| |
| |
| |
Mengelingen.
Berichten, wenken, vragen: ernst en scherts.
EEN NIEUW MARMEREN BEELD. - Ieder-een weet, dat de beeldhouwkunst hier te lande schier even onbekend is als de kunst om eeht sineesch porcelein of echte havanna cigaren te maken. Van daar, dat een fransch kritikus en letterkundig toerist voor eenige jaren proponeerde, toen hij een bezoek in de werkplaats van den Heer Royer had afgelegd, dezen zeldzamen beeldhouwer, als een vreemden vogel, in een kooi ten toon te stellen. Sedert is de ster van Van de Ven opgegaan; maar bij dat tweetal marmerbezielers is het tot dus verre dan ook gebleven. Men versta ons wel: wij miskennen de verdiensten niet van sommige jonge kunstenaars, die, in hout, steen, enz., de beeldhouwkunst beoefenen als onderdeel der bouwkunst (inderdaad, hare schoonste roeping): wij spreken hier van de beeldhouwkunst in zich-zelve, gelijk zij zich in zonderheid sedert de ‘Renaissance’ geopenbaard heeft, en in onze dagen, onder den bootseerstok of den beitel van David (le statuaire), van Thorwaldsen, van Schwanthaler, van Simonis, en van enkele Italjanen, den gelukkigen invloed der verhoogde natuurstudie onzer dagen ondergaan heeft.
Onze would-be-kunsttheoristen zijn in 't algemeen lieden, die, op geen vijftig jaar noch vijftig mijlen na, den tijd en de plaats zullen bepalen waar eenig schilderwerk vervaardigd is; het zijn personen, die doorgaands niet verder gekeken hebben, dan de haagsche en amsterdamsche ten-toon-stellingen, en die niet minder vreemdelingen zijn in de historie der schilderkunst dan in de aesthetiek als schoonheidsleer.
Maar in geen vak staan, bij de beoordeeling, de handen hun meer verkeerd dan (de bouwkunst ongerekend) in de beeldhouwerij. Is het aldus gesteld met de ‘deskundigen’ - dan kan men nagaan, hoe het met het ‘vulgus’ moet wezen. Van daar, dat als er hier of ginds eens een buuste te maken valt - de beeldhouwer zich maar niet kan onttrekken aan de noodzakelijkheid om ‘oogen’ te krabben in het kopstuk. Men spreekt zelfs van het plan om in 't vervolg de wimpers door middel van koperdraadtjens haarfijn na te bootsen!
| |
| |
Wie echter den kunstenaar dergelijke eischen stelle, niet de Heer J. de Vos Wz., de veelszins verlichte kunstbeschermer, voor wien de Heer Royer het boven aangekondigd beeld heeft vervaardigd. Deze Heer heeft bij menige gelegenheid bewezen een waardig en waar liefhebber te zijn. Zoo moest hij zich met den Heer Royer wel gemakkelijk verstaan - toen hij een beeldhouwwerk van eenig belang wenschte te bezitten. De Heer Royer heeft eene geheimzinnige gedachte uitgedrukt in vormen zoo edel als wij ons niet herinneren ze van een modern beeldhouwer te hebben zien voortbrengen. Jeugd, kuischheid, trouw en onsterfelijkheid zijn in dit met klassischen eenvoud bewerkt beeld bij-een-gebracht. De bevallige Jeugd houdt een immortellenkrans in de hand en schijnt zich gereed te maken daarmeê de Trouw te kroonen. Aldus verklaard, bevat het heerlijk marmeren beeld inderdaad eene liefelijke ode, rijk aan gevoel en gedachte voor ieder die verder zoekt dan dit ‘meisjen’ à la fine épiderme en dit engelsche hondtjen.
Wij zeggen Kuischheid - en dit van een half naakt beeld: inderdaad - hier ziet men dat natuur en kunst twee verschillende zaken zijn, en dat in de kunst toegelaten, voorgeschreven kan worden, wat in de natuur uitgesloten blijft. Dat edele, blanke marmer leent gaarne zijn schoonste plans om er de gedachten eener hoogstaande kunstenaarsziel op te schrijven; maar waart de kunstenaarsziel door onreine plaatsen om hare scheppingen te bepeinzen, dan krijgen de woorden, die op dat marmer geschreven worden eene beteekenis geheel tegenovergesteld, aan hetgeen men wil voorgewend hebben. Een goede boom, daarentegen, brengt goede vruchten voort.
