| |
| |
| |
De Denker.
No. 571. Den 6 December 1773.
[Hedendaagsche manier van Vrienden niet te kennen dan by gebooren worden en sterven. - De lykstaatie van een Predikant tot in de Kerk te volgen, dien men daar niet heeft willen hooren prediken in zyn leeven.]
Virtutem praesentem odimus, sublatam ex oculis quaerimus invidi.
Niet lang geleeden kwam my eene groote Lykstaatsie van eenen myner bekenden, waarby ik niet genoodigd was, tegen: 't speet my, dat ik ze te laat zag, en niet uit den weg kon raaken om eene groote aandoening in myn gemoed voor te komen, naardien ik toen ten tyde niet wél gesteld van lighaam zynde, alle zielsberoeringen my nadeelig waren. Ik week op een stoep, waar ik my aan eenige ernstige overdenkingen over 's menschen broosheid over gaf. Het lyk was pas voorby, of myn oog viel op de paaren, die het lyk het naaste volg- | |
| |
den. Hier telde ik 'er verscheiden, die ik niet wist onder de Bloedvrienden te behooren, en een teken van verwondering daar over toonende, naderde my de man van het huis, op wiens stoep ik stondt, op zyde, my vraagende, waar over ik my verwonderde; ik zeide hem de reden, die hem deed glimlagchen, en antwoorden: ‘veelen hebben wel, zo lang zy in leeven zyn, Vrienden, die hen in den bloede bestaan; doch men kent hen niet dan na den dood: want in het leeven verkeeren ze niet met de gestorvenen, maar alleen een poos na hun aflyven, en dan is het genoeg, wanneer zy maar mede te lyk gaan, en de waereld weeten mag, dat zy van de Familie zyn. Heb je in het vyfde paar den geenen, die op de linkerhand des anderen ging, wel gezien? wat keek hy zuur en grommig; ik verzeker u, dat hy naar huis zou gegaan zyn, als hy dat met goed fatsoen had kunnen doen, in plaats van de lykstaatsie te volgen.’ Waarom dat, zeide ik? ‘om dat hy, was het antwoord, wel twee paar nader aan het lyk hadt moeten gaan naar zyne uitrekening, en nu veel te ver van het zelve was verschooven; want daar zyn veele Bloedvrienden in de waereld, die zich, geduurende het leeven van den gestorven, zo ver van hem af houden, als maar eenigzins mogelyk is, doch zo dra is de man niet dood, en wordt begraaven, of zy willen zo digt by het lyk gaan, als maar mogelyk is. Ik verzeker u, dat de zo straks genoemde vent zo geweldig gramstoorig is, om dat men hem zo agter af geschooven heeft, dat hy, komt de lykstaatsie te rug, geen voet in huis zal zetten: zelfs over het affront, dat hem heden is aangedaan, klaagt hy nog wél een half jaar; kon hy nu wraak neemen, hy zou het doen, maar zal het moeten uitstellen tot na zynen dood, en niemand der Kinderen, die hem zo verre agter hunnen Vader te lyk hebben laaten gaan, zal hy by zyn lyk laaten bidden. Zyn Vrouw en Kinders, (ik wil 'er alles onder verwedden) krygen deezen middag onder het eeten die order.’ Terwyl deeze Man dus stondt te moraliseren, volgde op deeze eene
| |
| |
Lykstaatsie van een Predikant. Een menigte verzelde dezelve, en een nog grooter toevloed van menschen kwam uit steegen en straaten toeschieten, of uit de huizen voor de deur loopen om dezelve te zien. Een paar jongens, die vooruitliepen, riepen elkanderen toe, wyzende nu op de Lykgangers, dan op de aanschouwers: ‘kyk, kyk, die ze in zyn leeven niet hebben willen volgen in de Kerk, volgen zy nu: zal hy hun nu voorpreeken, terwyl hy dood is? kyk, kyk, die ze in zyn leeven niet hebben willen zien, moeten ze nu naoogen, terwyl hy in de kist ligt!’ De Lykstaatsie intusschen voorby gegaan zynde, ging ik ook naar huis, bewaarende de twee aanmerkingen van den Man, die aan myne zyde op de stoep gestaan hadt, met de zeer gepaste geestige uitroepingen van de twee straatjongens, die my ongemeen behaagden, in myne gedagten, welken my daarna de volgende beschouwingen aan de hand gegeeven hebben.
