Dietsche Warande. Jaargang 1
(1855)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 276]
| |
Eene bouwlootseGa naar voetnoot1 der XIXe eeuw.Bij de herleving der Christelijke Kunst in onze dagen zal geen vriend der konsequente schoonheidsleer - de instelling eenige aandacht en belangstelling weigeren, waarvan wij in deze regelen melding willen maken. Het is de ‘Atelier religieux’ der Heeren Cuypers en Stoltzenberg te Roermond. De begaafde, nog jonge kunstenaar, die hier, ter eerster plaatse, genoemd wordt, is een der mannen, die de algemeene roeping der kunst in eene christelijke maatschappij grondig beseffen, en die, op het gebied der gewijde, meer bijzonder der kerkelijke kunst, door hunne werken bewijzen, dat ze kunnen en willen meêarbeiden aan de zaak van het ware schoone, en van de schoone waarheid. In Andwerpen, ter kunstakademie, voelde de Heer Cuypers zich reeds aangetrokken tot de keuze van dát legerkamp der twee strijdende partijen, welk de christelijke waereldbeschouwing ook op het gebied der kunst overbrengt, en niet in het ateliëe wil verloochend en bespot hebben, wat in de kerk wordt gehuldigd of althands ontzien. De Heer Cuypers is een der mannen, die het geheim der kunsteneenheid van vroeger dagen begrijpen, die gevoelen, dat de bouwkunst, die verhevenste schepping van den geest, welke de mensch dient ‘pour manifester et abriter tout ensemble son génie’, zoo als de tegenwoordige Minister voor Godsdienst en Onderwijs in Frankrijk zeer te-recht zeide, - het centrum stelt voor de werking aller kunsten. Gedreven door dit bewustzijn heeft de Heer Cuypers zich bijzonder op de beoefening der bouwstijlen van de vroegere en latere Middeleeuwen | |
[pagina 277]
| |
toegelegd, en had het geluk, ter uitvoering van zijn plan (de oprichting eener van christelijken geest doortrokken werkstede), den Heer Stoltzenberg te ontmoeten, een geacht industriëel, die reeds aan het hoofd stond eener fabriek van borduurwerken, in zonderheid voor kerkgebruik. Tot stadsarchitekt van Roermond benoemd, gevestigd ter plaatse waar de opmerkelijkste kerk is, die het Koninkrijk der Nederlanden heeft aan te wijzen, de L.-Vr.-Kerk, die eene zusterstichting van de heerlijke Keulsche ‘Apostelkirche’ schijnt, begon de Heer Cuypers met zich een even logiesch als cierlijk geordineerde werkplaats en woning te bouwen in den burger stijl van Karel den Stoute; begon dus met protest aan te teekenen tegen het drie maal verwenschte pilaster- en taflementwerk: voorwaar, eene eerste schrede van veel beteekenis. Daar verzamelde hij eenige intelligente werklieden en jonge kunstenaars om zich heen, die, onder zijne leiding en naar zijne hoofdlijnen, de opgedragen bouw- en beeld- en schrijnwerken zouden uitvoeren. Die instelling is in vollen gang. Geplaatst onder het patronaat van Z. Hw. den Bisschop van het dioecees, heeft zij reeds onderscheidene belangrijke werken volwrocht. Behalven een gothiesch autaar, in eikenhout gebeiteld, dat de kerk der PP. Franciskanen te Weert verciert, een oksaal (in steen) van romaanschen stijl, benevens orgelkast voor het klein-seminarie te Rolduc, een Bisschopstroon voor de hoofdkerk van Breda, enz. - verdient in zonderheid met lof vermeld te worden een gothiesch autaar in rocheforter steen voor de parochiekerk van St Landerijk te Echt. Bij gebreke van een platten grond, kunnen wij geen volledig oordeel over dit werk vellen: maar de opstand is van eene treffende uitwerking. Boven de autaartafel, waardoor het graf van Christus (met een korpus in rond-verheven) verbeeld wordt, verheft zich, uit het midden van den retabel, de tabernakelschrijn met gefrontonneerde expozitienis, geaddextreerd door twee knielende Engelen en bekroond met een ruim vijf ellen hoog doorluchtig torengetimmerte of saamgestelden zeszijdigen pinakel, bestaande uit twee uit elk- | |
