| |
| |
| |
De Denker.
No. 563. Den 11 October 1773.
[Onderzoek waarom thans zo weinigen in de Godgeleerdheid studeeren - een Student daarvan afgeschrikt.]
Illa manus quondam studiorum fida meorum.
Ovidius.
Myn Heer de Denker.
Te regt verwondert men zich, dat in eene Eeuw, waar in de lust tot Weetenschappen en Geleerdheid over het algemeen zo groot is; in eene Eeuw zo verlicht en vervuld met Geleerden, 'er nochtans onder de Jeugd zulk eene verflauwing tot de Studiën plaats heeft, als men mogelyk, nauwlyks, in geene anderhalve Eeuw te rug getreden, eenig voorbeeld van zou vinden; eene verflauwing, die men nog dalyks hand over hand ziet toenemen. Op de hooge Schoolen wordt mogelyk pas het derde deel van het aantal der Jeugd, die men daar gewoon was te zien, om hunne Studiën te vervorderen, thans gevonden. Het is niet hier of daar, op deze of gene hooge School, maar op allen is het getal der Studenten ongelyk veel minder, dan in vorige tyden. - En let men op de Schoolen, waar de Jeugd tot de eerste kennis der Talen word opgeleid, in dezelve is over het algemeen zulk een verval, dat men 'er over verbaasd moet staan, en zich moet beklagen wegens eene onvergeefelyke lusteloosheid tot de Studiën, en over den geringen voorraad, welke men daar vind, om in tyd en wyle de Hooge Schoolen mede te voorzien. Nochtans is 'er in geene Studie zedert korte Jaren merkelyker vermindering bespeurd, dan in de Godgeleerdheid. Niemant heeft daar, zo het schynt, meêr lust of genegenheid toe. - Dan wanneer wy de oorzaken hier van nagaan, zal men de reden niet ten éénemaal ongegrond vinden, waarom men juist in deze Studie nog wel het grootste verval bespeurd. -
| |
| |
Over 't algemeen kost het Studeren eene aanmerkelyke somme Gelds, het geen de Menschen nog wel gaarn willen opschieten, mits zy een redelyk inkomen daar van trekken, evenredig het gewone beloop zo als zy daar mede winnen kunnen. - Nu is de Godgeleerdheid een dier Studiën, die wel het meeste Geld kosten, en daar het minste in 't vervolg van te wagten staat; naardien de bezolding der Leeraren zo gering is, dat, zo zy geene goederen van zich zelven bezitten, of geen goed Huwelyk doen, van hunne traktementen niet, ten minsten niet als fatzoendelyke Luiden, kunnen leven. Dit is eene reden, die 'er velen afschrikt, om hunne Kinderen tot Predikanten op te leiden; maar ze liever iets anders laten leeren, waar ze in 't vervolg meêr geld meê winnen kunnen. - Voorwaar eene genoegzame reden ook, en die zeer veel toebrengt tot verval dier Studie.
Eene tweede oorzaak is, dat veelal Beulingen Luiden van Studie worden voorgetrokken, die spoedig van de eene plaats tot de andere geroepen worden tot zy eindelyk het toppunt hunner bevordering bereiken, terwyl de laatsten hun leven lang op slegte en geringe Dorpjes moeten blyven staan, en hunne schoone Talanten verspillen aan luiden, die er de waarde niet van kennen, ten minsten, die ze niet op haren regten prys weten te schatten.