Het is zeer dikwils een ongeluk voor Familien, dat ze niet vast aan elkanderen verknogt zyn; de liefde is al veel zeer verkoud, en men oordeelt, dat men elkanderen niet behoeft te kennen, dan wanneer 'er één uit de waereld gaat of 'er in komt, waarin men veeltyds geen ander belang heeft, dan dat men weet, door welk Lid zy vermeerderd of verminderd is. In die twee punten des tyds kennen de Vrienden elkanderen. De Lyst van bekendmaking te laaten doen, en Communicatie brieven te schryven wordt dan voor den dag gehaald; en zeer plegtige bekendmaakingen met weidsche byvoeglyke woorden van Hooggeagte, zeer Waarde, zeer geliefde Oom, Tante, Neef, Nigt enz gedaan. Dit is dikwils alles wat men in 't geheel leeven van een Lid der Familie verneemt, van zyn geboorte af tot dat hy sterft, wanneer men eenen Roubrief ontvangt. Al leeft hy tusschen beiden veertig, vyftig jaaren, meer of min, men hoort 'er niet van; ook zyn 'er veelen niet op gesteld; alles is wel, zo ze maar de bekendmaking door den Aanspreeker of Communicatie. Brieven van den in- en uitgang in de waereld kry- | |
| |
gen; en woonen ze in eene Stad, fatsoenshalve, verzogt worden; in het eerste geval, om de Kraamvrouw en het Kind eens te komen zien, en in het andere te lyk gebeeden worden. Over en weer laaten veelen zich dan weinig aan elkanderen gelegen liggen; als maar deeze twee gewigtige tydstippen van gebooren worden en sterven niet worden overgeslagen, is alles wel. Men zou daaruit gissen, dat die lieden ongemeen verblyd waren met de eer, dat hun geslagt vergroot, en byster droevig wanneer het verminderd werdt; of dat zy alleen dit wilden weeten, om naauwkeurige Geslagtlysten te houden, en by de Begraaffenissen te toonen door hun te lyk gaan, dat ze noch Familie in de waereld hadden. Middelerwyl kennen ze den gebooren, zelfs veeltyds van aanzien niet, tot aan zynen dood toe. Zy laaten zich niets aan hem geleegen liggen; of het hem wel of kwalyk gaat, vraagen zy niet; ieder gaat zynen weg. Ik zou denken, dat het in dien tusschentyd des leevens meer te pas kwam te toonen, dat men elkanderen in den bloede bestaat, dan in het enkel punt van gebooren te worden of te sterven: maar dus redeneer ik naar den aart der liefde, die ons beveelt veel meer te letten op lieden van ons eigen geslagt, of ze wel dan met moeite door de waereld komen; of zy ook onze hulp noodig hebben, dan niet; hoe zy leeven, stigtelyk of ergerlyk, enz. dan deeze liefde geheel te schenken aan die ons niet in den bloede bestaan; want niet zelden toonen menschen grooter vriendschap voor vreemden dan voor eigen: of moet men dit houden voor een staatkundigen trant van leeven, en 'er van zeggen, dat deeze menschen de liefde voor hunne Familie wat diep hebben zitten, en bedekt houden, doch die voor vreemden zo openbaar vertoonen? Hoe het zy, het staat my maar in 't geheel niet aan, dat men elkanderen alleen by gebooren worden en sterven, en niet in het leeven kenne. Ik heb dikwils opgemerkt, dat die Familien de gelukkigste zyn, die naauw verbonden leeven, elkanderen veel zien, op aller belangen agt geeven om die voort te zetten, en zo
| |
| |
dra voor den dag springen, als 'er maar iets ten goede voor dezelven is te doen. Een verre Neef of Nigt meenen zy zo yverig te moeten voorthelpen, als of het hun eigen Zoon of Dochter ware; en dus zyn dikwils eenige verschooven of meest vergeeten Neeven en Nigten, in het onderspit geraakt zynde, door de liefde van meer vermogende Vrienden, voor den dag gehaald, en in aanzien, luister en rykdommen binnen korten tyd gesteld. Dan het zyn zeker witte ravens, die over verarmde, vergeeten en veel minder in rang zynde Vrienden zich willen ontfermen: de hoogmoed duldt niet, dat men hen voor leden van zyn geslagt erkenne: als men nog al iets wil doen, laat men zulken door eene derde hand, in een bangen winter, eenig geld bezorgen, en dat is het al.