X.
WATERDICHTE BEURS. Op Maandag, den 26en Februari, trokken eenige deftige Heeren onder een onaangename, hier dikdruppelige, dáar stralende lekkaadje door een overdekt gebouw. Vast een of ander oud gebouw; misschien wel het kapittelpand der Utrechtsche Domkerk? - Vergeving: in de duistere Middeleeuwen maakte men de gebouwen zoo waterdicht, dat ze na vijfhonderd jaar nog een voldoende beschutting voor de nakomelingen der bouwmeesters zijn, en liet liever geestige drakenkoppen zich met de taak belasten het water wech te spuiten, dan dat men glansend gedekatizeerde Heerenrokken tot reservoirs daarvoor aanwendde.
Welk gebouw dan? - Wijlen de rijkste kunst- en paardenliefhebber van Nederland heeft Amsterdam eene Nieuwe Beurs bezorgd.
Deze Beurs heeft een lastig voorportaal, dat vólstaat met acht-en- | |
| |
twintig dikke kolommen, pilasters en anten, en, als versperringsmiddel, bovendien pronkt met een Merkuriusbeeldtjen op een grafachtigen pedestal van wit marmer. Dit voorportaal of peristylium praezenteert, in zijn platten grond, een zeer aanschouwelijke broedertjens-pan (poffertjens-bakplaat); maar dat maakt minder uit: wij genieten het peristylium niet in zijn platten grond; wél echter in zijn opstand. Dat perystilium dan, als gezegd is, telt acht-en-twintig zware zuilen. Wat hebben die 28 zuilen te dragen? - Natuurlijk het dak, de bedekking, de huive ter beschutting van hen, die zich tusschen de kolommen begeven. De zwaarte van die kolommen wordt natuurlijk alleen gemotiveerd door de enorme vlakke steenblokken, waaruit die bedekking bestaat. En wat doet die bedekking nu, wat doet nu de zware zoldering, door die acht-en-twintig ontzettende zuilen gedragen? Wat zij doet? - Zij laat de regen door; zij geeft lekkaadje, of zij het gemeenste planken of stroojen daakjen van de armste leemen hut ware. Het meesterstuk van grieksch-klassische architektuur preteert zich om eene ellendige, gemeene hollandsche lekkaadje te veroorzaken! O vijf-kolommenorden! - O klassicisme! - O domme wijzen van de verlichte XIXe Eeuw! - Leven de gesmade gargouilles van de christelijk-germaansche gebouwen!
DE RAZERNIJ DER PLATTE LIJST gerechtvaardigd. - Wanneer, wij onze, vroeger zoo schilderachtige, hollandsche steden dag aan dag van hare architektonische schoonheden geplunderd en er de dwaasheid der grieksch-romeinsche kornis-theorie hoe langer hoe onvoorwaardelijker gehuldigd zien - dan zegt men ons, dat dit te wijten is aan: Niemant; ‘niemant’ heeft er schuld aan. ‘Niemant’ dat beteekent hier, met eene aangename metafoor, zoo veel als de ‘gewetenen kennisloze timmer- en metselbent’, die met grove hand de belangrijkste evenredigheden en rijkste cieraden vernielt, om er de redeloosste lijnen, de meest verhoudingloze wanvormen, de grootste platheden voor in de plaats te stellen. De kunstenaars, de knappe menschen, de architekten, zegt men, weten wel beter: maar wie kan het helpen, dat een zuinig eigenaar het ambt van den bouwmeester als een luxe beschouwt, en meent, dat hij, met zijn timmer- of metselman, ruim zoo goed, en in allen geval beter-koop, zich van het werk des architekts kan kwijten? Wat heeft men met een dokter te doen, als men maar een aptheker bij de hand heeft? De samenwerking van lijder en aptheker maken de dokters-vizites volstrekt overbodig. - Heden echter blijkt, dat allen onjuist hebben geoordeeld; dat wij het recht niet hadden de
| |
| |
