud; Grave van Gulik.
‘Geeraart van Gulik, van 1297 tot 1328 in de oorkonden vermeld, had van zijne gemalin Isabella van Brabant, vier zonen, alle zeer strijdbare Heeren: 1. Willem, in 1336 door zijnen zwager Lodewijk van Beyeren tot Markgraaf, en in 1356 tot Hertog van Gulik verheven, verloofd, gelijk wij gezien hebben, in 1317, en getrouwd in 1324 in den Dom met Johanna, dochter van Willem III, Graaf van Henegouwen en Holland; 2. Godfried, Heer van Bergheim; 3. Walram, Aarts bisschop van Keulen, van 1336 tot 1349; en 4. Jan. Voords: twee dochters: Maria, in eerste echt gehuwd met Hendrik, Graaf van Virneburg, neef van den Aartsbisschop Hendrik van Keulen, en in tweede echt met Diederik, Graaf van Kleef, en Elisabeth, gemalin van Jan, Graaf van Sayn.
‘De stichting der vensters IX en X door Graaf Geeraart of zijnen oudsten zoon Willem is dus bijna buiten twijfel.’
J.A.A. Th.
|
|