Eene derde reden, niet minder wigtig dan de twee voorgaande, waar door de lust, om zyne Kinderen tot den Predikdienst op te leiden, merkelyk verdooft, is, dat zy bloot staan aan het oordeel van alle Menschen; bloot staan zo wel aan het oordeel der onkunde, als voor kundige Lieden; en dat nog wel het slimste van allen is, men legt zich hedendaags meêr toe, om gebreken in den Predikant, in zyn werk of dienst te vinden, dan die in liefde te bedekkn, uit aanmerking dat zy Menschen zyn van gelyke bewegingen, als alle anderen, en by gevolg ver af van de volmaaktheid. Ondragelyk valt het, dat, als men niets kan berispen, men dan op belaggelykheden valt, gelyk ik eens als een bewys van een los en slegt karakter in een Predikant heb hooren aanmerken, dat men hem tegens iemand op de stoep had zien spreken, met eene Pyp in den Mond. - Deze en soortgelyke berispingen, 't
| |
| |
geen het ergste is, en het ondraaglykste valt, komen al dikwils voort van kundige Luiden, in zo ver, dat een Leeraar op duizend, en duizend kleinigheden zien moet, en zich ten uitersten pynigen, om zyne mening en gevoelen met voorzigtigheid te uiten, terwyl hy met dit alles nochtans 't alle man onmogelyk van pas kan maken, maar veel al het kleinste getal voldoen - Dat ik niet zonder grond redeneer, zult gy me, twyfel ik geenzins, gulhartig toestemmen. Dan betrekkelyk de laatste reden, zou ik u mogelyk omstandigheden meê kunnen deelen, die waardig waren, het publyk gemeen gemaakt te worden. - Gy gelieft dan te weten, myn Heer! dat ik een Student ben, en een voornemen had, om tot Predikant te studeren, ten ware ik hier van door verscheiden ontmoetingen zodanig afgeschrikt ben geworden, dat ik bezwarelyk my zelven zal kunnen overwinnen, om myn vorig opzet ten uitvoer te brengen. - In drie voorname Steden heb ik naastbestaande Vrienden, by welken ik gelegenheid heb, om vermakelyk en tevens nuttig den tyd te slyten. Ik besloot de groote Vacantie tusschen deze Vrienden te verdeelen, het geen ik des te liever deed, wetende, dat ik aldaar gepaste gelegenheid zou hebben, myne gehouden Collegies na te zien, en tevens eenige kundigheden op te doen, naardemaal zy luiden van veele smaak en Studie zyn. - Ik zal u niet ophouden met vele byzonderheden, vooral niet met zulken, die geene betrekking hebben tot het geen, ik u wilde mede deelen, maar alleen, dat ik in eene dier Steden een' Neef heb, welken ik ook niet naliet te gaan zien, en die in der daad, zeer met my zynde ingenomen, zich toelei, om my op alle mogelyke wyze vermaak en plaizier aan te doen. Wetende, dat ik my het best naar myne smaak vermaakte, en het grootst, genoegen schep in gezelschappen, die men praatpartyen noemt, vooral in de zulke, daar men zamen komt om over iets wezenlyks te handelen, vallende geenzins myne Liefhebbery op speelpartyen, waar men veel al den tyd zonder eenig nut voor zich zelven schandelyk vermoort, bragt hy my in verscheiden geene onaangename gezelschappen, waar ik den tyd met vermaak, en niet ten éénemaal zonder vrugt doorbragt. - In der daad sprak myn Neef tegen my, het
| |
| |
geeft my een zonderling genoegen, dat gy vermaak schept in onze gezelschappen, waar door ik gelegenheid hebbe, om u eenig plaizier aan te doen. Ik ben voornemens u nog in eene andere byéénkomst te brengen, waar ik den toegang heb, hoewel men anders ieder een 'er niet ontvangt. Veelligt voegde ik hem te gemoet, kan men my dan ook afslaan: voor het tegendeel sta ik in, gaf myn Neef my ten antwoord. - Dit Gezelschap, vervolgde hy, draagt den naam van Concordia. Ik zal 'er u inbrengen, en niets meêr van zeggen. Myn Neef hield trouw zyn woord, en leide my nog dien zelven avond in Concordia, 't geen met veel plegtigheid geschiedde. Ik verbeeldde my in de daad, dat ik in eene byeenkomst van Vryemetzelaars kwam, om dat alles met Ceremoniën verrigt weird, gepaard gaande met vele Complimenten, met drajingen, met mompelen, met styve houdingen, zomtyds met wyzingen, en gebaarmakingen. Ik merkte eindelyk, dat myne komst, die hier was als eene vreemde Duif op een hok, in alle de leden een diep stilzwygen verwekte, hen alle voor eenen tyd transformerende in bloote aanschouwers. Maar geen lust hebbende den ganschen avond sprakeloos door te brengen, brak ik allereerst de stilte, met eenige korte vragen te doen, waar door ik langzamerhand in discours kwam - Dan toen de monden eens opgebroken waren, ik wil u verzekeren, dat 'er dien avond wat af gedaan wierd. - Dog voor ik iets meer zegge, moet ik u eerst eene korte beschryving van de perzonen geven, waar uit deze Illustre Vergadering bestond. De eerste, en zo het my toe scheen, de voornaamste in rang, was een zeer deftig Corpulent perzoon, die eenen dikkenbuik had, voorwaar een buik van presentie, en, na het zich liet aanzien, een goed eter was. Op zyn hoofd had hy een dikke Paruik geplaatst, en wel de Zondaagsche, alzo het Collegiedag was, onder welk gevaarte hy magtig zweette. Hy was van karakter een Timmermans knegt, en de eenigste gerottingde van 't gezelschap, hy redeneerde met veel deftigheid, met eene luide stem, die als diep uit den buik voortkwam.
