| |
| |
| |
De Denker.
No. 559. Den 13 September 1773.
[Antwoord op denzelven.]
Non enim gazae neque consularis
Summovet lictor miseros tumultus
Mentis, et curas laqueata circum
Vivitur parvo bene, cui paternum
Splendet in mensa tenui salinum:
Nec leves somnos timor aut cupido
Quid brevi fortes jaculamur aevo
Multa? quid terras alio calentes
Sole mutamus? patriae quis exul
(Vervolg van No. 558.)
Mym Waarde Oom!
Wat U bewoogen heeft om te denken, dat ik op uw geduurig aanhouden in twyfel stondt om het Land te verlaaten, weet ik niet. Zeker, myn Buurman, u verhaalende, dat 'er geen hair van myn hoofd om dagt, heeft de waarheid U gezegd. 't Is
| |
| |
my lief, dat uw hart over myne Kinders hangt, en gy voor een goede Opvoeding zorgen wilt; maar wy komen in dat stuk niet over een. Ik dank U, dat gy ze iets beter gemanierd noemt, dan men van zulken, die buiten opgetrokken zyn, verwagten zou. Beter gemanierd wensch ik ze niet te zien, of moet ik myne Dochters tot dat einde naar de Fransche School zenden? Wat zullen zy 'er doen? Handwerken leeren; maar onze Land-Juffers, zo dra zy trouwen en Kinders krygen, komen geene Handwerken te pas, nog zyn gewoon by het Kinderbakeren Marli te naaien of iets dergelyks te doen: daarenboven draagt men hier niet, 't geen de Dames in uwe Stad met eige handen toestellen; die sieradien houden het geen douzain jaaren uit, nog kunnen tegen wind en weêr praaten, waar tegen wy onze mutsjes en hoedjes voornaamelyk noodig hebben; waarom wy gaarne van de Nieuw-modischen afzien. Om Fransch te leeren, behoeven wy haar niet heen te zenden; want het is duizend tegen een, dat ze met Mannen trouwen, die geen Duitsch verstaan. Ook denk ik haar niet te laaten reizen buiten 's Lands, en meen, dat ze met haare Moedertaal in haar eige Vaderland wel te regt zullen raaken. Het danssen heb ik haar zo veel geleerd, als noodig was om regt op 't Lyf te leeren gaan, en een goeden lugtigen gang te krygen; want hier buiten zyn wy allen fluks op de been, en het gaat niet, als men met anderen niet over weg kan. Voorts weet ik niet, dat 'er op onze Fransche Schoolen iets geleerd werdt, dat zy volstrekt behoeven te weeten, als huishouden, de wasch opdoen, vleesch en groentens in te zouten enz. Dit leeren ze allen van my, en zullen 'er vry bekwaam in worden, zo als het zich nu laat aanzien - Gy tragt verder ons in de Stad by U te lokken door het stellen van groote Inkomsten, die men 'er winnen kan, tegen de mindere, die wy hier hebben. Ik geloof ten vollen, dat men veel in de Stad wint; maar ook daar tegen dat men 'er veel verteert, welk
| |
| |
beide hier geheel anders is. Dus zullen wy, waar wy ook woonen, op een gelyken voet blyven, althans niet ryker in de Stad worden, het geen uw oogmerk is om onze Kinderen meer te kunnen nalaten. Ik vrees, dat veelen in de Stad te veel winnen, en de uitkomst leert, dat zy somtyds in eens alles weer verliezen, waar voor wy niet te vreezen hebben, zo lang wy ons hier buiten wat laag houden, en langs het walletje heen roeien. Ons oogmerk is, onze Kinderen te beduiden, dat zy zich op ons geld en goed niet moeten verlaaten; maar zich door eigen deugd en bekwaamheden in de Waereld moeten voorthelpen; dus weeten zy, wat hen tegen gebrek zal kunnen behoeden, wat 'er in storten. Deezen stokregel heb ik, en myne Broeders en Susters van onze Ouders geleerd, die vry wat indruk op ons in onze jeugd maakte, en niet weinig toegebragt heeft om ons te leeren oppnssen. - Gy valt op onze gezelschappen, en meent, daar ze weinig zyn en daar tegen veele in de Stad, dat de laatsten ons moesten aanspooren om des te eer tot een besluit naar uw genoegen te komen. Gy hebt lust gehad, Waarde Oom! om een weinig met myn Salet te boerten, ik kan het dulden; doch moet u tevens verzekeren, dat wy in ons klein gezelschap meer aangenaamheld dan in de groote vinden, en dit meen ik, weet de geheele Waereld, dat de laatsten ruim zo moeilyk als plaisirig zyn. Of wy schoon met onze vier Huisgezinnen al dikwils by een komen, hebben wy nooit uitgepraat; en wanneer wy geen stof hebben, heeft Domine, die veel geleezen heeft, bestendig een nieuwe aan de hand. Hy diverteert 'er ons altoos mede; maar hy maakt ook, dat wy 'er uit leeren, en dit is ons het aangenaamste, - Gy zegt, dat wy buiten de Waereld leeven, 't is zo; maar nu hebben wy ook met haar niet te doen, en dus veel minder omslags, als die zich met dezelve willen belasten, en de Ezels der Waereld zyn. Ik mag voorts wel lyden, dat 'er by U in de Stad duizend dingen in