timmerlieden en metselaars den architekten tegenover te stellen. Het is niet de ‘timmer- en metselbent’, die de platte lijst voortplant ten spijt van de ‘bouwkunstenaars’: de ambachtslieden doen dit, in tegendeel, op aansporing, op uitnoodiging, onder bekrooning der architekten. No 1 van het IXe Dl der ‘Bouwkundige Bijdragen, uitgegeven door de Maatschappij Tot Bevordering der Bouwkunst, onder redaktie van A.N. Godefroy, B. de Greef Jz. en N.S. Calisch, en medewerking van de Heeren D.D. Büchler, Is. Warnsinck en A.C. Pierson’ brengt er het bewijs van. In die ‘Bijdragen’, onder redaktie en medewerking van genoemde kunstenaars en geleerden, bouwkundigen en orthografen, is opgenomen de beschrijving en afbeelding van ‘eene landmanswoning of bouwhoeve’, ontworpen door P. van der Sterr, in beandwoording eener prijsvraag van de ‘Holl. Maatschappij van Landbouw’. Of deze Maatschappij dit andwoord bekroond heeft, is ons onbekend; maar wij weten en zien, dat de Maatschappij van Bouwkunst haar zegel hecht aan het stuk door het op te nemen en te ilustreeren in de ‘Bijdragen’: en wat zien wij daarenboven? Dat de Maatschappij aldus de Platte lijst aanneemt en wettigt in dezer Bespottelijkste toepassing. Wanneer men den ‘Opstand van Terzijden’ dezer ‘Bouwhoeve’ in oogenschouw neemt, dan wordt men aanstonds overvallen door eene dusdanige lijst en face, ‘au beau milieu’ van de teekening, en door twee dito, in haar allerbehaaglijkst ‘van Terzijden’. Om nu de domheid en onbeschaamdheid in ‘derzelver’ vollen rijkdom te genieten, heeft men slechts de ‘doorsnede over de lijn C D’ even te zien. De genoemde platte middenlijst, namelijk, wordt weêr voorondersteld te balanceeren, in evenwicht te liggen, op den geveltop van het gebouw. Daar intusschen bij zoodanige heen- en weêrwipperij gezegde heerlijke platte lijst met heure welgeschaafde architraaf, fries, en kornis, lang 6 el, 7 palm nederlandsch, al lichtelijk naar beneden zoû kunnen komen te waayen, heeft men den gevelmuur van boven, in plaats van dien den stompen hoek, door het dak aangewezen, te laten volgen, met twee allerbevalligste kromme lijnen opgemetseld tot de hoogte en breedte, waar hij de uiteinden der gezegde kostelijke lijst komt te ondersteunen: zoo dat nu, dank zij de vernuftige zorg van den architekt, dank zij de onvolprezen bescherming van de ‘Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst’ alle gevaar geweken is, dat ooit ofte immer gezegd schoon, plat, welgeschaafd, horizontaal geveltopkoeronnement zoû kunnen komen af te glijden op de hoofden der meergenoemde bouwkundigen, welke zich gaan verlustigen in de beschouwing van genoemde bouwhoeve. -
| |
| |
Ook de ‘Mestvaalt’ - als billijk is - pronkt aan weêrszijde met genoemde platte lijst, ofschoon hier ter plaatse hare zedige kortheid van slechts achttien ned. palmen geenszins verhindert dat ‘Mestvaalt's doorsnede’ den eigenaardigen vorm vertoont van een dikke apthekersflesch, met een fikschen halsring.
Eene lijst is de kantbekleeding van een lichaam.
Eene lijst enkel in profiel of doorsnede te doen zien mag dus, in den regel, alleen geschieden op theoretische teekeningen, slechts bij uitzondering in bouwwerken, die volvormd zijn.
De eerste regel der bouwkunst is: in aesthetische vormen te vertalen de natuurlijke konstruktieve lijnen.
Ongeraden in de bouwkunst, verboden bij nieuwe gebouwen, is: vormen te LIEGEN, LOGENACHTIG VOOR TE WENDEN, die niet bestaan, die niet moeten bestaan.
't Is treurig, dat zulke axiomaas hier nog bepleiting behoeven!
Nu wij toch aan de Graekomanie zijn, dagen wij de hollandsche architekten uit ons te bewijzen ‘met redenen’, wat zij ons opdringen ‘met hout en steen’: Dat de bouwkunstige symmetrie bestaat in het herhalen van een zelfden vorm of zelfde getal, ter weêrszijde van eenig punt.