Dan om in deeze byzondere stof niet uit te weiden, keeren wy ons tot den tweeden persoon, dien myn Man in de Lykstaatsie zuur en grommig zag kyken, om dat hy wel twee paar nader aan het lyk hadt moeten gaan. 't Is by veele menschen schrikkelyk hommelens, als zy niet by stervende Vrienden in stervens uur worden geroepen, of na genoeg by Lykstaatsien agter het eerste paar volgen. Zouden deeze lieden zo sterk gesteld zyn om een Kranken te zien sterven, om met of voor hem in de laatste oogenblikken te bidden, de ydelheid en kortheid van 't leeven van hem te leeren, enz? Zouden zy, waarlyk, liever in het klaaghuis gaan, dan in dat der maaltyden? of is het eene soort van glorie, dat zy by sterven volstrekt willen gekend worden in hunnen Familie-rang, en op geenen trap laager dan anderen gesteld zyn? Zy zullen dat best weeten. 't Is intusschen al vry klugtig, den menschelyken hoogmoed in eene Lykstaatsie agter eenen, die men ten graave draagt, te vertoonen. Waar past ze minder, dan daar men maar weinige treden van een lyk is, waarin men de menschelyke vernedering en ydelheid op zulk eene treffende wyze voor zich ziet? Kan 'er, zou men zeggen, zulk eene groote dwaasheid in het hart der menschen zyn, dat men, voor dat
| |
| |
oogenblik, zyne trotschheid niet verbergen kan? Waartoe gaan die menschen te lyk, om zich zelven te eeren, om te toonen dat ze van de naaste Familie zyn? Wat raakt my dat? Hebben zy zulke denkbeelden by die treurige plegtigheid, is dan het te lyk gaan ingevoerd om de waereld openlyk aan te zeggen, hoe na men den gestorven in den bloede bestaat? Dolle bedoeling! Dit gaat zo verre, dat ik eens te lyk gaande, daar men geene naamen aflas nog rang in 't gaan hieldt, de Vrienden volgde, wyl ik meende, dat ze reeds allen uit het sterf huis vooruit waren, en niemand, die den gestorven bestondt, meer overschoot: maar ziet, een Man, die ik nooit gehoord hadt van den bloede te zyn, of welken zy, die dagelyks aan dat huis plagten te komen, nooit daar voor aangezien hadden, stoof in grammen moede my voorby, en zou my bykans onder den voet geloopen hebben, om dat ik my verstoutte, hoewel onweetend, zyne plaats in te neemen, en men zeide my daarna, dat zulke voorvallen daar dikwils gebeurden. Men ziet hieruit, hoe waar het zy, dat 'er nooit meer ongenoegen wordt gegeevan dan by sterven en bruiloften: in het eerste geval is men niet of te laat geroepen, of men is te verre agter het lyk geplaatst enz. in het andere heeft men te verre van de Bruid gezeeten; de conditie der gezondheid is te laat gedronken, en dergelyke zotheden meer, niet wel op te noemen, dewyl de dwaasheden der menschen ontelbaar zyn.
