| |
| |
| |
De Denker.
No. 567. Den 8 November 1773.
[Schande en nadeelen van twisten in eene Familie.]
Fratrum quoque gratia rara est.
Onder de kragtigste bewyzen van de algemeene verdorvenheid der menschen, dunkt my de sobere liefde, die men vindt onder hen, welke door de naauwste banden van bloedverwantschap aan elkanderen verbonden zyn, eene der voornaamsten te zyn. Om niet te spreeken van de huisselyke twisten, die veeltyds tusschen Man en Vrouw over de geringste beuzelingen voorvallen; van de geschillen, die Vrouwen dikwils zonder reden met haare Domestiken hebben; van de onmin, welke niet zelden ryst tusschen Broeders en Susters; willen wy ons ditmaal alleen bepaalen tot Familien, die niet met elkan- | |
| |
deren in één huis woonen, en dus geen gelegenheid hebben om over duizend dagelyks voorvallende kleinigheden woorden te maaken; maar afzonderlyk al of niet in eene Stad leeven, en welker belang zo wel als vermaak zou vorderen, onderling door de sterkste liefdebanden verknogt te zyn, maar ziet, ook daar ze zyn gescheurd. Men zal my naauwlyks ééne Familie noemen, die het onderling wél met elkander meent, en op den duur, jaaren agter een, verbonden blyft in de tederste liefde. Deeze beschouwing is dermaaten droevig, dat ik veeltyds, wanneer ik eens naging, welken al in onmin leefden, de diepste grieven in myn' teer gemoed ontvangen heb zo wel over hun groot getal, als over de onnoosele zaak, die hen verdeelde. Gerrit heeft twee Zoonen getrouwd, beide aan geene onverstandige Vrouwen. De Susters zien elkanderen egter zelden; want de eene is nydig op de andere, om dat Vader de jongste op haaren verjaardag geluk gewenscht, doch vergeeten heeft op dien der de oudste by haar te gaan. Dirk en Jan zyn twee Broeders; de een heeft eene ryke, de andere eene vrouw van middelmaatige goederen genoomen: maar denkt gy, dat Dirk zyne Schoonfuster wil bezoeken, of ten zynen huize ontvangen? dat zy verre; zy rydt, gelyk de zyne, in geen koets, en daarom wil hy met haar niet te doen hebben. Frederik en Jacob zyn twee Zoonen van een schatryken Vader, die sterk gezet is op de liefde onder zyne Kinderen; maar gelooft gy, dat ze veel met elkanderen omgaan? neen, zy zien elkander niet, dan op nieuwjaarsdag; want Frederik bemint een goed glas wyn zonder egter
| |
| |
te veel te neemen, en Jan behelpt zich, uit vrees voor een kwaaden dag, met den regenbak: de een houdt van gezelschappen, de ander gaat liefst alleen: actie genoeg! de Broeders zyn dus ligt te scheiden. Josina en Anna zyn twee Susters, maar waar is de susterlyke liefde? sedert dat zy rykelyk geërfd hebben, zyn ze verdeeld geworden; want over een douzain theegoed is de onmin ontstaan, die door twaalf douzain niet weggenomen kan worden. Hendrik heeft een eenigen Zoon in de waereld, die getrouwd is met eene ryke Juffer, die maar één kind heeft; deeze komen dikwils op Vaders buitenplaats, maar onder welke voorwaarde? onder deeze, dat, wanneer zy zomers by Vader de kost hebben, de Zoon den Wyn moet betaalen, die 'er gedronken wordt; want het zou voor Vader een al te zwaar verlies zyn, indien hy zo veele kosten deedt, van hun alles te geeven. Zyn Zoon mogt komen te sterven, en dan was 'er van de Weduwe niets te haalen. Men kan denken, hoe deeze zuinigheid, deeze verre uitzigten den schoonvader by deeze