| |
| |
| |
De Denker.
No. 572. Den 13 December 1773.
[De Ouderdom gezet om geschenken te ontvangen.]
Vincat Pacuvius quoeso vel Nestora totum,
Possideat quantum rapuit Nero, montibus aurum
Exoequet, nec amet quenquam, nec ametur ab ullo.
MYN HEER!
Onder alle grilligheden van den ouderdom mag men met regt tellen de sterke zugt om geschenken te ontvangen, en onder deszelfs waare gebreken, de gierigheid. De jeugd is los en mild; de ouderdom deun en inhaalig: jong zynde, maakt men geene zwarigheid om voor een gering plaisirtje een ducaat te betaalen; op zyne dagen gekomen zynde, durft men geenen stuiver voor
| |
| |
wendigheden uitgeeven, zonder dien ten minsten agtmaal te bekyken en om te keeren, eer hy uit de handen gaat. Wy mogen zulke oude Lieden vergelyken by Reizigers, die, wanneer ze hunnen togt hebben afgelegd, en reeds in de haven zyn, maar drie voetstappen van de wal, hunnen eetenskorf nog eens omschommelen, en de flessen tegen den dag houden, om te zien, of ze noch wel genoeg hebben om de reis 'er mede te volbrengen. Niemand is 'er meer mede geplaagd dan dienstbooden of Dochters, die, onder zulker opzigt het huishouden waarneemende, steeds de klagten moeten hooren, dat alles zo duur is; dat men niet weet, als het noch langer zo loopt, waar heen; dat men zo doende, ras arm zal zyn, enz. Dergelyke taal babbelt de welspreekende mond van oude gierige Matroonen, van den morgen tot den avond toe, niettegenstaande zy 'er alheel warmtjes inzitten. Geen wonder dan, dat zulke deune menschen sterk gezet zyn om presenten te ontvangen, en niet geneigd om iets wederom te geeven. Ik heb eene Tante, welker halve goed ik moet erven, zodanig behebt met dit kwaad, dat ze my dikwils het hoofd op den hol helpt. Zy kan het twintigmaal beter betaalen, dan ik; niettemin moet ik haar dikwiis vereeringen doen, of myn naam loopt gevaar van uit haar Testament geschrapt te worden. Zelden koopt zy Visch, maar geeft my te kennen, dat zy 'er geen kennis van hebbende, het altoos op my zal laaten aankomen, of zy die spyze eeten zal dan niet. Dus ben ik verpligt voor dit Grootje byna dagelyks naar de Vischmarkt te gaan, en een goede zôo voor haar te koopen, om ze 's middags uit het water of met saus te eeten, en 's avonds te
| |
| |
bakken; want, zedert lang heeft zy my beduid, dat ze 's avonds gaarne een gebakken vischje by haare salade eet. Kan zy ruiken, dat de Kabeljaauw van de eerste is, die aangekomen is, zy draagt zorgvuldig zorg van niet te vraagen naar den prys; doch is het wat verder in den tyd, dan komt 'er wel eens uit: Neef! wat geefje wel voor zo een zoodje? Wanneer zy den prys hoort, loost zy eene diepe zucht, slaat in de handen, en naar den hemel ziende, zegt ze: myn heden! hoe veel geld! Nooit volgt 'er: laat ik het u wedergeeven. Zy blyft zelfs niet lang op dat discours dan staan; aanstonds rigt zy haar woord tot de meid, die order krygt, hoe veel voor 's middags te kooken, en voor 's avonds over te houden. Wanneer zy my te kennen geeft, dat ze belust is om in January kropsalade of oesters te eeten, en ik die haar t'huis gezonden hebbende, daarna zegge, hoeveel ze my gekost hebben, is haar antwoord: ja Neef, myne Erfenis zal alles weer goed maaken! Intusschen leeft Grootje tegen Methusalem aan, teert ten koste van myne beurs, en zou my nog erger plukken, als een andere Neef, die myne mede-erfgenaam zal zyn, niet zo wel als ik onder de verpligting gebragt was, dagelyksche contributien van dat soort aan haar op te brengen. Wy hebben te zamen al eens geprobeerd om die mode afteschaffen, of haar te beduiden, dat wy ook iets van haar verwagten: dan, op het voorstel van het eerste, werdt zy zo kwaad, dat ze een half uur daarna in het discours te pas bragt, dat haar Oom zyn Testament veranderde, om dat een zyner Neeven hem een geringe rede tot ongenoegen hadt gegeeven; dit was om ons lont te laaken ruiken; en wanneer wy
| |
| |
naderhand eens tamboerden, om ook een contrapresentje van haar te ontvangen, zondt zy ons ieder eenig oud tin met een verroesten rooster t'huis, die in vyf en twintig jaaren geen zon of maan hadt gezien. Ons spreekende zeide zy, dat wy die presenten zorgvuldig hadden te bewaaren, alzo het uit haar Grootvaders boedel was gekomen, en zo goed van alloy bevonden, dat het nieuwe 'er geen handwater by hadt. Dit is al wat wy in vyf jaaren voor alle onze geschenken van haar gekreegen hebben. Wy zyn dus met dit Grootje droevig op gescheept, en zullen nog erger aan den grond zitten, zo zy eens in den kop mogt krygen van haar Testament in de daad te veranderen. Een verre Neef, die haar zwak kent, en ons gaarne den voet zou ligten, begint sterk haar huis te frequenteren, en ook presentjes te zenden, met welken zy zo ingenomen is, dat zy beslooten heeft deezen ook aan te houden, en dus ons drien te gelyk te plukken. Of wy dan even veel zullen erven, dan of hy alles zal hebben, is een raadiel: ik vertrouw haar geen sier: doch om in het laatste geval 'er niet alles op toe te geeven, heb ik, in 't begin van 't jaar met den eerst genoemden Erfgenaam afgesprooken, dat wy voorraan boek zullen houden van alle presenten, die wy voor haar koopen; ontgaat ons dan de Erfenis, zullen wy onze rekening aan de Erfgenaamen inleveren, en onze verschotten terug eisschen. Ik ben toch niet langer van voorneemen een voetstap voor haar te verzetten, zonder my in dit geval 'er voor te laaten betaalen. Ik heb dan reeds een Boek aangelegd, dat ook de andere Erfgenaam gedaan heeft, waar in wy aanschryven, al wat door haare oude kaaken wordt verslonden. Zie 'er hier een staaltje van.