De symmetrie is in geheel andere hoedanigheden gelegen, wordt met geheel andere organen gewogen en gemeten dan met twee paar lompe handen, al zijn beiden een stel van vijf gevoelloze vingers rijk, en twee oogen, die niet Zien kunnen ter weêrszijde van een neus, - die niet rieken kan, dat de Mestvaalt en het Parthenon twee verschillende dingen zijn.
Waarom, als men meent dat symmetrie nog iets anders is dan twee maal twee, maakt de Heer W. van Geer Gz. dan een blind venster in den zijmuur van zijn ‘bouwmanswoning’, en haasten de ‘Bouwkundige’ Heeren zich ook hier hun zegel aan te steken?
A.
LIEVE-VROUWEN-KERK TE AMSTERDAM. - Met genoegen teekenen wij in ons tijdschrift, voorloopig met een enkel woord, aan, dat de Lieve-Vrouwen-Kerk op de Keizersgracht te Amsterdam, gebouwd door de EEww. PP. Redemptoristen, voltooid mag genoemd worden. Het ameublement ontbreekt nog gedeeltelijk, maar de hoofdzaak is afgewerkt. Deze kerk is, zoo wat de materialen als de bouwvormen betreft, zeker de beste der katholieke kerken in de hoofdstad,
| |
| |
ce qui n'est pas jurer gros, maar dat toch een bewijs van blijde vooruitgang oplevert. De bouw, die naar eene bestaande kerk (te Bergen in Henegouwen) gevolgd is, werd volbracht door den werkzamen Heer Molkenboer, en het is, ook voor dezen, eene groote voldoening, dat de kerk tot zulk een goed einde gebracht is. Wij mogen echter niet verhelen, dat er, vooral in den voorgevel, aesthetische fouten begaan zijn, welke schijnen voort te komen uit eene onvoldoende beoefening der engelsche, fransche, en duitsche schriften over Gothiek, en onvoldoende tennis van den sleutel der beste grootere en kleinere kerkontwerpen van de XIIIe, XIVe en XVe Eeuw. 't Is ook jammer, dat men hier den wenk van den Duitschen Bisschop niet heeft geraadpleegd, welke onlangs in zijn Dioecees verboden heeft de kerken te Witten. Die lijkkleedkleur voegt dan oot beter aan de voortbrengsels van een kunstmatig heropgewerkt klassicismus, dan aan een bouwtrant, wiens bezielende geest nog heden tintelt van leven. De strookleur, waarmeê men de gewelfsribben getint heeft, kan ook niet goedgekeurd worden: maar de eigenlijke definitieve kleuring heeft de kerk nog niet ondergaan: en men mag vertrouwen, dat de bouwkommissie, zoowel als de begaafde geestelijken, welke met zooveel verstand en smaak tot heden het werk geleid hebben, ook daarin ter zijner tijd de beste keuze zullen doen.
A. Th.
TEN-TOON-STELLING TE PARIJS (Neerlands deel in de). - Met levendig genoegen hebben wij gezien, dat Kunst en Nijverheid ook hier hand aan hand gaan. De kunst leent zich om aan de eischen der nederlandsche nijverheid te gemoet te komen; zij verciert bijv. de paneelen van een nationaal hollandsch rijtuig; de nijverheid wil arbeiden onder de ingeving der kunst. Wij hadden daarom wel gewenscht, dat ook te Amsterdam eene ten-toon-stelling niet slechts van de weinige schilderijen en de 2 nachtwachtjens gehouden ware, die men voor Parijs bestemde - maar ook van de nijverheidsprodukten. De stomme-knecht-vormige pyramide van O.I. voortbrengsels is niet eens publiek te zien geweest. Met het oog op dit beklag, maken wij daarentegen dan ook de haagsche sub-kommissie ons kompliment. Op de door haar gehouden ten-toon-stelling werd onze aandacht getrokken door eene in ons vaderland nieuwe nijverheid; wij bedoelen de voorwerpen van ‘gegoten steen’, ten-toon-gesteld door den Heer C. Soetens (Hoofdnummer: 48). Daaronder komt, sub no 6, een portret en medaillon voor van Z.M. Willem III, uit bruinen steen met zwarte gladde lijst aan éen stut ge- | |