Dame bemind maaken. - Joost heeft op de Academie van den hoogen boom geteerd, en is des niet te min een geliefd zoontje by zyne Ouders gebleeven: zyne Broeders en Susters vreezende, by der Ouderen dood daarvan niets vooruit te zullen hebben, hebben met elkanderen zamen gespannen om hem by Vader en Moeder gehaat te maaken, het voetje te ligten, en zyne toekomende erfenis te deelen, welke zy zeggen, dat hy op de Academie al verteerd heeft. Dit is hun gelukt, De ongelukkige Joost, de voorige liefde zyner Ouderen niet kun- | |
| |
nende weerkrygen, wat hy ook doet, en zich gehaat ziende by zyne Broeders en Susters, heeft deswege beslooten zich voor altoos van hen af te zonderen, en naar Oost Indie te gaan. Abraham Oom van Karel, laat zynen Neef, schoon vaderloos, dryven, dat deszelfs Moeder, Weduwe zynde, diep grieft, en Karel's hert doorsnydt: hy haalt vreemde Jonge Heeren aan, en laat Karel thuis, want Karel is een Wees, zyne Moder Weduwe, en zyn Vader is weg. Kan de jonge, hoewel hy wél oppast, niet door de waereld komen, Abraham zal 'er geen leed over draagen: hy houdt het met die geenen onder zyne Familie, die zich zelven, zegt hy, bedruipen kunnen. Geertrui is de oudste Dochter van negen Kinderen; haar Vader is gestorven, by ongeluk in onmin met zyne Broeders, die zich nooit met hem hebben willen verzoenen. Wat zal Geertrui doen? Haare ryke Vrienden konden haar helpen, maar de Stelregel van deezen is, als men zich niet met een Vriend voor den dood verzoent, gaat de haat by voortplanting tot de nazaaten over. Erg genoeg! De negen Weezen vinden dan geen troost by de Familie. Haar Oom, die geene Kinderen heeft, en schatryk is, kon, met zes duizend gulden te geeven, haar in een winkel zetten, wanneer zy haar Moeder van twee Kinders kon ontheffen; maar neen, de gierige Vrek wil niet wél doen, zy moet maar voor Kamenier gaan dienen, en de Moeder met agt Kinderen bezwaard blyven zitten. Marten is Vader van drie Zoonen, die trouwen kunnen, mits Vader wat laat schieten, om het huishouden te beginnen; maar Vader oordeelt, dat hy op den nest zittende, dien niet moet verlaaten; dat zo
| |
| |
de Jongens willen trouwen, zy Meisjes met geld moeten neemen, alzo hy niets medegeeft. Dat staat de Zoonen wonder wel aan! want weetende, dat Vader gegoed is, hebben zy Vrysters gekoozen, niet met geld maar naar hunnen zin. Sedert het gemelde besluit des Vaders, is het huishouden in geen goede harmonie! dagelyks staan de Zoonen tegen den Vader op De Vrysters willen trouwen, of van die party afzien; dit maakt de hoofden op den hol. Sophia is eene Juffer van wondere schoonheid, deugd en verstand. Zy kon trouwen met een Man, die haare hoedanigheden hoog waardeert; doch weinig middelen heeft: dit weet haare Tante, waarby zy woont, en meer dan een Ton Gouds bezit, van welke zy Erfgenaam moet zyn; maar Tante oordeelt, dat een Man, die twee tonnen heeft, alleen een bekwaam Echtgenoot voor Sophia zal zyn, en slaat daarom haar Nicht af met den eersten te trouwen, al bidt deeze de toestemming met gevouwen handen; want Sophia bemint, wie kan haar dat kwalyk neemen? Dan 'er is geen verbidden aan Tante. Sophia moet haaren Galant den sak geeven. Zy kwynt, zy is thans wezenloos; Sophia wordt zinneloos, of ze sterft. Hoe veel harmonie is 'er nu tusschen de Tante en de Nigt?