| |
| |
één jaar gebeuren, waar van ik geen drie hoore. Ik denk, dat het een bewys is, dat ze my niet aangaan, even gelyk honderd duizend gevallen, die in China gebeuren, waar van ons niets ter oore komt zonder dat wy 'er nadeel by lyden, en waarin wy ook het minste belang niet hebben 't Is waar, dat wy dus weinig nieuws hooren; maar wy hooren dan ook niet veel nieuws, dat ontstigt of bedroeft. Lach met Boekzaal en bemorste Couranten, die ons laat ter hand komen: dit schaadt niet: wyl wy altyd met die papieren agter zyn, al is het geen jaar, gelyk in Indie, krygen wy het nieuws zo vroeg als een ander, die altoos vooruit is. - Wy kunnen wel niet met Boeren praaten, gelyk gy met Heeren en Dames; maar wy spreeken met Lieden, welkers hart op de tong ligt; die als gy hun vraagt, hoe zy vaaren, geen fransch woord ter inleiding gebruiken, zeggen: geobligeerd wél; maar die op het minste goed woord toonen hunne Obligatie te willen erkennen: wy denken voorts, dat gy al zo dikwils, zo niet meer, den ouden zang by praatzieke menschen, waar van de Steden doorgaans overvloeien, hoort, dan wy van de Boeren, die, met de steeds veranderende Velden en groeiend Vee, ook steeds van praat verwisselen. Welke Winden hier buiten 'er ook mogen waaien, en de menschen daar mede draaien; de dwarlwinden van belang en eerzugt verneemt men hier niet. En zy die altyd een aantal van onschuldige bezigheden in het Veld hebben, die van de vrugten hunnes geduurigen arbeids moeten leeven, kunnen zo ondeugend niet zyn, als Lieden, die in de Steden veel gelds moeten winnen, en spoedig willen ryk zyn: dus kunnen myne Kinders, wanneer ze met die der Boeren speelen of praaten, zulken dwaasheden niet leeren, zelfs niet by naame, waarvan uwe Steden zo vol zyn. Boerschheid is, dat de Ouden genoemd hebben, en wy noch noemen eenvoudigheid, en opregtheid, die by ons nog al veel gewild en bekend zyn, meer dan elders. - De van U opgetelde fraai- | |
| |
heden van Huizen, Tuinen, Comedien, nieuwe Modes van Klederen enz. zien we zeker niet; maar ons oog is 'er niet aan gewoon, en dus weeten wy 'er niet van; ook het zou ons vry wat aftrekken, als wy alle dagen eenige modellen van verschillende Cacatoes voorby zagen passeren. Wy weeten ook, dat de Waereld in verandering bestaat; doch vergenoegen ons met die kennis, en begeeren de praktyk liever aan een ander te laaten, dan ze zelve te oefenen. Wy zien, gelyk het U belief op te merken, altyd de Natuur, die bestendig dezelfde blyft, maar dat gezigt verveelt ons niet, om dat wy gehoord hebben, en ons is wys gemaakt, dat de onveranderlykheid te schatten is boven de wispeltuurigheid. - Nooit wordt, gelyk gy zegt, January gelyk aan July, maar de tyd des voorigen Jaars is gelyk aan den tegenwoordigen. Als uwe Stads-Almanakken, die wy gebruiken, waar zyn, is het in de Stad ook zoo gelegen, en dus ons niets te verwyten. Het veld is hier altyd het veld, enz. maar in de Steden zyn ook de huizen altyd de huizen, en men vindt 'er geene verandering dan aan veele weerhaanen, die op twee beenengaan. - Gy treft het wel met aan te merken, dat op het Land geen overvloed van eetwaren is, dat is zo; indien gy 'er door verstaat een overvloed van Haut gouts, van spyzen, die op veeler tafels komen, welke men niet kent, en welker naamen men met een papiertje op den rand der schotels behoorde te plakken. Men vertelt hier, dat onlangs de Kok van zekeren Heer in de Stad, die eenen gast kreeg na het eeten, in verlegenheid, de versleete ledere broek van den koetsier, aan een spyker in den stal hangende aangreep, en tot riemen gesneeden, en in de pan gebraaden hebbende, op tafel bragt, welke als een onbekende spys van den hongerigen gast met smaak, gelyk hy betuigde, genuttigd werdt. Aan zulke en dergelyke schotels hebben wy geen overvloed, en willen wel in dat gebrek blyven leeven, maar anders hebben wy, het geheele Jaar door, gemeene spys, als vleesch, brood, groentens enz. welke de groo- | |
| |