[pagina 278]
| |
ander spruitende spitsboog-staadjes, bij de onderste van welke de twee voorste zuilen zijn vervangen door bladerknopen, om een Patroonsbeeld van den H. Landricus, in oude bisschoppelijke toereeding, geheel zichtbaar te laten. Aan de beide achter-altaarhoeken beweegt zich de retabel met een stompen hoek, waaruit een solide gekonterforteerde pinakel oprijst, naar voren, en sluit zich rechts en links aan tegen eenen van weêrstands-pijlertjens en pinakels verzelden nisboog onder een behogeld frontaal, waarin ter evangeliezijde het beeld van St Peter, ter epistelzijde dat van St Paulus geplaatst is; voords komen in de zes overige boogen van den retabel o.a. de beeldtjens voor van St Jozef, Ste Anna, Ste Apollonia, St Hubrecht, St Antonius van Padua, en nog een religiëus, wiens attributen op onze kleine teekening niet onderscheidbaar zijn. Die beeldtjens zijn, zoowel als het architektoniesch gedeelte des kunstwerks, in goeden stijl uitgevoerd. Wij kunnen niet anders dan een gunstig oordeel vellen over het geheel des ontwerps; de deelen zijn, over het algemeen, goed gemotiveerd; ze zijn met de vereischte uitvoerigheid bewerkt, zonder aan den totaal-indruk te schaden. De voeteering is gelijk het behoort, het minst, de meest vooruitspringende uiterste zijdeelen in hunne hoofd-staadje en vooral het middendeel der kompozitie (het tabernakel), daarentegen, zijn het méest vercierd en uitgewerkt. Wij hebben alleen eene bescheidene aanmerking op de verbinding der genoemde zijdeelen of hoekfaçaden met den geheelen retabel. Deze laatste namelijk sluit zich in goede verhouding en samenstemming bij het middendeel aan; maar hoe die aansluiting bij de hoekfaçaden plaats heeft is, van voren gezien, onduidelijk: men ziet niet aanstonds, hoe de overgang gevormd wordt van de doorgaande bovenste schuinslijst des retabels tegen den achterkant der binnenpinakels van de hoekfaçaden; ofschoon het verlangd effekt anderszins wel bereikt wordt, en bijv. de lagere nisboogen boven Petrus en Paulus de rijzing van het midden der kompozitie bevorderlijk zijn. De Heer Cuypers, de ‘meester van der lootse’, wiens werk | |
[pagina 279]
| |
wij hier bespreken, is ook belast met de herstelling der St Landerijks-kerk zelve, en heeft zich vroeger, naar het oordeel van een bevoegd getuige, met goeden uitslag van een belangrijken restauratie-arbeid aan de meergenoemde L.-Vr.-kerk gekweten. Ten vorigen jare heeft een hoogst verdienstelijk en der zake kundig beschermer der Gothiek, de Bisschop van Munster, Mgr Müller, de bouwlootse der Heeren Cuypers en Stoltzenberg bezocht, en, naar ons gebleken is, een zeer gunstig oordeel over den daar gedreven arbeid uitgesproken. Zonder de studiezucht onzer architekten in Holland te kort te willen doen, kunnen wij den wensch niet onderdrukken, dat het bij allen met de liefde voor de Gothiek en met hare beoefening even zeer Ernst ware als bij den Heer Cuypers. De Heer Stoltzenberg, wiens ondernemende geest hem ook eene fabriek van allerlei kerkgeraad in metaal aan de gemelde ateliëes doet verbinden, en de vurige schoonheidsijver van den Heer Cuypers, kunnen, bij voortdurende oefening van de door hen bestuurde kunstgilde, nog menig schoon werk in het leven roepen. Hopen wij, dat dáar de zucht niet verflaauwen moge om op de hoogte te blijven van hetgeen er, in Frankrijk en Duitschland vooral, op het christelijk kunstgebied wordt verricht, en dat ook de kerkbesturen in ons vaderland mogen te-rug-komen van eene uit pleister (of gomdragant?) bij-een-gelapte banketbakkers-Gothiek, die inderdaad nog veel verfoeyelijker is dan de sterkste afdwalingen der ‘Renaissance’, en meer afbreuk doet aan de christelijke kunst dan de vijf kolommenorden voortaan vermogenGa naar voetnoot1).
A. Th. |
|