| |
| |
| |
De Denker.
No. 568. Den 15 November 1773.
[Verslag van wel opgevoede Dochters in een Huisgezin.]
Twee herten eens gezint, door reine min verbonden,
Zyn al de waereld door de regte Bruilofts Gronden.
Myn Heer.
Hoe komt het by, dat wy, die in een deel eener afgelegen Buiten-Provintie woonen, en voorheen geenen uwer Landgenooten, in wegen of velden te zien kreegen, thans meer dan eenen, van tyd tot tyd, vernemen? Zyn uwe Hollandsche Heertjes, (want zy zyn alle jong, die wy zien) gelyk de Trekvogels, die om hun onderhoud te vinden, voor een poos hun Land verlaaten? Zyn 'er in uwe groote Stad, in uwe Provintie, geen schoone, deugdzaame, gezonde, verstandige, en wat by u de deur toedoet, ryke Juffers meer te vinden? Zyn 'er geen huuwbaare Meisjes meer? Waarom dan komen uwe Jonge Heeren hier? Wat mirakel is dit? - Als wy, (om u over dat stuk in
| |
| |
dezen brief eens te onderhouden) onze Jonge Juffers met de uwen monsteren, zal het, ten opzichte der schoonheid, al vry egaal uitkomen; doch de onzen verliezen het, als gy van schyven begint te praaten; maar winnen het weêr, als het op deugd, gezondheid, en verstand aankomt. Dit laatste getuigenis, denk ik, heeft de eer niet van uwe goedkeuring weg te draagen: gy zyt misschien ook al partydig, en zult niet ligtelyk dulden, dat uwe Hollandsche Juffers, om dat ze Liefhebsters zyn van uwe Vertogen te leezen, en gy altyd haar Vriend zoekt te blyven, met de onzen in schoonheid gelyk, in rykdom (maar wat is dat?) hooger, doch in verstand, deugd en gezondheid laager gesteld worden? Doch hoe zeer gy u in allerleie bogten wringen wilt, om dit Argument af te keeren, gy moet het Proces verliezen, daar zit niet anders op. - Onze Dochters zyn niet ryk, dat is ten vollen waar; maar zyn ze daarom erger? Zy kunnen het niet zyn, want haare Ouders hebben geen schatten agter het slot, en waarom niet? om dat zy dezelven niet winnen kunnen, gelyk by u door de Negotie: en dus hangen die verdiensten, (een naam, die ik gebruik, om dat men ze doorgans in uw Land, maar hier nooit, daar mede benoemd) niet van u lieder deugd, maar van de Situatie uwer Provintie af. Wy, en dit willen wy wel weeten, wy leeven maar van de Revenuen van ons Land, en 't een en ander Obligaatsietje, dat wy egter alleen als een toegiftje aanmerken, en gekomen is uit den boedel van Bestevaêr. Ook weeten onze Meisjes wel, dat zy geene schatten mede ten Huwelyk krygen; doch zien daarom niet droevig; zy leeven even wel vrolyk, worden gevryd, en tot Vrouwen genomen: ook komen zy door de waereld, al hebben ze maar zo veel honderderden, als uwe Dames duizenden hebben. - Wat aangaat de schoonheid, die heb ik gelyk gesteld, om niet al te naauw te zyn, of schoon men by ons geene kreupele, scheeve ruggen en bleeke gallagtige tronies vind, maar frissche Juffers, die zo regt op haar lyf zyn, als een kaars, al draagen ze zo genaamde lyfjes en geen keurslyven door den dag, met eep braaven blos op de wangen. - Gezonder zyn
| |
| |
