Dietsche Warande. Jaargang 1
(1855)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 389]
| |
Mengelingen.
| |
[pagina 390]
| |
rige hersenverwarring, welke in zoo menige Ed.-Achtbare en Ed.-Mogende vergadering bij zoo verkeerd onderwezenen blijkt te heerschen. Maerlant te willen verklaren (aan de genen die het noodig hebben; dat is - die Maerlant niet verstaan) in de taal van Maerlant, ware het toppunt der dwaasheid, en wat men ons. ‘Gothieken’ wijte - zoo ver zijn we toch nog niet gekomen; in dat opzicht laten de klassicisten ons verre achter zich. - Eerder ware de verklaring van Maerlant in het Grieksch of Latijn toe te laten, om dat dan niet uit de noodzakelijkheid der verklaring van den Auteur noodwendig rezulteert, dat de taal des Auteurs tot heden door de leerlingen niet verstaan werd. Dit zoû ten minste geene tegenstrijdigheid wezen in de daad-zelve van het onderwijs, gelijk bij het verklaren der romeinsche waereld in romeinsche formen, die het essentieelste element dier onbekende waereld zijn. Men heeft uit de koeranten gezien, dat het legaat, door Mr Hoeufft vermaakt aan de beste dichtstukken, in echt ciceroniaansch Latijn op te stellen, ook dit jaar weder niet heeft kunnen worden uitgekeerd, in spijt der grimassen, die links en rechts gemaakt zijn, om de klucht naar eisch te vertoonen. Zoû men, voor deze liefhebberij, niet eenige russische krijgsgevangenen kunnen opleiden? - ‘the Illustrated London news’ heeft ons toch allerinteressantste teekeningen van de ‘toys’ en goochelhoutjens gegeven, door meergemelde Petroïden beknutseld.
K.t.D.
VERVAL VAN FORMEN. - Men schrijft ons uit de Rezidentie: ‘...... Gij ijvert somtijds tegen het aristokratismus: en zeker, men kan niet ontkennen, dat dit maatschappelijk verschijnsel, bij gebrek van voldoend tegenwicht, tot groote misbruiken, vooral in de XVIIIe Eeuw, geleid heeft: maar zulk eene volslagen botheid, als ten aanzien van de eenvoudigste wellevendheidsregelen thands algemeen regeert, en niet alleen het openbaar leven ontadelt, maar zelfs het comfort verwoest, is toch ook waarlijk niet aan te prijzen. “Jenny Lind” heeft ook hier, zoo als gij weet, koncert gegeven. De bekwame zangeres heeft haren roem van met eene schoone, omvangrijke stem zeer zuiver te kunnen zingen ook op het 2e koncert, in de zaal “Diligentia” naar wensch gehandhaafd. Zij schijnt buitendien een mild charakter te hebben, heeft althands een goede gift aan den Watersnood gedaan - en nu is men geneigd even veel diep en warm gevoel bij haar te vermoeden als groote geoefendheid; en als nu het “Ich muss | |
[pagina 391]
| |
nun einmal singen” klinkt, dan fluistert het verbaasde publiek in onduitsch elkaâr toe, och ja, daar heb-je dat heerlijke: “ech moes nog eimaal zienge” - en dan zijn er spoedig geen herkenbare glaceehandschoenen meer in de zaal, van al het klappen, en geen beautés meer, van al het stuiven, door het gestamp en getrappel. Dat is nu alles goed en wel: maar men moest toch begrijpen, dat er nog iets hoogers is, dan eene noorsche dame, die fraai zingt. En dat begrijpt men niet. 't Is bijna ongelooflijk - en toch ik heb het met eigen ooren gehoord..... Hare Majesteit onze beminnelijke Koningin heeft het genoemde tweede koncert wel met hare hooge tegenwoordigheid willen opluisteren: en in plaats dat het publiek zoû begrijpen wat eene Koningin toekomt - zelfs al veroorlooft zij eene zangeres voor haar op te treden, heeft het op de alleronbetamelijkste wijze de kracht zijner longen en spieren ten-toon-gespreid, opdat toch in 's Hemels naam de schandinaafsche nachtegaal zoû weten, dat men in Den Haag den moed heeft eene alomgevierde zangeres meê toe te juichen. Om dit mirobolant bewijs van moed en kunstzin te geven, heeft men de eenvoudigste regelen der wellevendheid ten aanzien der moeder van den Troonopvolger, wier deugden en gaven haar, in alle opzichten, waardig maken de Eerste Vrouw des lands te zijn, op de grofste wijs uit het oog verloren. Om een vreemden virtuoos te vieren, zoû een zoogezegd nationaal volk de edelste gloriën zijns lands met voeten treden, en in zijne malle opgewondenheid de verklaring onderteckenen, dat de oogenblikkelijke prikkeling van het zintuig beslissen moet over alle vraagstukken van waardigheid, waarheid, en schoonheid.’