| |
goten. De fabrikant zoû, volgends de bijgevoegde kaart der kommissie, 18 voorwerpen geëxpozeerd hebben: maar tusschen no 6 en 8 ontbrak no 7. Hierdoor werd onze nieuwsgierigheid eenigszins opgewekt. Wij vernamen naar de reden der leemte:.... No 7 was afgewezen. Waarom? - Om gebrek aan kunstwaarde? - Geenszins: 't is een der best geslaagde bâreliëfs uit de fabriek van den Hr Soetens, en in den handel bekend. Waarom dan? - Om het onderwerp. - Hoe, heeft deze industrieel dan eene ongepaste voorstelling willen expozeeren? - Volstrekt niet. - Wat stelde dat no 7 dan voor? - Het portret van Pius IX; en om dat Willem III no 6 was, mocht Pius IX als no 7 daar niet naast liggen, en moest verwijderd worden: Het bureel der nederlandsche sub-kommissie, de Heeren Jhr Mr Gaan, Jhr Mr Gevers Deynoot, W.J. van Heynsbergen en Dr G.H. Muller, zijn dus van oordeel, dat de maatstaf der toelating van voorwerpen tot de ten-toon-stelling niet is gelegen in de kunstwaarde - maar in eene door hunne vleizieke verbeelding uit de lucht gegrepen animoziteit van den Koning tegen den Paus. Zoû er nog een tweede beschaafd land in de waereld zijn, waar voorbeelden van dergelijke kleingeestigheid werden aangetroffen?
K.t.D.
HERLEVING ONZER VADERLANDSCHE TIJDSCHRIFTEN. - De oude, met roem bekende en met kennis beroemde, ‘Vaderlandsche Letteroefeningen’ hebben hun eerbiedwaardig wit omslag door een geel doen vervangen. Er is geen twijfel aan, of deze gewichtige innovatie zal allervoordeeligst werken niet alleen op het uitzicht, maar ook op den inhoud van meergemeld belangrijk periodiek orgaan. Eenigen zeggen dan ook, dat ze niet weten hoe een maandwerk met zulken niet altijd even onderhoudenden inhoud het uithoudt, en verwachtten, bij geringer konservatismus onder ons publiek, sints lang het hartverscheurend bericht - dat de ‘Letteroefening’ Ophoudt.
De zelfde onbillijke beschuldiging - van nog al eens waterigen kost op te disschen - treft een paar bejaarde lieden, die voor weinige jaren samen de groene bruiloft gehouden hebben, en thands rustig en te-vreden samen leven: ze zijn de ‘Recensent zelfs ook der Recensenten’ (dappere bestrijder van het recensentendom), en het utrechtsch freuletjen, bekend onder den lieven naam van ‘Letterlievend Maandschrift’. Ook dit orgaan heeft eene belangrijke verandering beleefd. De zelfde stukken (kruidige ‘recensies’ en mengelwerkvertaalmoes), die vroeger zoo maar als eene smakeloze ollapodrida in twee groote
| |
| |
bakken - ‘Boekbeoordeelingen’ en ‘Mengelwerk’ den lezer werden voorgezet, zijn nu netjens in verschillende entre-mets en hors-d'oeuvre-schoteltjens kruislings geschikt, als blanke ansjovis in ‘de [aloude] vier laatste dagen’. Sommige kwalijkgezinden willen beweeren, dat dit niets helpt: dat de cierlijk gedrukte rubrieknaamtjens, waaronder de stukken verdeeld zijn, de stukken niet beter maken: dat een meer afdoende maatregel zoû zijn - indien de bekwame redakteurs, de Heer Nepveu van Dijnselburg voor het Mengelwerk, de Heer Schüller tot Peursum voor de Kritiek, zich een beetjen meer moeite gaven: maar die vitters hebben niet gezien, dat ook het omslag van dit tijdschrift eene merkelijke verfraaying heeft ondergaan, en dat, niet zonder geestig woordenspel, het ‘lijstjen’ (cadre) er af is genomen, om plaats te maken voor een ‘lijstjen’ (liste) van zeer weinig ‘arbeidende’ medearbeiders aan dit tijdschrift.
