| |
| |
| |
De Denker.
No. 569. Den 22 November 1773.
[Braafheid van zulken tot Vrouwen te verkiezen boven de hedendaagsche Juffers van den zwier.]
Placet, Myro, mihi Puella simplex
Cui nativa genas rubedo pingit,
Nativusque pudor: placet Puella
Ore virgineo, et decente cultu,
Artis nescia negligensque fuci.
Placet denique quae nihil monilis
Nil gemmae indiga, nilque margaritoe,
Pollet ipsa satis suapte formae.
(Vervolg van No. 568.)
Ik twyffel niet, of myne Lezers hebben met my de laatsten medegedeelden brief met veel vermaak geleezen, en draagen leed, dat den Schryver daarvan, een Man van de oude Zeden, die verstandiger in het Stuk der Opvoeding handelt, dan veelen
| |
| |
mogelyk denken, al niet vroeger ons met het een en ander berigt van zyne leevenswyze en de braave zeden zyner plaatze vereerd hebbe. Welk een wys en gelukkig Vader is hy! Hoe gelukkig zyn zyne Kinderen! Hoe eenvoudig doch aangenaam leeven zy! zeer verwyderd van de plaatzen, daar deeze oude trant van leeven is uitgebannen door manieren, die meer van de ydelheid en grootschheid der waereld, doch minder van het waare geluk en genoegen des levens hebben. Was de smaak onzer jonge Lieden niet bedorven, zy zouden in den openhartigen doch niet minder deugdzaamen omgang met de Dochters en Zoonen van deezen waardigen Man oneindig meer genoegen hebben, dan in de gedwonge styve, niets betekenende, niet regt vrolyke of gulle gezelschappen, welke zy nu in de Saletten vinden. Was 'er kans om de onze te veranderen, en op dien trant in te rigten, alle jonge Lieden zouden zich daar over geluk wenschen; dan de vogel, vrees ik, is over het touw; het valt niet ligt oude verbanne zeden te herroepen, en de tegenwoordige af te danken: Ik wil egter, uit eerbied en dankbaarheid aan den Schryver, hem ten eersten antwoorden, en myn schryven aan myne Leezers mededeelen. Ik heb hem dit volgende gemeld.
Myn Heer.
Zo veel vermaak als stichting in uwen Brief, waarmede gy my hebt willen verëeren, gevonden hebbende, haast ik my tot een antwoord. Gy vraagt my, en of schoon gy ten zelfden tyde eene oplossing bedektelyk in uwe Letteren inlast, schynt gy noch meer te willen weeten. Ik heb zulk eene groote achting voor uwe denk- en handelwyze opgevat, dat zulks in eene Brief zich niet wel laat zeggen. Indien gy myn schryven, als een geringe blyk daar- | |
| |
van gelieft aan te zien, doet gy my recht - Gy wilt weeten, waarby het toekome, dat eenige jonge Heeren zich nu meer in uwe plaatze vertoonen dan voorheen, en waarom zy daar Vrouwen zoeken? Gissende naar uwen afgelegen oord, kan ik UEd. melden, dat een onzer jonge Heeren, handel dryvende, doch ongetrouwd leevende, by geval eene oude meid gekreegen hebbende, (ik denk van de Landstreek, die gy bewoond of daaromtrent) dikwils, toen zy wat vry in huis geworden was, en hem ongemeen wel diende, van haar gevraagd werdt, waarom hy niet trouwde, wyl ze dan onder eene Juffrouw staande, hem hoopte noch beter te kunnen dienen, dan zy nu deed, en op die vraag telkens ten antwoord kreeg: onze hedendaagsche Juffers, die gy in onze Stad ziet, zyn niet opgevoed naar mynen zin; myn huishouden is groot, en ik vrees, dat de meesten dat niet zouden kunnen bestieren naar behooren; ze worden 'er toch niet toe opgelegd; het gaat nu in myn huis door drie of vier Domestiken, die ik moet houden niet goed; maar dan vrees ik, zou het noch erger loopen, waarom ik beslooten heb niet te trouwen, of ik moest 'er eene kunnen vinden, die 'er bekwaam toe was. De trouwe welmeenende dienstmaagd lachte op dat antwoord, en nam de vrypostigheid van te zeggen, dat zy naauwlyks die rede voor de waare houden kon, meenende, dat haar Heer dezelve voorwendde, om dat hy eene ryke Vrouw zogt, die noch niet konnende vinden. Hy antwoordde haar in ernst, dat hy de waarheid sprak, en herhaalde zyn voorneemen van gaarne te willen trouwen, kon hy eene braave fatsoenlyke Huishoudster vinden, al had zy geen duit in de waereld; zelfs voegde hy 'er by, weet gy 'er my een aan te wyzen, ik zal ze neemen, indien haar gelaat my maar eenigzins gevalt, en zy vooral deugdzaam zy. De meid verwonderd over de openhartigheid, en het vertrouwen, welke haar Heer in haar stelde antwoordde na een weinig zich bedagt te hebben: myn Heer! Ik weet 'er eene, die zodanig is, als gy nu verklaart te willen hebben. Ik