Gaan wy over tot de geestige doch bedroevende aanmerking der twee Straatjongens by het begraaven van den Predikant. Ze is my zo treffend en fraai voorgekomen, dat ze naauwlyks met geld te betaalen is. De Leeraar, die men begraaven zou, was een zeer braaf voorbeeldig Man geweest, dien niemand den roem van geleerd, yverig en godvrugtig ooit geweigerd hadt; maar by ongeluk hadt hy, gelyk men zegt, geene gaaven gehad, dat is te zeggen: hy was in uiterlykheden geen overvlieger geweest, zyn stem hadt niet als een klok geklonken, zynen gesten waren niet naar de maat afgepast geweest,
| |
| |
zyne woorden niet altoos in volzinnen afgemeeten, de Numerus dikwils verwaarloost; doch buiten dat sprak hy verstaanbaar, en voerde een goeden klaaren styl om een volk te leeren, dat myns oordeels genoeg was, en waarin hy duizend anderen gelyk stondt, of zelfs overtrof. Evenwel geene zo sierlyke gaaven als andere te hebben, was actie genoeg voor eenige wysneuzen, die, de kragt van het Evangelie aan uiterlykheden verbindende, de rest van de Gemeente altoos oprokkenden met te zeggen: wy laaten hem prediken, 't is gemeene kost, wy gaan elders te markt, de Man brengt wel redelyke goede dingen voort, maar hy heeft maar geene gaaven. Hier door hadt de gemelde Leeraar weinig loop in zyn leeven; doch werdt nu gevolgd van eene groote lykstaatsie, dat onze straatjongens aanleiding gaf tot die zo wonder wel gepaste Satyre: ‘Kyk, kyk, die ze in zyn leeven niet hebben willen volgen in de Kerk, volgen zy nu: zal hy hun nu voorpreeken, terwyl hy dood is? kyk, kyk, die ze in zyn leeven niet hebben willen zien, moeten ze nu naoogen, terwyl hy in de kist ligt!’ - Ofschoon 'er nu veele waare Vrienden van den overledenen het lyk volgden, waren 'er egter ook niet weinigen, die, mogelyk in dertig jaaren, geen driemaal hem gehoord hebbende, evenwel nu mede te lyk gingen, en nog meer, die de lykstaatsie uit hunne huizen aanzagen. Daar nu deeze jongens niet eens maar meermaalen dit riepen, en intusschen al mede voortgingen, werdt dit geroep van allen byna gehoord. Aan den blos van sommigen, aan het gramstoorig worden van anderen, die de jongens verbooden meer te roepen, dat ze egter niet wilden nalaaten; merkte men, dat deeze scherpe hekeling raak ware, en zy 'er gevoel van hadden. Indien zy 'er door verbeterd zyn geworden, hebben de Jongens hun een grooten dienst beweezen, en meer uitgevoerd, dan Predikanten, die al den toeloop hebben, veeltyds vermoogen. Ik heb toch eenen Leeraar van uitmuntende gaaven de Gemeente dikwils ernstig hooren bestraffen, dat men hem byna alleen volgde, en zy- | |
| |
ne Collega's voor stoelen en banken liet prediken; doch het holp niet. Hadt men in die Stad de gewoonte niet gehad, van de Predikbeurten met de naamen der Predikanten te drukken, 'er was een andere weg open geweest om dit voor te komen, gelyk een by uitstek braaf Predikant in een zekere andere Stad deedt, die maar eenen Collega hadt, voorzien met sobere gaaven in vergelyking van hem. Toen ernstig vermaanen van zo wel by zynen Amptgenoot als by hem te Kerk te komen, niet kon baaten, sprak hy met denzelven af nooit vaste toerbeurten meer te houden, en dus werdt de Gemeente, nimmer weetende, wie prediken zou, verpligt by beiden in gelyken getale te Kerk te komen Intusschen zal het altoos minder schande voor eenen Leeraar dan voor eene Gemeente zyn, wanneer het nadrukkelyk verwyt der straatjongens op haar hegten kan. Zy ontvangt zeker weinig lofs, wanneer ze hem in 't leeven niet gevolgd hebbende in de Kerk, zulks by de begraaffenis volbrengt. Zy oordeele, of zy volstaan kan met te zeggen in dit geval: het eind goed, al goed: indien ze dat meent, zullen we dezelfde geestige straatjongens eene andere aanmerking op haar laaten maaken, die niet minder zal raak zyn.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thierry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|