Ook het omslag van den ‘Gids’ is merkelijk verfraaid. De ‘Gids’ begon te onrechte te gelooven, dat het element der kunst, der poëzie, wat schraal werd in zijn recueil. Hij dacht er over om ‘Blaauwbes’ en ‘'t Is maar een pennelikker’ van Potgieter te herdrukken; en dan zoo, opvolgelijk, te beginnen met het jaar 1837, al die oude Gidsen, ‘Gidsi, viam (wel)scientes’, ‘kokki messis (wel) habentes’ nog maar weêr, al herdrukkende, nog eens door te loopen; maar, ten spijt van de drukten des drukkens en herdrukkens, vreesde hij toch niet uit den knel te geraken, en besloot daarom liever eenige goede, frissche, zuiver-literaire, krachtig-poëetische loten op zijn 264-maandigen stam te enten; ten gevolge van welk besluit de Heer P.A.S. van Limburg Brouwer, konkurrent van den Heer Opzoomer in het betimmeren van het licht der ‘Restauratie’ en vloeyend vertaler uit de spaansche taal, benevens den Heer P.N. Muller, staathuishoudkundige, aan de redaktie werden toegevoegd, en inderdaad op den titel vermeld zijn.
H.
KARDINAAL WISEMAN - ROMANSCHRIJVER. - De nieuwere kunstoefening behaalt overwinning op overwinning. Zonder dat wij in de verte de minste verwantschap willen zoeken tusschen de voortbrengselen vooral van fransche schrijvers, die, bij vrome en tedere gemoederen, te-recht een soort van afkeer opwekken, en de edele vruchten van een ernstigen kunstenaarsgeest - mogen wij toch niet nalaten op te merken, dat er soortéenheid gevonden wordt tusschen dat lettervak, waartegen zoo menig maal, door strenge moralisten, éen al te onvoorwaardelijk vonnis is uitgesproken, en de kategorie van boeken waar- | |
| |
toe het nieuwe geschrift van Kard. Wiseman behoort - de roman ‘Fabiola; or, the church of the catacombs’, aangekondigd zonder auteursnaam als een der ‘tales’, uit te geven door de ‘Popular Library’. We behouden ons voor op dit belangrijk kunstgewrocht, welks vertaling en annoteering voor het neêrlandsch publiek, door een onzer begaafdste Warandgenoten ondernomen is, uitvoerig te-rug te komen.
AANMOEDIGING VAN CHRISTELIJKE KUNST EN LETTEREN. Den Heere Edmond de Coussemaker, Rechter te Duinkerken, en vooral bekend door zijn bij het Fransche Instituut bekroonde werk ‘Histoire de l'Harmonie au moyen âge’ is, bij de laatste benoemingen, van wege onze ‘Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst’ het diploma van Korrespondeerend Lid toegezonden. Van eene andere zijde ontving deze ijverige geleerde een blijk van goedkeuring, dat niet zonder beteekenis is. Bij een onlangs uitgevaardigden breve werd hij namelijk opgenomen in de civiele klasse der Ridderorde van den H. Gregorius den Groote. De Heer Edmond de Coussemaker is de zelfde die met den Heer Louis de Baecker van St Winoxbergen en eenige andere fransche staatsburgers, wien het neêrduitsch hart nog hoog en warm in den boezem klopt, een ‘Comité flamand’ heeft opgericht, onder de leuze ‘Voor Moedertael en Vaderland’, van welks werkzaamheden wij ons voornemen van tijd tot tijd verslag te doen.