ten anders ook nog al lusten. Wy eeten wel eenige dingen wat laater dan gy; maar ook al veel op denzelfden tyd als veele Stedelingen, die liever Buitenplaatzen en Broeibakken moesten laaten vaaren, dan na veel gelds aan die dingen en de daarby hoorende pragt verspild te hebben, eidelyk de Stad moeten ruimen. Dus zyn wy te vreden in Juny en niet in January kropsala te eeten, en wyl wy niet beter weeten, of het behoort zo, watertanden wy in den winter niet naar koude groentens. - Zyt niet jaloersch, dat de Dichters tot lof van 't Buitenleven gezongen hebben; eenigen hebben ook aan uwe Steden gedagt. Is 't hier in den Zomer heet en in den Winter koud, laat geen Stedeling daarover klaagen, die des Zomers de weergekaatste straalen tusschen de huizen met een hygenden adem niet minder bezugt, terwyl geen windje hem daar verkoelt; die geen schuilplaats vindt, daar de guure Ooste wind de wyde straaten als een tregter doorvliegt, en alles doet klappertanden: ook daar meenen wy, sneeuwt het geen roozen. - Ontslaa my wegens alle deeze redenen van lang overleggen, wat ik doen zal, 't Land te verlaaten of de Stad te kiezen, Ik kon het een tyd lang wél in uw huis hebben, beter zeker dan op het Salet, maar dat haalt my niet over. Hoewel ik meene ook in de zo genaamde beschaafde waereld te kunnen verschynen zonder alle tekenen van boerschheid te vertoonen, zou ik 'er egter eene malle figuur maaken: ik ken de hedendaagsche complimenten niet, en ben te oud om ze te gaan leeren. Nog minder zou ik byzondere gezelschappen voor myne Meisjes begeeren, die niet gebooren zyn om Salet in miniatuur te houden, en zich vroeg bekwaam te maaken voor byeenkomsten, daar bloote uiterlykheden de heerlyke ydelheid van Lieden, tot gewigtiger pligten geroepen, uitmaaken. Laaten myne Zoonen te voet gaan, als zy beweeging noodig hebben; wat weeten zy van toeren met jonge Heeren, die na 't ryden meest een valschen toer speelen! wy, schoon afgelegen, kennen de bedorvenheden uwer jeugd. - Ik zugt, by het voort- | |
| |
leezen van uw Plan ter verandering van myn huishouden. Ik moet Koetsier, Kamenier, drie meiden, knegt enz. huuren. Onder welken last wilt gy my brengen, Waarde Oom! Brengt niet elke Dienstbode zyn ongemak aan? Is 't geen kunst zo veelen wél te regeeren? Heb ik niet genoeg te doen als ik myne Kinders maar wél bestiere? Wat zullen zo veele Domestiken my geld kosten in deezen duuren tyd? Wat zal myn Man moeten slaaven om zo veel te winnen? En wat niet minder my tegen de borst staat, is de beschryving, die gy van uwe hedendaagsche Stads-domestiken geeft; ook dat ik de mynen zal afdanken, om anderen in de plaats te neemen. Moet ik dan myne oude getrouwe huisgenooten wegjaagen, en lie den in mynen dienst ontvangen, met welken ik wegens hunne zo genaamde wellevendheid en zwier onmogelyk zal kunnen leeven? Gy hebt my genoeg gezegd om my alleen hier door van het verwisselen van woonplaats af te schrikken: nu heb ik vreede in huis; myne dienstbooden, nog van den ouden trant, beminnen my, vliegen op myn wenken, en zyn zo trouw als goud; 't welk met de anderen zo ik merk zo niet zou gaan: voor zulken zou ik nog wel byzondere meiden en knegts moeten huuren. Neen Waarde Oom! dat gaat niet, laat ons maar voor altoos dit stuk af breeken, en 'er niet verder over schryven. Beklaag my, dat ik zo zeer van de hedendaagsche welleevende waereld afkeerig ben, en ik zal my verheugen, dat ik op het Land eene andere wyze van leeven volge, vergeeten blyve, en daar myne Kinders in eenvoudigheid optrekke. Ik blyf met al myn hart,
UED. onderdanige Dienares
C.... P....
| |
| |
* * *
Ik heb de Copy van deezen en den voorigen Brief, my door eenen Vriend bezorgd, in het licht willen geeven, om het Karacter van een oud Man, verslaafd aan de Waereld, en die de zynen gaarne daarin zoude brengen, aan veelen, die hem gelyk zyn, in zyne egte kleuren, te vertoonen. Zy billyken ongetwyfeld zyn doen. Maar wat zullen ze zeggen, als zy het Antwoord deezer vernuftige Land-Dame, die gewis niet links is, geleezen hebben? Hoe kragtig schittert haar Verstand en Deugd 'er in uit! - Wanneer zal zy het in de waereld het verste brengen, wanneer de voordeeligste party voor zich en haare Kinderen kiezen, als zy blyft daar ze is, of naar de Stad gaat? Ik behoef dit niet te beslissen. Men oordeele over het stuk met die onpartydigheid, welke der zaake waardig is.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thierry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|