| |
| |
heb twaalf jaaren gediend te ... by eenen Heer van fatsoen, die tien Kinderen heeft, doch niet ryk is, onder welke de oudste Dochter zodanigen inborst en bekwaamheden heeft, dat ik ze u zou durven recommanderen. Op deeze aanwyzing antwoord hy zich te zullen bedenken, gelyk hy inderdaad deedt. Hy begreep, dat de meid geen belang in dit stuk had; dat zy van eene ongemeene getrouwheid en deugd was; dat ze byzonder eerlyk en godsdienstig was; des hy vertrouwde, dat ze hem niet wilde bedriegen in eene zaak van dien aart. Eenigen tyd daarna zyne affaires zo geschikt hebbende, dat hy voor veertien dagen uit de Stad kon gaan, geeft hy haar te kennen, dat hy beslooten hadt de Juffet te gaan zien: hy vraagt dan den naam van de Juffer, en des Vaders, de woonplaats enz. en gaat op reis. Ter plaatze haarer wooninge komende, neemt hy informatien, en alles kwam tot zyn verwondering zo naauwkeurig uit met het geen zyne meid van haar gezegd hadt, dat hy besloot de Juffer zelve te gaan spreeken. Dit geschiedt, en schoon men hem, als een Vreemdeling, niet kende, nog zyn oogmerk wist, werdt hy van den Vader wél ontvangen, en de Juffer tevens ziende, (welker gelaat en manieren hem ongemeen in de hand vielen,) gaf hy de reden te kennen, waarom hy gekomen was. Men kon zich niet genoeg verwonderen, zelfs dagt men wel eens, of dit niet alles bedrog ware; maar hy, den naam der dienstmaagd meldende, met al wat ze hem van de Juffer gezegd had, geloofde men niet anders, of de zaak ware zo: met een woord, de Galant rondborstig verslag geevende van zynen staat, handel, goederen enz. kreeg vryheid van weêr te komen, na eenigen tyd, in welken men intusschen naar hem informeren zou. De Informatien, byzonder aangaande het karacter en den rykdom van den jongen Heer, vielen zo gunstig uit, dat men zich niet genoeg kon verwonderen, en 's Hemels zonderling bestier daarin moest erkennen. Daarop gaf de Minnaar een tweede bezoek aan de Juffer, en kreeg acces. Zy moet
| |
| |
geweest zyn van inborst en zeden, als gy de jonge Juffers uwer plaatze beschryft, en kon derhalven, braaf en deugdzaam zynde, in den braaven en deugdzaamen Heer geen wanbehaagen vinden, gelyk hy, haar nader leerende kennen, niet genoeg zyn geluk kon roemen. Eindelyk werdt het een Huwelyk; hy bragt zyne Vrouw hier; wy zagen ze, alle met verwondering, en met geen minder goedkeuring, toen wy 'er eenigen omgang mede kreegen. Zyne Familie, die 'er eerst een zwaar hoofd over hadt, dat deeze hun Bloedverwant, op de aanwyzing van eene meid, zich verbondt met eene onbekende Juffer uit zo afgeleegen plaats, waren wonder in hun schik, dat deeze verbindtenis zo uitneemend wél was uitgevallen, en lieten niet na dit overal met lof te vertellen; onder anderen maaten ze breed uit, hoe eenvoudig, doch verstandig en deugdzaam men de jonge Luiden daar optrok; hoe men hun het huisbestier enz. leerde; hoe weinig men daar van de grootschheid wist; hoe aangenaam de jeugd daar leefde en onderling verkeerde, enz. met een woord, dit geval, dat ik om reden u wat breedvoerig verhaald heb, heeft aanleiding gegeeven, dat een en ander jong Heer, denkende als de bovengemelde, zich derwaards begeeven hebben om te zien, of hy zo ook zo gelukkig eene aangenaame Juffer ten Vrouwe vinden zou, en het kan zeer wel zyn, dat het in den zelfden oord is, waar gy woont, om dat gy van de aankomst der zulken melding maakt, waar omtrent ik u meer verzekering zou kunnen geeven, als gy goedgevonden hadt, de plaats uwer wooning my te melden. Dit dan by gebrek van onderrigting daar moetende laaten, verzoek ik, myn Heer! dat gy u niet te zeer verwonderd, indien 'er zulke jonge Heeren tot dat oogmerk meer by u overkomen, dat gy hen gunstiglyk ontvangen wilt; want hoe zeer de zeden by ons verbasterd mogen zyn, en veele jonge Heeren, lang ongeoorloofde vermaaken gezogt en genooten hebbende, eindelyk trouwen met ryke Juffers, alleenlyk uit belang om