In verband met deze onderscheiding verdient opmerking, dat ook de Abt Gaume (schrijver van een groot getal theologische, paedagogische en oudheidkundige werken, maar die zich vooral in de laatste twee jaren heeft doen kennen door zijn pleit voor het ruimer gebruik der Kerkvaders, als opleidingsmiddel van christelijke jongelieden, en door zijn veroordeelen van vele uitingen der ‘Renaissance’) van wege den Paus op bijzondere wijze is aangemoedigd en geprezen. Men weet, dat, omtrent het paedagogiesch vraagstuk des gebruiks van de heidensche en christelijke schrijvers, de meeningen der Fransche Bisschoppen verschillend waren. Omtrent de aesthetische en filozofische waarde van de gewijde en ongewijde oude letteren liep de overtuiging van den Abt Gaume, toenmaals Vikaris-Generaal van Nevers, uit-éen, met dien zijns Bisschops, en, in het volle genot der vrijheid die alle mannen van wetenschap hebben in de ‘non necessaria’, behield ieder zijne overtuiging. Maar er had zich, van den kant der sterkste voorstanders van het klassicismus, eene parlij tegen het stelsel van Gaume gevormd, die hem onbillijk beoordeelde en beschuldigde; zoo werden hem, in een
| |
| |
stuk van den Heer Albert de Broglie, overdreven denkbeelden toegeschreven, die hij nooit gekoesterd had, terwijl ter zelfder gelegenheid Donoso Cortes en Pr Ventura om hunne ‘XIIIe-eeuwsche’ theoriën gegispt werden. De Abt Gaume, die een gewetenvol man is, deed eene reis naar Rome, en mocht daar vernemen, dat, hoezeer de H. Vader natuurlijk in een strijd, die op het gebied der wetenschap gevoerd werd, zonder dadelijke betrekking op het dogme, geen uitspraak deed, - in de handelingen van den Abt niets was bevonden strijdig met de eer of het belang der Godsdienst. Nu is, voor eenige maanden geleden, de geleerde schrijver door den Kardinaal Gousset tot Vikaris-Generaal van het Aartsdioecees van Reims benoemd, en Pius IX, die te gelijker tijd aan den Abt Gaume den titel van Apostoliesch Protonotaris toekende, deed den Kardinaal-Aartsbisschop een brief geworden, waarin deze over zijne keuze werd gelukgewenscht.
Eindelijk verdient nog opmerking, dat ook den Heer Didron Aîné, die, met De Caumont, door alle christelijke archaeologen en vrienden der Westersch-Europeesche kunst in Frankrijk voor hun aanvoerder en leermeester wordt gehouden, dezer dagen de onderscheiding is te beurt gevallen van eigenhandig door den Paus met het ridderkruis van den H. Gregorius te worden begiftigd.
Men ziet hieruit, dat de beweging ter gunste van eene vernieuwde beoefening der uitmuntendste vruchten van den alouden christelijken geest, vruchten, wier natuur door geene gewelddadige enting van heidensche elementen geleden heeft, nog van anderen kant, dan door godsdienstig-onverschillige antiquaren en ongeloovige humanisten, wordt bevorderd.
R.
UTRECHTSCHE KUNSTZIN. - ‘Door gebrek aan een geschikt lokaal, en bij gemis van de noodige geldelijke ondersteuning van de zijde der stadsregering, kan het Nederlandsche Zangersfeest te Utrecht niet gehouden worden. Zonderling dat Utrecht in dit opzigt bij Arnhem verre ten achteren is. En toch staat hier een Gebouw voor kunsten en wetenschappen, dat meer dan eene tonne gouds kost’. Utr. Ct. En om dat gebouw voor Kunsten en Wetenschappen(!), dat meer dan een tonne gouds kost, te kunnen zetten, heeft men de laatste overblijfselen wechgeruimd van eene kerk, die misschien de allerbelangrijkste was, welke Nederland had aan te wijzen: de kerk van Bisschop Koenraad, met haren schitterenden traditioneelen glans: een heerlijke bouw uit het romaansche tijdvak, die van 1600 af systematiesch ver- | |
| |
waarloosd en geruïneerd is; in welks Choor de kastemakers en uitdragers hunne winkels hebben opgeslagen; welke kastemakers luide klachten bij de Stadsregeering hebben aangeheven, dat de voddekrabbers en oudkleêrkoopers, met hunne riekende en vaak uit pesthuizen afkomstige waar, den toegang tot de markt gener edeler gildebroeders (tot het Kerkchoor namelijk) belemmerden, en de klanten wechjoegen. Aldus N. van der Monde, in zijne ‘Geschied- en Oudheidkundige Beschrijving enz., Dl III, bl. 225-230’.
En toen men er eindelijk in geslaagd was die schoone kerk geheel te vernielen, heeft men op de plaats het grootste monster van pleister-blokarchitektuur neêrgezet, dat iemant zich denken kan; en wil daar thands geen zangersfeest in honden.