zeker onze Dochters dan de uwen. Weeten de onzen van Pelicen met bond gevoerd; van 's morgens ten half tien in den winter, en zomers ten half agt of agt uuren op te staan; van nog geeuwende en gaapende, met den zyden mantel omgeslagen, van boven te komen; half lustig het koffytje of chocolaadje te drinken; een warm timpje, rykelyk met boter besmeerd, half te eeten, dan te klaagen over pyn in de maag; van eens op te staan, door het Salet te treden, of voor de schuifraamen wat te gaan zitten gluuren, te vraagen wat 'er geëeten zal worden, en drie steeken te doen aan een mofje, dat al drie jaaren onder handen is geweest: van dat drieuurig onder Coëffeerders handen te zitten, eindelyk zich te kleden, en dan aan tafel te verschynen; van na het eeten al weer koffy (dat de scheer en de inslag is) te nuttigen, niet lang daarna thee te drinken, 's avonds op het salet te verschynen, thuis komende laat te eeten, laat na bed te gaan, en laat op te staan? Zo leeven uwe Juffers, niet de onzen. Kunnen de eersten dan zo gezond zyn als de laatsten? De uwen ademen geene andere lucht in, dan die uit de bedompte straaten, al bedorven, in de huizen komt, en daar stilstaande verder bederft. Alle uwe Saletten stinken, niet door onreinheid; maar alleen door de daarin bedervende lucht. Wie in huis is, merkt dat niet; maar die van buiten inkomt, en vooral als hy gewoon is, gelyk wy hier, een frissche lucht te ademen, ruikt het aanstonds. Zo dat dan eigenlyk gezegd, uwe Juffers nooit eene reine lucht inademen, niet in de lucht maar in 't Huis, Salet of Koets altoos leeven; drie gevangengenhuizen voor al hun leeven. Wat verschilt dit van onze Dochters! Een Pelice, met bond gevoerd, is hier noch geheel onbekend: als men die hier bragt, zou men die voor geld laaten kyken: op onze aanstaande Kermis, zegt men, zal men 'er eenen met een Cacatoe vertoonen, wyl 'er onze Juffers, die 'er van gehoord en geleezen hebben, nieuwsgierig na gemaakt zyn door eene Snuifdoos, uit uwe Stad, zegt men, gezonden om onze Juffers een denkbeeld van de dwaasheid der Modes te geeven. Op dezelven is de Duivel in de ge- | |
| |
daante van een Paruikemaker verbeeld, staande op een ladder, om de Cacatoe van eene Dame, anderzins wegens de hoogte niet te bereiken, op te maaken. Myne Dochters draagen 's winters in huis behalve een borstrok, een lyfje, met baay onder het jakje, doch zomers een met linnen gevoerd, of gaan zonder dat gekleed. Zonder Pelice gaan ze uit, al waait het, dat het snort, gelyk het hier veel doet, alzo onze laage huizen den wind niet afkeeren, en egter zyn ze nooit of zeldzaam verkoud. Zomers zyn ze ten vyf uuren of vroeger uit het bed, en 's winters ten zes of ten half zeven. Terwyl de meid het water kookt, en de bedden af haalt (want we houden ééne meid, wat zouden wy 'er met drie doen?) maaken zy de Koffy-tafel gereed. Als Vader opstaat brandt het vuurtje, de boteram is gesmeerd; de Koffy is gezet: zy hebben dan met myne twee Zoonen al gedronken, en twee of drie Kapittels in den Bybel geleezen. Vader bidt dan overluid, en vraagt wat zy geleezen hebben, en wat daar uit geleerd? Zy doen my rekenschap, en wy praaten daarover; want hoe meer myne Kinderen daarover spreeken, hoe liever. Dan leezen wy nog een stuk. Vader eet intusschen, en dan gaat ieder aan het werk. Een myner Dochteren blyft, als het haar toer is, (want dit gaat rond) den geheele morgen in de Keuken, zo dra zy van Moeder heeft gevraagd, wat 'er zal geëeten worden: doch de meesten tyd vraagt het myn Vrouw zelfs aan de keuken bestierende Dochter, om haar de directie te leeren. De anderen gaan aan ander huiswerk: nu moeten 'er hemden, mutzen, lakens enz. hersteld of genaaid worden, dan de kamers gestofd; nu moeten 'er wat anders geschieden, dat ik u altemaal niet kan opnoemen: ieder heeft haar werk, en geene loopt de andere in de weg. Hierna geef ik haar tyd van rusten, tyd om te leezen, of om iets voor zich zelven te doen. Op een haarer kamers heb ik eene kleine Bibliotheek opgericht, van Godvrugtige, Zedekundige, Historiesche en Dichtkundige Boeken, en daarin heb ik haar zulk eenen smaak doen krygen, dat ze wel eens vroeger dan naar gewoonte opstaan, om haaren