| |
| |
den zwierigen trant van leeven te kunnen uithouden; ja hoedanig het Karacter en de opvoeding deezer Dames hier mogen zyn, 'er blyven toch onder den verwilderden en smaakelozen hoop altoos eenige deugdzaamen, die dit voorbeeld niet willende volgen, zich niet durven verbinden aan de Juffers, die, sober gegoed, een zwier vertoonen, gelyk aan dien der ryksten, of die zo kostbaar te onderhouden zyn in den aangenoomen trant van leeven, dat 'er geen omkyken naar is, of die, schoonze een stuiver hebben, geen huishouden verstaan, geen opvoeding hebben, en egter in de waereld leeven willen. Zie daar eene openhartige biegt; zo is het met de braaven geleegen. Wat kunnen deeze jonge Heeren, die ordentelyk kunnen leeven, naar Juffers omzien, welker opschik en leevenstrant zulke groote sommen jaarlyks kosten? Hoe dra zouden ze daar door geruineerd zyn? Welke zoetigheden zouden ze in huis by haar vinden, die, als de Mannen vermoeid van hunne affaires t'huis komen, en hunne zinnen wilden uitspannen in het gezelschap van eene aangenaame Vrouw, haar naar het Salet gegaan vinden, of welker herssenen alleen gevuld zyn met denkbeelden van zwier en prael? Wat zullen ze met deeze kunnen praaten over het huishouden, die zelve niet weeten, hoe men groenten stooft, of wanneer men vleesch inzout? Nog eens, wat genoegen kunnen ze aantreffen by de geenen, die niet weeten, wat waare Liefde zy, gegrond op deugd en Godsvrugt? - Gy verstaat my, myn Heer! en dus is het onnoodig verder te betoogen, dat veele jonge Heeren van goede sentimenten, hedendaagsch, alhier niet wel te regt kunnen komen, en noodzaaklyk elders heen moeten uitzien, dat zekerlyk eer te pryzen dan te laaken is: 't zyn dan deeze, gelyk ik vaststel, die zich reeds in uwe plaats hebben laaten vinden, om, op het voorbeeld des bovengemelden Heere, te zien, of hun dergelyk gelukkig lot wedervaren
| |
| |
mogt: duldt dit, en in plaats van hen tegen te vallen, vertrouw ik, dat gy veel eer hun behulpzaam zult zyn. Het kon intusschen wel gebeuren, dat 'er onder de geenen, die gy zegt uwe plaats te komen bezoeken, één onderliep, die niet te pluis was, en hier niet te regt kunnende raaken, zyn fortuin by uwe Juffers beproeven wilde: want, gelyk alle onze Heeren, zo zyn alle onze Meisjes niet van het zelfde alloy; menige onder haar zou weigeren haare hand aan eenen Ligtmis te geeven: dan ik vertrouw, daar Heertjes van dat soort niet lang kunnen veinzen, wie zy zyn, of gy en uwe Dochters zullen sneedig genoeg wezen, om dat wel ras te ontdekken. Doch indien gy buiten dat in twyfel mogt blyven, hebt gy niet anders te doen dan my derzelver naam en woonplaats te melden; ik zal, my naauwkeurig naar hem geinformeerd hebbende, berigten, van wat levenswyze hy is; zo lief my toch is, dat 'er noch jonge Heeren zyn, die, wars van den overmaatigen zwier, liever deugdzaame Huishoudsters zonder geld, dan ydele Pronkepinken zonder verstand zoeken, zo zeer zou het my smerten, wanneer eene uwer braave Juffers mogt bedroogen worden. Voor het overige, hoop ik, dat gy op de ontvangst van deezen zult kunnen goedvinden my uwen naam en woonplaats te melden, op dat ik weete, waar men de oude Zeden met zo veel gezetheid en zorg noch beoeffent, en beloof, indien eene uwer Dochteren, dan wel eene andere Juffer door een der Heeren onzer Stad getrouwd, en herwaards gebragt werde, ik haar alle plaisier zal doen, dat in myn vermogen is; ook dat ik haar als een voorbeeld, der navolginge waardig, aan anderen zal aanpryzen; wyl het my, al strekt het ons tot geen eer, egter aangenaam zal zyn, indien vreemde Juffers iets toebrengen door haar voorbeeld tot hervorming der Zeden, welke nog door ons gezag nog door goeden raad schynen veranderd te kunnen worden. Voorts
| |
| |
biede ik my tot allen dienst aan, en blyve met waare hoogachting.
Myn Heer!
UEd. Ootmoedigen Dienaar
De Denker.
Amsterdam den 20 November 1773.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Tbierry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|