| |
| |
Uitgaaf van Penningen tot onderhoud van Mejuffrouw ..... voor den jaare 1773. |
|
Den 3. January gekogt een vierendeel Kabeljaauw, levendig gesneeden. |
ƒ1-16-2 |
Voor t'huis brengen, |
0- 4-0 |
Voor myne moeite van den Marktgang. |
0-12-0 |
Den 6 dito aan zes pond Kastanjen, uitgezogt. |
1-10-0 |
Den 7. dito aan zes kropjes nieuwe Kropsla. |
2-10-0 |
Den 10 dito aan honderd Oesters, opengemaakt. |
1-16-0 |
Voor t'huisbrengen. |
0- 5-0 |
Den 11 dito voor 12 allerbeste bokkemen. |
0-16-0 |
Den 13 dito aan 5 schoone Schelvisschen. |
1-10-0 |
Op dien trant, Myn Heer! heb ik begonnen Boek te houden. Reken nu eens na, wat fraai sommetje dit zal beloopen, als dit zo voortgaat. Immers zult gy niet kunnen goedkeuren, dat wy haar geduurig wat t'huis zenden, en daarna agter het net visschen. Ik denk zo voort te gaan, en maakt zy alles aan den verren Neef, dan van hem betaaling te eisschen: zou dat niet door den beugel kunnen? zou ik zonder proces zo niet aan myn geld kunnen komen? Raadt my eens, indien dat zo niet is, wat ik doen zal. Ik verzoek, dat gy, zo ik met zulk eene rekening niet kan volstaan, tegen haare handelwyze een
| |
| |
Vertoog schryft, en haar dat t'huis zendt door een derde hand. Haar adres heb ik op een stukje papier, hierby ingeslooten, geschreeven om hetzelve te kunnen bestellen. Ik blyf met alle agting.
Myn Heer.
UED. Dienstwilligen Dienaar
J.... L...
Amsterdam den 24 November 1773.
P.S.
Zou het niet voorzigtiger zyn den raad van mynen Neef te volgen, die nu van oordeel is, dat wy onze Presenten niet moeten betaalen, maar borgen en te boek laaten zetten op haaren naam, en de schuldenaars na haaren dood, zo de verre Neef erfgenaam wordt, laaten opkomen, om van hem de betaaling te vorderen; doch vallen wy in haar goed, kunnen wy ze in stilte afdoen. Vale.
* * *
Op de ontvangst van deeze Letteren heb ik best gedagt aan deeze Matroone den volgenden Brief te schryven.
| |
| |
Mejuffrouw!
In myne jonge jaaren sterk gestudeerd hebbende in de Sterrekunde om daaruit op te maaken de lotgevallen der stervelingen; heb ik, voor eenige dagen u gezien hebbende en my verwonderende, dat gy noch in leeven waart, uit bloote nieuwsgierigheid onderzogt uit de letters van uwen naam, die my bekend zyn, gelyk gy ziet, hoe lange gy noch zoudt kunnen leeven, en wat onheilen of zegeningen u wedervaren zouden, en daarop bevonden, dat gy noch twee of drie Erfenissen te wagten hebt van menschen daar gy het minst op denkt, en voornaamelyk, dat gy nog lang zult leeven, mids dat gy van uwe eigen goederen leeft, en alle geschenken, hoe genaamd, van de hand wyst, want dus zegt uw Horoscoop: abracadabera horisola monta foli &c. Deeze conditie kwam my zo gemakkelyk en voordeelig voor UE. voor, dat ik beslooten heb UE. dezelve ten eersten bekend te maaken. UE. gelieve my niet te vraagen, welke die menschen zyn; want ik betuige dezelve niet te kennen: doch myne uitrekening gaat niet te min vast, om dat gy zestien letters in uwe twee voornaamen, vyf in uwen toenaam, en dus eenentwintig te zamen hebt, en daar gy gebooren zyt in het teken van Capricornus, den 20 Juny, toen de Maan drie dagen daarna zestien minuten ten Noorden eclipseerde, kan het niet anders zyn, of myne rekening moet doorgaan. Gy kunt ze laaten zien aan die ze verstaan, zy zullen ze zeker toestemmen. Voorts kan ik UE. zeggen, dat gy op uw vyfënzestigste jaar eene ziekte zult krygen, die fel zal aankomen, doch
| |
| |
kort duuren; gy zult egter nog lang daarna gezond leeven. Dit heb ik ook geleerd uit de letters van uwen naam. Ik twyfel niet of deeze ont: dekking zal UE. ook zeer aangenaam zyn, en ten eersten overhaalen om mynen raad te volgen. Ik deel ze UE. mede zonder eenige interessence, want ik ben.
UED. onbekende Dienaar
De Denker.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thierry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|