Ziet daar smerten in Familien, scheuringen, verdeeldheden, onmin tusschen lieden, die door de engste banden aan elkanderen zyn verknogt. Och voelden zy het tedere en lieflyke dier banden, welke de Schepper in de harten der stervelingen gelegd heeft! Of heeft hy deeze Lieden voorby gegaan? Neen, maar zy hebben zelve het tedere dier liefde, die zoete drift uitgebluscht door eene andere liefde voor eigenzinnigheid,
| |
| |
dwaasheid, en verzuim van pligt te voeden. - Hoe ongelukkig zyn Geslagten, waarin zulke ontaarde gevoelens plaats grypen! en hoe veelen zyn 'er niet op de waereld, daar ze in heerschen! - Hoe zeer is niet de liefde voor Naastbestaanden een bewys van 's Scheppers wysheid en goedheid! Hy heeft ons Vrienden gegeeven om ons lot op aarde te verzagten. Hy zag onzen hulpeloozen staat, en wilden 'er in voorzien. Tot dat einde gaf hy ons Vrienden, en boezemde hunne Zielen liefde, de zoetste der driften, in. Altoos zyn 'er in eene Familie, die niet zo wél als de anderen in de waereld kunnen voortkomen; altoos zyn 'er droefenissen en rampen; de oudsten hebben veeltyds de hulp der jongeren noodig; vreemden trekken zich veeltyds myner niet aan; ik behoef niet te hoopen op hunnen raad en bystand. Op dat dan eigen Vrienden my hulp zouden bewyzen, en van my in gelyke gelegenheden wederom ontvangen, heeft de goede God in hun en myn hart de liefde gestort, die de Familien vereenigd moet houden. Dus eischt het oogmerk Gods, en het eigen belang, dat men onder Bloedverwanten allerzorgvuldigst yvere voor de bewaring en onderhouding van deezen band; ook moet men zeggen, dat veele Familien nergens anders door daalen en te gronde gaan dan door haare onderlinge oneenigheden, of door gebrek van liefde, want in plaats dat de een den anderen, reeds zinkende, met geld en goed zou bespringen en redden, laat men hen dryven, en zy gaan daarop te gronde. Men moet boven dit alles nog aanmerken, dat niet alleen Gods oogmerk, of eigen belang de eendragtige liefde onder Bloedvrienden aan- | |
| |
bevelen, maar dat ook het zoete en aangenaame des leevens zulks eisschen. De liefde, de vriendschap, de goede harmonie is het zoet des leevens. Wat is aangenaamer dan beminnen en bemind te worden. Die geenen lief te hebben, welke de Schepper door rede en Godsdienst gewild heeft, dat ik zou beminnen: die geenen, welke uit eenen bloede met my zyn gesprooten; met welken ik ben opgevoed, en gemeenzaam geleefd heb van de vroegste jeugd af! Wat genoegen geeft my hunne hulp, wat zoetigheid han getrouwe raad, wat lieflykheid hun troost in myne elende! Hoe gerust kan ik my op hen verlaaten! Hunne diensten zyn geene uiterlyke pligten zonder hart; maar hun hart wil nog meer doen, dan zy waarlyk doen, het meent het, mag my dus uitdrukken, nog beter. Wat zyn my diensten aangenaam, als ik weet, dat 'er het hart geen deel in heeft, en alles maar schyndiensten zyn, gelyk de waereld my dikwils bewyst; wanneer ze niet geleid wordt om my uit zuivere genegenheid wél te doen, maar al wat zy verrigt, te werk stelt uit eigen inzigten. En welk eene ontsiering is het voor onzen Godsdienst, die een Godsdienst van vrede, liefde en eendragt is? Welk eene ergernis voor anderen, dat menschen, die wegens naauwe betrekking goed en bloed voor elkanderen moesten opzetten, elkanderen verbyten en verscheuren? Men doemt den Oorlog tusschen Volken en Volken, al zyn ze elkanderen vreemd; maar men kyft, en scheldt, en raast, en vegt, Vader tegen Kinderen, Kinders tegen Ouders, Broeders tegen Susters, Susters tegen Broeders, Bloedverwanten tegen Bloedverwanten! Wat is het leeven
| |
| |
veeltyds bitter buiten onze schuld; maar hoe veel zwaarder maakt men het niet door eigen toedoen? Waarom verandert men de Waereld in een Hel? waarom vervroegt men de eeuwige razemyen? waarom wroedt men in elkanders ingewanden? o Hemel! wanneer zal de waereld, de Geslagten der Stervelingen van zin en leeven veranderen? Wanneer de menschelyke verdorvenheid verbeterd worden? Kom Genade! en werk uit, dat voor het vleesch kragteloos is.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thierry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|