Naast deze Perzonasie had ik de eer van geplaast te zyn. Op dezen volgde een ander man, niet minder deftig, welke den naam voerde van Geheimschry- | |
| |
ver; dog ik begreep, dat dit slegts een naam of titel was, terwyl hy inderdaad het opzigt had over eenige fabriken. Opmerkelyk was het, dat beide deze menschen Dikkoppen waren, hebbende beide eene onverdragelyke trotsche houding, die zy gepaard deden gaan met wonderbare Wezenstrekken, luisterende op ieder woord, dat zy uitbragten, met veel aandagt naar hunne eigen woorden, terwyl zy dikwils vooral de laatste, met eene stadige deftigheid over het aangezigt streken, om dus door hunne byzondere houdingen, en wezenstrekken eene vertooning te maken, dat zy niet gering omtrent hun eigen verstand en kundigheden dagten: deze twee wierden gevolgd door een Bakkers knegt, die onder het praten langs zyne neus zag. - Allernaast dien zat een man van jaren, die, toen hy aan het spreken was, op alles, wat hem voorkwam, critiseerde, en ook onbeschoft de waarheid zei. Niets vond hy in de waereld naar zyn genoegen, in alles wist hy eene verbetering te maken, zelfs de alleronverschilligste zaken moesten zyne strenge censure ondergaan. My, om dat ik een Student was in de Godgeleerdheid, overstroomde hy door eenen vloed van lessen, die alle op de Verdraagzaamheid uitkwamen, en inderdaad hy viel my zo lastig, toen hy zich naast my vervoegde, om my des te gepaster te kunnen onderrigten, zo met zyne gestadige lessen, douwen en knypen, waar mede hy my de leden bont en blauw redeneerde, dat ik eindelyk gedrongen wierd myn post te verlaten, en naar eene andere te retireren. - Buiten deze waren 'er nog vier luisteraars, die ik voor Leerlingen, of aankomelingen hield, althans zy speelden den ganschen avond eene Pantomine. Uit deze agt, ik, en myn Neef bestond ons illuster gezelschap.
Men bragt eerst eenen geruimen tyd door, met my van alle kanten te ondertasten, tot welk eene Studie ik de grootste neiging gevoelde; dog waaromtrent ik ze allen in het onzeker liet, my dien aangaande verbergende, zo veel my mogelyk was, met my te verontschuldigen, daar als nog niet toe bepaald te zyn, verklarende voornemens te wezen om in het vervolg by het houden van Godgeleerde Collegies, te onderzoeken, welke my het bondigste voorkwamen, en dan zulke gevoelens te omhelzen, die myn geweten
| |
| |
my dicteerde, dat ik aankleven moest. - Deze en meêr andere reden wezen myne neuswyze onderzoekers op één maal af. - Dan dit scheen echter gelegenheid te geven, om op het stuk van Studie te blyven, en dit point eens wat nader uit te pluizen, mogelyk om my in passant daar door tevens eenige lessen te geven, die zy oordeelden, dat ik hoogst noodig had.
Toen nu deze Luiden regt aan 't doorpraten waren, merkte ik dat zy zich voornamentlyk, zo niet alleenig stileerden, om de gansche Geestelykheid voor hunne regtbank te dagvaarden. 't Is naauwlyks te gelooven, hoe juist zy wisten, van wat Studie elk was, en welke gevoelens hy aankleefde, en dit wisten zy niet slegts van de Predikanten uit die Provintie, in welke zy woonden; maar van alle de Provintien, van ieder Stad, en van elk voornaam Dorp in het byzonder. - Ik ondekte by hen verscheiden Predikante-Boekjes, die elk op zyn duimtje had, trots de beste Advocaat zyn Corpus Juris. Was dit het eenigste geweest, ik zou het voor eene onschuldige tydkorting gehouden hebben; maar deze Luiden, welke den mond gestadig zo vol hadden van Liefde, van Eendragt, van gematigheid, van Vrede, van zynen broeder te verdragen, en van alle die Deugden welke het Karakter van eenen Kristen beminnelyk maken, en welke ons door het Evangelie zo ernstig worden aanbevolen, waren de liefdelooste Schepzels, die ik in myn leven heb aangetroffen; zy die de Partydigheid in anderen zo magtig doorstreken, waren de partydigste Luiden, die men bedenken kan. Alle Predikanten, welke in Studie van hun verscheelden, waren doorgaans beulingen, schoon zy inderdaad groote geleerdheid bezaten; of zo zy dit moesten gewonnen geven, dan wislen zy ze eenen anderen blaam aan te wryven, die dikwils, schoon buiten de waarheid, nog veel erger was, en zulke brave Mannen in eenen kwaaden naam moest brengen - De bondigste redeneeringen wierden uitgekreten voor loutere beuzelpraat, die geene weêrlegging waardig was, en in tegendeel hoorde ik anderen hemelhoog verheffen, schoon zy ter waereld geene Studie of geleerdheid bezaten, maar regte brekebeenen waren; 't was alleenig genoeg, dat zy hunne sentimenten aankleefden, om
