| |
| |
| |
De Denker.
No. 558. Den 6 September 1773.
[Brief van een Oom, een Man van de waereld, om zyne Nigt van het Land in de Stad te lokken.]
Ille terrarum mihi praeter omnes
In dit en het volgende Vertoog hebben we beslooten twee gecopieerde Brieven aan onze Leezers mede te deelen.
Myn waarde Nigt!
Ik heb gehoopt, dat myn laatste bidden om voor den Winter in onze Stad te komen woonen, u zou gewonnen en overgehaald hebben; gy scheen te wankelen, en meer dan ooit naar myne voorslagen te luisteren; doch uw Buurman, die gisteren in de Stad en by my geweest is, heeft my gezegd, dat gy nooit het Land verlaaten zult, dat 'er geen hair
| |
| |
op uw hoofd is, welk denkt om hier te komen woonen: 't spyt my, dat ik dit moet hooren; ik heb daarom beslooten niets meer aan dit stuk te doen, als deeze brief u niet van gedagten kan doen veranderen. Overweeg nogmaals, lieve Nigt! dat uw huishouden vermeerdert; gy hebt nu al zeven Kinders, en wat zult gy dezelven daar buiten laaten leeren? Schoon zy iets beter gemanierd zyn dan men van zulken, die op het Land opgetrokken worden, verwagten zou, hadden uwe Dochters evenwel noodig, dat zy hier een paar jaartjes op de Fransche School gelegd wierden, om handwerken en danssen te leeren, en dat was ook niet kwaad voor uwe jongens, die eerst wat beschaafd dienen te worden voor dat zy uit 's Vaders huis zo direct naar de Latynsche School, en daarna naar de Academie gaan om tot Advocaaten te studeeren. Ik beklaag dikwils uwe eigenzinnigheid, dat gy al uw klein volkje zo digt by u houdt, en niet kunt besluiten om ze eene hedendaagsche Opvoeding alhier te laaten geeven. Hemel! als myne Ouders ook zo gedagt en gehandeld hadden, welk een vierkante Boer zou ik gebleeven zyn? Al myn genoegen en Fortuin in de waereld heb ik alleen aan de Stad te danken. En zo zal het met uwe Kinderen ook moeten gaan, want dat buiten leeven is geen leeven; ik heb dat gezien. Men loopt 'er zo maar heen, en 't komt 'er niet op aan, hoe! Zomers in de Zon, dikwils zonder hoed of muts, 's Winters in de koude, zo dat ze paars en blaauw zien; altyd vroeg op voor dag en daauw, 's avonds met de hoenderen naar bed; alreeds zo ervaren in het boeren-werk en bovenieren, dat men zou zeggen, dat gy uwe Kinders alleen daartoe opfokte. Van dien trant van leeven moeten zy af, en moeten geheel geciviliseerd worden. - Doch om van U niet af te wyken, daar ik met u begonnen heb, zo laat ik u vraagen, wat u toch zo verzot maakt op het Buitenleeven? 't Zvn geen overgroote winsten, die 'er uwen Man kunnen houden: ik weet genoeg, hoe veel inkomsten hy heeft, en waar uit ze voortspruiten; en kan daarom in de waereld niet begrypen,
| |
| |
hoe gy 'er te zamen van leeven kunt: ik verteer in een half jaar, schoon ik alleen ben, meer dan gy in een geheel: uw Man, wyl hy wél weet op te passen, kan hier twintigmaal zo veel winnen, dat een punt is van groote consideratie; want als gy geen meer inkomsten hebt dan nu, wat zult gy uwe Kinderen kunnen nalaaten? Zy moeten wel van my erven; maar ik ben nog sterk, en kan nog lang leeven. - 't Zyn ook geen aangenaame gezelschappen, die U of uwen Man buiten kunnen houden. De Domine, de Schoolmeester, en de Schout zyn alle de fatsoenlyke Lieden, die gy my kunt opnoemen om mede te converseren, en daar twee van deeze maar getrouwd zyn, hebt gy ook geen meer Vrouwen, met welke gy Salet kunt houden. Zeker, lieve Kind! al een raar Salet, waar mede gy u vermaaken moet! de rest zyn niet dan louter boeren en