DE KARDINAAL ANTONELLI is een waar kunstliefhebber en ervaren kenner. Hij heeft den Heer Didron verzocht voor hem te laten maken een venster van geschilderd glas voor de ‘scala della regia’ in 't Vatikaan. Het daarop voor te stellen onderwerp zal zijn de zegepraal van Konstantijn op Maxentius. Niemant zal ontkennen, dat er hier een verblijdende vooruitgang is - van Pietro Bembo tot Giacomo Antonelli. Bij gelegenheid der laatste feesten heeft de zelfde Prelaat, die zeer bemiddeld is, den Paus een schoongewerkten miskelk, rijk bezet met edelsteenen, aangeboden, die getaxeerd wordt op 80,000 lires. Mgr Antonelli heeft zijne volle goedkeuring, in zeer vleyende bewoordingen, uitgesproken over de onlangs verschenen medalje, geslagen op de herstelling der gewone Bisschoppen in Nederland. Dit is voor onzen landgenoot, den Heer Wiener, een lauwer te meer aan zijn krans. Trouwens de Soevereinen van Europa stellen de talenten van den Heer Wiener wel op prijs: in verscheidene ridderorden is hij reeds opgenomen, en zoo het kruis van den Ned. Leeuw zijne borst nog niet verciert, dan moet dit geweten worden aan de omstandigheid dat men bij ons niet veel houdt van meesterwerken door landgenoten vervaardigd. Ware 't anders, waarom zoû men personen, die zulke onschatbare maatschappelijke en artistieke verdiensten hebben als de uitstekende beoefenaar en bevorderaar van onze volkslyriek en der toonkunst in 't algemeen, Dr Heye, niet sedert lang eene koninklijke onderscheiding hebben waardig gekeurd? Waarom vereert men zich-zelven niet, door kunstenaars als Lieste, Bles, Te Gempt, en wie verder waarlijk de eerste in hun schoon vak zijn, J.J.L. Ten Kate, Hofdijk, Schimmel (voor Potgieter en Kneppelhout en wijlen J.F. Oltmans schijnt het reeds te laat) op ‘hovesche’ wijze te dekoreeren, en
| |
| |
Bosboom en Hamburger zich niet langer met het luxemburger lintjen te doen behelpen? - Wanneer zullen de raadslieden der Kroon toch eens inzien, wat kracht het aan een volk bijzet, dat echt-nationale geniën erkend worden, bevestigd in hun streven voor de goede zaak, en ten opwekkend voorbeeld gesteld worden voor anderen.
Gottfried von Straszburg had niet zoo gants en al ongelijk:
‘Wo Kunst geblümet wird mit Gunst,
‘Da blühet alle gute Kunst.
WEST-VLAEMSCHE OUDHEDEN. - De Heer De Baecker van St-Winoxbergen schrijft ons het volgende: - ‘In Octobermaend lest-leden ben ik de oude abdy van Messines wezen bezoeken, gebouwd in 1064 op de kruin eenes liefliken heuvels door Aleydis, Gravinne van Vlaenderen en gezellinne van Baudewyn den Ve. Dit Godsgesticht, dat nog al de beeltenissen zyner oude abdissen bewaert, Damen geboortig uit de doorluchtigste geslachten des Graefschaps, is heden eene toevlucht voor weeskinderen van de belgische krygslieden, en wierd tot dat einde geopend door Maria Theresia in 1776. - Ik heb in de belangryke archiven van deze beroemde stichting een brok muziek van de XIIe eeuw gevonden, geschreven in neumen, op dry halve parkementbladekens, en geleidende het officie van Paesschen. - Tot Ypren heb ik gevonden, by eenen boekbinder, bullen van de Pausen Clemens IV, Jan XXI en Bonifacius VIII, gericht aen den abt van St Andries tot Brugge. Ook heb ik het goed geluk gehad een ander kostelyk parkement in handen te krygen, voortkomende uit de XIIIe of XIVe Eeuw, waer in ik sommige in het Fransch opgestelde artikels van de statuten eener Ridderorde gelezen heb, die St Andries voor Patroon had.... Si vous jugez, mon cher ami, que des renseignements de cette nature peuvent trouver place dans la Revue, à laquelle vous attachez votre nom et que des célébrités de la Néerlande appuient de leur talent, je le répète, je m'efforcerai de glaner les épis oubliés de notre Flandre de France, afin de vous les offrir et d'en semer les graines dans votre ‘Dietsche Warande’.
A. Th.
|
|