| |
| |
geprezen te worden, hoewel ik verzekerd was, dat zommige het onkundig deeden, naardemaal zy te weinig oordeel en Studie bezaten om ze te kunnen verdedigen. - De Geheimschryver, ondersteund van den Timmerman, was nog wel de ergste, om alles wat met zyn gevoelen niet strookte te veroordeelen, en 't zyne voor het beste te houden, even gelyk een Kramer, die alle waren veragt buiten zyne eigen, schoon hy met de zyne al de waereld bedriegt. - Kortom deze Luiden streken hier zulke partydige en ongenadige Vonnissen, en behandelden mannen van naam zo onbarmhartig, dat zy my het hart met schrik vervulden, en tevens met verontwaerdiging, terwyl ik over de veroordeelden met innig medelyden was aangedaan. - Ondertusschen verstond ik ook, dat zy zich in alle zaken drongen, al hadden zy 'er niets meê te stellen, en hemel en aarde bewogen, wanneer het aankwam op het beroepen van eene Predikant, wendende allerlei list, bedrog en zelfs dreigementen aan, om 'er een van hun smaak met geweld in te dringen. -
Ik ondernam het niet om my regtstreeks tegens deze Lieden te verzetten, wel voorziende, dat ik my zou hebben dood gebassen tegens eene grimzieke menigte, die my gemakkelyk kon overschreuwen, my slegts vergenoegende eene algemeene aanmerking te maken over de hatelykheid van het lasteren, 't geen van die uitwerking was, dat ze hier mede ophielden, 't zy uit schaamte of om dat de tyt van scheiden daar was. - Thuis komende, vroeg myn Neef wat ik van die Luiden dagt, en of hy my dezen avond niet in een zoet gezelschap gebragt had? Ik gaf hem ten antwoord, dat ik my omtrent eenige menschen van zyn Stad magtig bedrogen had, meenende, dat dezelve geheel bestond uit zulke Cordaten, als hy me had leeren kennen, voor ik in deze byéénkomst geweest was. - Gy hebt van onze Stedelingen, zei myn Neef verkeerd geoordeeld, men vind 'er veele van dat zoort, als ik u van dezen avond heb leere kennen, in onze Stad, die anders niet doen, dan zulke veroordeelen, die van hunne gevoelens verschelen, die, konden zy het meester worden, over alles zoude heen zitten, en nochtans den naam van Godvrugtige willen draagen. -
| |
| |
Ik zal 'er u nog by anderen brengen, als gy lust hebt wel van andere begrippen, dog daar men uit de eige gronden te werk gaat. - Myn Neef hield zyn woord, dan mogelyk deel ik u myne ontmoetingen in dezelve op eenen anderen tyd mede. -
Ondertusschen heb ik in deze twee Gezelschappen eens regt leeren zien, hoe men veelal met brave Leeraars handeld, die voorwaar een beter lot verdienen, en hoe luttel het baten kan, werk van Studie gemaakt te hebben, daar men tog ten doel staat voor den laster van alle zulke Luiden, waar van men maar een haair breed behoeft te verschelen in de leiding zyner gedagten, om veroordeeld te worden. - De overdenkingen hier van hebben my het hart met zo veel schrik vervuld, om myne Studien voort te zetten, bedenkende, hoe weinig het dikwils zal baten, myn uiterste best aangewend te hebben, en alles te doen wat in myn vermogen was, om den mensch den weg der Zaligheid aan te wyzen, en inmiddels tot loon niets anders weg te dragen dan veragting; deze overweegingen, zeg ik, hebben my inderdaad doen besluiten, om naar een ander beroep om te zien, 't geen minder aan eens ieders oordeel, laster en berisping onderhevig is.
Dan ik merk dat myn Brief reeds al te lang is geworden, weshalve ik niets anders meer hier byvoege, dan dat ik blyve uw goedgunstige Lezer
Benignus.
| |
Antwoord.
De Heer Benignus begrypt reeds uit deeze eerste ondervinding, dat die aan den weg timmert, veel aanstoot lydt. Indien hy de begonne Studie voortzette, zou hy 'er nog meer gevoel van krygen: dan hy bedenke, dat het alzo met allen gelegen zy, die openbaare bedieningen hebben. Niemand is hier van vry, nog geestelyke nog waereldlyke Heeren. Hy overweege, dat men van alle posten en bedieningen zou moeten afzien, indien men het oor aan lasteringen leenen wilde. Wy zouden hem meer zeggen, indien het nog tyd ware hem van voorneemen te doen veranderen. De bewustheid van het nut, dat men in de waereld doen kan, moet in aandagtiger beschouwing komen, meer dan de ondankbaarheid der waereld.
|
|