Dietsche Warande. Jaargang 1
(1855)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 233]
| |
Onderrigtingen om de tafel te dienen.
| |
[pagina 234]
| |
ja brugsch zyn beide stukken. De tael onzes fragments is nauwkeurig, en zuiver; die van het ‘Gesprächbüchlein’ is integendeel onregelmatig en schroomelyk gemengd. De tael onzes fragments levert iet belangryks op, wat wy hier duidelyk willen doen vooruitkomen: Zy heeft namelyk de verbuigingsvormen behouden en den 2n persoon enkelvoud nog niet verworpen. In eenen bybel of in geestelyke boeken, zelfs in costuimen en pratykschriften, huerceelen en dergelyke, heeft het behoud der vormen niets bevreemdends; immers in de tael des Godsdienstes zooals in die der wetten en zakelyke contracten, ligt iet traditioneels, iet heiligs, wat de landsman, de gemeene man by overlevering verstaet en waeraen hy zich vastklampt als aen eenen eigendom. De oudheid, de verouderdheid der vormen en uitdrukkingen, ja de afwyking van de gewoone tael, geeft aen het woord Gods en aen het gebed eene betooveringskracht, die zyne zinnen behaegt en ze tevens overmeestert; en die zelfde veroudering stelt in zake van contracten den doorgaends mistrouwigen eerzamen gerust, want in die bewoordingen contraheerde zyn vader, zyn grootvader, zyne voorzaten. Even min moet het aenkleven der vormen bevreemden in literarische werken, want deze zyn bestemd om met tyd en stade gelezen te worden. Maer het schrift dat wy voor ons liggen hebben is van eenen gansch lossen en alledaegschen aerd en het zou er zeker wel in eenen lossen en alledaegschen vorm door mogen; het is bestemd voor dienstboden, voor eenen ongeletterden en omzwervenden stand, die weinig van zulke overleveringen houdt. En des niet te min lezen wy hier: ter eerster waerf, ter ander waerf, na den saisoene van den jare, voor dinen heere, vor dijnre vrouwen, ter tafle, van den tafle, van heeten watre; en van den anderen kant: sultuse, di, du suls, dinen, dijnre, du hebs, alstu hebs. Tol omtrent de XVIe eeuw leefden die vormen dus voort niet slechts in de literatuer, maer tot in het handboek der keukenmeid; men sprak in die vormen niet slechts tot den geleerde, maer zelfs tot den nederigsten stand der maetschappy | |
[pagina 235]
| |
Een klaerder en meer afdoende bewys der algemeene verspreiding en aenwending der verbuigingsvormen en des ‘Dus’'s kan, dunkt my, niet geleverd worden: zy waren doorgedrongen tot in de laetste vertakking der literatuer, ja, tot over de grens waer een schrift ophoudt een literarisch voortbrengsel genoemd te mogen worden. ..........
En la main senestre,
Juska la main senestre
Sera toute plaine,
Et puis les metterastu
5[regelnummer]
En une corbille
Ou en un platel,
Et puis les metterastu
O il doyvent estre;
Et son te commande
10[regelnummer]
A aporter dou fruit,
Tu demanderas
Quel fruit il voelent avoir?
Nous volons avoir
Nouvel fruit.
15[regelnummer]
Et quant on ta dit,
Prent une blanke tuaille
Et tu va querir;
Et come on ta dit,
A la premiere fois lun,
20[regelnummer]
Alautre fois lautre,
Selonc le saison del an.
Et fay volentiers
Chou con te commande;
Et se on te dist:
25[regelnummer]
Aporte no
Poires de hastinil,
Poyres de poperinghes,
Poyres de angoisse,
Poyres de Lile,
..........
In de luchter hand,
Tote dat de luchter hand
Sal sijn al vul,
En dan sultuse doen
5[regelnummer]
In eenen corf
Of in eenen plateel,
Ende dan sultuse doen
Daer si sculdich sijn te sine;
Ende beveilt men di
10[regelnummer]
Te bringhene fruut,
Du suls vraghen
Wat frute si willen hebben?
Wi willen hebben
Nieu fruut.
15[regelnummer]
Ende als men di heift gheseit,
Nem eene witte dwale
Ende gaets halen;
Ende als men di heift gheseit,
Ter eerster waerf teen,
20[regelnummer]
Ter ander waerf tander,
Na den saisoene van den jare.
Ende doe gherne
Dat men di beveilt;
Ende seit men di:
25[regelnummer]
Brinct ons
Peeren van hastinelen,
Peeren van Poperinghe,
Peeren van Angoyssen
Peeren van Risele
| |
[pagina 236]
| |
30[regelnummer]
Poyres de heves,
Noys de gauges,
Noys de chaure,
Et prunes doyselens,
Et branduriaus,
35[regelnummer]
Et cherises et cheses,
Et prumes et pulkes,
Et figes et dades,
Et rosins et mespeles;
Et se fruit metterastu
40[regelnummer]
Devant ton signour
Ou devant ta dame.
Et sil le te commandent
Apartir,
Prent warde
45[regelnummer]
Quantes persones
Il a a la table,
Et combien tu as de fruit;
Et en met autant devant lun
Come devant lautre,
50[regelnummer]
Mais met le plus bel
Devant le plus digne
De la table;
Et quant tu as
De tout servi,
55[regelnummer]
Anchois que on oste
Le nape et le table,
Soyes pourveus
De lauwe caude,
Pour laver les mains;
60[regelnummer]
Et quant le nape
Sera hostee,
Dont prent le hanap
..........
..........
30[regelnummer]
Cort sterte peeren,
Okernoten,
Haselnoten,
Ende applen Dooselinghe,
Ende Slandereelen,
35[regelnummer]
Ende kerzzen ende kricken,
Ende prumen ende pasekers,
Ende fighen ende dadelen,
Ende rozinen ende mispelen;
Ende dit fruut sultu setten
40[regelnummer]
Voor dinen heere
Of vor dijnre vrouwen.
Ende heeten sijt
Di deelen,
Nem ware
45[regelnummer]
Hoe vele personen
Datter zijn ter tafle,
Ende hoe vele fruuts du hebs;
Ende settets also vele vor de ene
Als vor den andren,
50[regelnummer]
Maer settes tsconste
Voor den werdichtsten
Van der tafle;
Ende alstu hebs
Van al ghedient,
55[regelnummer]
Eer men updoet
Scoonlaken ende de tafle,
Sijt voorzien
Van heeten watre,
Om te dwane de hande;
60[regelnummer]
Ende als tscoonlaken
Ave sal sijn ghedaen,
So nemt den nap
..........
..........
| |
[pagina 237]
| |
Ook den ongeletterdsten mensch werd zyne christelyke grondwet, de tien geboden Gods, in deze vormen aengeleerd. Zie hier, volgens een fragment dat insgelyks tot de XVc eeuw behoort, de 7 laetste geboden: ‘iiijde ghebot. Eert vader ende moeder ende oec gheestelike prelaten der heilegheR kerkEN. Sommigen hebben in deze laetste tyden geloochend, dat de strenge verbuigingsvormen, het datief- en genitief-regimen der voorzetsels, de 2e val enkelvoud des persoonlyken voornaemwoords, en meer andere grammaticalische schoonheden der vroegere tyden, ooit tot in de volkstael doorgedrongen zyn; waeruit zy peremptorisch besluiten, dat deze vormen, thands gedeeltelyk verwaerloosd, immer en altyd uit de litera tuer moeten verbannen blyven. Tegen de ongegronde beweringen zulker taelbeoefenaren, worden deze fragmentjens ingebragt. |
|