H.
FRANSCHE ROMAN VAN BILDERDIJK. - De Heer Paulin Paris deelde mij onlangs mede, dat hij in zijne boekerij een roman heeft, ‘en allusions, assez libre de ton, et intitulé: Les noeuds enchantés,’ dien Charles Nodier placht toe te schrijven aan Bilderdijk. De Heer Paris zag de school onzer Glindermannen, Klinkerts, en verdere ‘navorschers’, gaarne eens onderzoeken, of de beweering van Nodier eenigen grond heeft. De roman is van het jaar 1789.
M.
SMAAD VOOR DANK. - Deze aflevering zoû juist ter perse gaan, toen ons no 7 van het tijdschrift ‘Nederland’ gebracht werd. In dat nummer is het ongeteekend schendvaers tegen de liefdedaad der mechelsche en brusselsche zangers opgenomen, van welks aanvank- | |
[pagina 392]
| |
lijke verspreiding in een vliegend blaadtjen de koeranten gesproken hadden. Wij hebben geen woorden om onze verontwaardiging uit te drukken over de laagheid eener Muze, welke Zulke beleedigingen, bij Zulk eene aanleiding heeft kunnen uitschateren. Daar het vaers geen auteur heeft, die zich durft noemen, is de Redaktie van ‘Nederland’, uit den aard der zaak, verandwoordelijk voor al de fraayigheden, welke er in neêrgelegd zijn. Wij teekenen bij haar ten plechtigste protest aan tegen het misbruik van den pseudonyem ‘Een Hollander’, die hier gebezigd werd: wij protesteeren tegen de zwart-ondankbare strekking even zeer als tegen de grove bewoordingen van dit schandelijk gedicht, dat allen schijn heeft te zijn opgesteld in den zwijmel eener ongebondenheid, als waaraan (bl. 245), reg. 5 en 18, baldadiglijk gedacht wordt; wij protesteeren in naam van den belasterden oud-nederlandschen Leeuw (bl. 246, r. 4-6) - de, God-dank, nog roemrijke Leeuwen van Holland, Vlaenderen, en Brabant; wij protesteeren in naam der Overheid en bevolkingen, die bewezen hebben de liefdedaad naar waarde te schatten, - in naam der dankbare nieuwverpleegden, - in naam van het vaderlandsch schaamtegevoel.
De Red. v.d. ‘D. Warande’. Het ingeschapene woord.
Wat heilig is op heel der aerde,
En heilig is aen elken oord,
Wat volken geestig samenschaerde,
Dat is het ingeschapene woord.
Wat smart en wonden weet te heelen,
En 't wiegenwichtjen reeds bekoort,
Wat lieflik doet de liefde streelen,
Dat is het ingeschapene woord.
Wat angstvol doet den booze trillen,
En hem 't geweten wreed doorboort,
Dan ook den rouwige kan stillen,
Dat is het ingeschapene woord.
Wat iedereen met hechten boeien
Aen 't zuiden hecht of aen het noord,
Het zy daer mos of bloemen bloeien,
Dat is het ingeschapene woord.
Wat Vlaendren maekt tot lustwaranden,
Tot paradys der Aemstel boord,
Is 't niet de gave uit Godes handen:
Het ingeschapene dietsche woord?
9r, 54, J.M. Dautzenberg. |
|