| |
| |
weetlust te voldoen, of in een vroegen Zomerschen morgen met een boek in de hand in de tuin gaan wandelen. Niet tegenstaande dit en het huis bedryf zyn zy geene Huishennen geworden. Zy zien de waereld; maar eene geheel andere waereld, dan de uwe is. Niet opgeflikt naar den hedendaagschen trant, waar van ik denk, dat gy met alle uwe geleerdheid geen beschryving voor de vuist zoud kunnen geeven; doch eenvoudig, egter aartig, en aanvallig, met een wel uitgekipt lintje op de muts versierd, komen zy in een gezelschap, daar jonge Heeren zo wel als jonge Juffers verschynen. Hier word thee gedronken enz. maar niet gespeeld; want daar myn Vader reeds de oprigter van zulk een gezelschap in zynen tyd was, beduidde hy ons, dat speelen geen genoegzaame uitspanning voor jonge Lieden kon zyn, en het meer aangenaamheid in zich hadt met elkander te kouten en vrolyk te zyn, 't welk sedert dien tyd heilig onderhouden is. Dewyl nu dat gezelschap uit Juffers en Heeren byna van gelyken ouderdom, en fatsoen bestaat, worden de gronden tot de voornaamste Huwelyken onzer plaatze, doorgaans, daarin gelegd. De jonge Lieden leeren elkanderen daar vroeg en grondig kennen, en zo ze elkanderen gelyken, beminnen zy reeds, eer wy de moeite behoeven te doen, van een portuur voor hun te zoeken, veel min van eenen Man of Vrouw hun op te dringen. De eerste grondregel van die gezelschappen is, dat die trouwen dezelven niet meer mogen bywoonen; doch dat die jongen, welken men in derzelver plaatze toelaat, de deugd en Godsdienst by alle gelegenheden moet aangepreezen worden: niet dat hier altyd van word gehandeld, maar allen, die 'er toebehooren, zyn zo wel door de opvoeding hunner Ouderen, als door die jonge Lieden, welke zy Leden van dit gezelschag vonden, van tyd tot tyd aangenoopt tot braave Zeden; anderen worden 'er toch niet in geduld Des leert men hier de goede Zeden ongevoelig; men ziet en hoord 'er niet anders; dus mag ik zeggen, dat de beste Huwelyken hier gemaakt worden: dan, wyl veelen wel van gelyken ouderdom en fatsoen, doch buiten hunne schuld, niet
| |
| |
van gelyke middelen zyn, hebben de jonge Lieden tot een bestendige wet gemaakt, dat in dit geval niet op 't geen buiten iemands schuld is, zal gezien, maar deugd en bekwaamheid daar tegen in de schaal gelegd zullen worden; zo dat deeze verbindtenissen, niet wegens geld of dwang der Ouderen, maar uit zuivere liefde, gegrond op deugd en overeenkomst van hart en genegenheden, gemaakt, nooit anders dan goed kunnen uitvallen. Uit dit gezelschap heb ik myn Vrouw gehaald, en meest alle myne kennissen de hunnen, en wy zyn gelukkig geweest. Ik laat u nu uit het een en ander oordeelen, of niet myne Dochters door de geduurige bezigheden in huis gezonder moeten zyn dan uwe steeds zittende Juffers, en of ook niet haar verstand beeter geoeffend, en haar hart deugdzaamer moet zyn, zo door onderwys, als door zulke gezelschappen, dan dat uwer Dames, die in huis wat zitten te dutten; in de koets vergeeten, dat ze beenen hebben om te gaan; en op 't Salet niets te doen, dan in de Kaarten te tuuren: met een woord, ik geloof, het geen ik in den beginne gezegd heb, dat onze Juffers, niet in rykdom, maar in gezondheid, geoeffend verstand, en deugd de uwen verre de loef afsteeken, ook boven haar in eene grooter geoorloofde vreugde en genoegen leeven: wy maaken dus van onze Dochters goede Huishoudsters, geene Poppen; Meisjes die de handen kunnen uitsteeken, geene Staat-Dames; aangenaame Minnaressen, braave Vrouwen en kloeke Moeders voor aanstaande Mannen en Kinderen, geene onverschillige koele Echtgenooten voor Mannen, die, behalven dezelven, nog eene Maitres onderhouden. Zie daar, zulk een slag is ons volkje. - Maar nu ter zaake, komen uwe jonge Heeren op deezen af, om kennis te maaken, en dan den gek met haar te scheeren; en zich, ten koste van de eenvoudigheid onzer Dochteren, eens te diverteeren, en thuis gekomen, in hunne gezelschappen, 't geen ze gezien hebben, merkelyk te verdraaien, en met hunne kornuiten den draak daar over te steeken; of hebt gy hen uitgezonden om goede zeden van de onzen te leeren; of wilt gy, dat ze eerlyke Dochters, door
| |
| |
en door geoeffend in het huishouden, en kundig in dingen, die een Man kunnen behagen, ter Vrouwe by ons zullen zoeken? Laat ons weeten, wat zy in hun schild voeren, om ons daarna te reguleeren, en schryft 'er tevens by, of zy ordentelyk aan de kost kunnen komen, en geen ligtmissen zyn; want voor de laatsten hebben wy niets over: aan de eerste zouden we misschien geen onzer kinderen weigeren, al zyn wy 'er niet veil mede; wyl wy weeten, dat onze Juffers niet gegoed, egter door de konst van wél huis te houden zo verre als uwe tegenwoordige Dames met een halve ton het brengen kunnen. Zonder zulk een berigt sluiten wy onze huizen voor Heeren, die van verre komen; die, schoon ze zo braaf als onze Zoonen kunnen zyn, egter deelen moeten in dat spreekwoord: onbekend maakt onbemind: te meer daar wy weeten, dat de verdiensten van veele uwer jonge Heeren alleen bestaan in de kunst van geld te verteeren, en 'er goede Zeden tevens by te verliezen; in duizend gulden van een Jood op te neemen, en een briefje van vier duizend schuldig te zyn, om te betaalen na hunner Ouderen dood, in de plaats te geeven; in vermaaken te neemen, en niet te weeten waarin de waare geleegen zyn; in ryke Vrouwen te trouwen, om des te onbekrompener naar den tegenwoordigen zwier te kunnen leeven; in dezen de hand voor den predikstoel te geeven, en het hart intusschen in de bezitting van eene gekamerde te laaten. Deeze en meer andere dingen, die ik nu niet wil ophaalen, zyn by ons vreemd, en moeten onder ons niet bekend worden, al konden of wilden onze Zoonen zulker voorbeelden volgen. Wy begeeren ze volstrekt niet aanteneemen voor onze Kinderen, al hadden ze geld als water. Daarom zal UE. de goedheid hebben, eer wy ons met deeze inlaaten, vooraf te melden, wat 'er van de zaak zy, en worden zy bevonden niet te behooren onder de beschreevene Heeren, maar van een geheel ander gedrag en hart te zyn, wy zullen met onze Dochters overleggen, wat ons te doen staat, als zy acces laaten vraagen. Gy
| |
| |
begrypt myne meening, en zult, vertrouw ik, voor een vaderlyk hart, als het myne is, wel zo veel achting hebben, dat gy het niet om den tuin zult willen leiden. In die verwagting zal ik eindigen, en my noemen.
Myn Heer!
UEd. Onderdanigen Dienaar
G.... S,....
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thierry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|