boerinnen, by welke men eene wel-leevende conversatie vinden kan, is het niet zo? My dunkt, dat als gy met u zeven, die alleen de fatsoenlyke Lieden uitmaaken, op eenen winterschen avond by elkanderen zyt geweest, gy voor een geheel jaar moet uitgepraat hebben. - 't Zyn dan geen gezelschappen, geen menigte Vrienden, die u kunnen houden, uwe Vrienden woonen hier; gy leeft volmaakt buiten de waereld. Wat weet gy, dat 'er in omgaat? Ik wil wel wedden, dat duizend dingen in één jaar hier gebeuren, waar van 'er geen drie u bekend zyn. Nooit hoort gy van wat nieuws. Ik geloof, de waereld zou kunnen vergaan, eer het u ter ooren kwam. Al wat u misschien nog iets leert, zal de Boekzaal en de Couranten zyn; maar hoe laat krygt gy die, en hoe bemorst? dan eerst als ze hier door twintig handen gepasseerd zyn, als 'er eene occasie voorvalt om u die te zenden. De tegenwoordige Oorlog zal misschien al geëindigd zyn, eer gy eens weet, dat hy begonnen is. Honderd dingen, zelfs die hier voorvallen, en weetenswaardig zyn, zullen nooit tot uwe kennis komen. Boeren kunnen u niets vertellen; by hen hoort men altoos den ouden zang, van Ossen en Koeijen, van zaaien en maaien, van Vee en Veld.
| |
| |
Gy gaat wel eens by hen zitten om daarvan te praaten, niet waar? Zyn dan de houten hutjes deezer lomperts uwe Paleizen, daar gy visites geeft? Wat kunnen uwe Kinders daarvan leeren? Niet dan boerschheid, zo gy niet te vuur en te zwaard u daar aanstonds tegen verzet. - 't Zyn ook geen fraaiheden, die u daar buiten bekooren kunnen. Wat zoudt gy 'er fraaiheden zien! Nog Huizen, nog Tuinen, nog Comedie, nog Nieuwe Modes in Meubels of Klederen krygt gy te zien, alles is by u den ouden knegt. Weet men by u wel, dat de waereld in verandering bestaat? Dat gy ziet, is altyd de Natuur, en die is bestendig dezelfde. January van voorleden Jaar is aan January van dit Jaar gelyk, en zo is met alle Maanden: nooit wordt January gelyk July. 't Veld is ook altoos het Veld. Dat in voorige tyden groen was, is nu niet wit of rood geworden. Tarw blyft Tarw, al zaait men die honderdmaal, en dus, dat men het eene Jaar by u ziet, ziet men ook in het andere. - Ook is het geen overvloed, die u, dunkt my, aan het Land kan binden: op Dorpen is maar niets te krygen, gy moet wel dikwils gebrek lyden. Ik eet in 't begin van January al kropsala, en gy denk ik, vier Maanden laater. Als men niet slagt, heeft men by u geen Vleesch. Zee-visch komt, zo veel ik weet, maar zelden op uwe Tafel, en Zomers kunt gy geen anderen krygen, dan die met groote moeite uit uwe Vyvers, welke ik niet zou lusten, om dat ze niet gespeend is, gehaald wordt. - Kortom, 't wil weinig zeggen, waarvan de Land-Dichters, en gy zulken ophef maaken. Zomers verbrandt men in de open lucht door de hette; in den Herfst staat men bloot voor het guure Weder; des Winters krimpt men 'er weg van koude, en in de Lente sneeuwt het 'er geen roozen. Kunt gy 'er anders van getuigen, Lieve Nigt! Breng tot verdediging van uw Land-Leven al voor den dag wat gy kunt; gy mist daar de vermaaken van de Steden, de conversatie van ordentelyke Lieden, aanmoedigingen tot geld winnen, zo nodig voor uwe Kinderen, en wat al niet meer? Considereer het geen ik u schryve, en kom
| |
| |
hier woonen; kunt gy met een huis niet zo schielyk op uw slag komen, gy kunt uw intrek by my neemen; en gy zult het zo goed hebben als ik; gy zult alle weeken op het Salet gaan, daar myn Vrouw Zaliger ook gegaan heeft, en het gezelschap op uwe beurt in myn huis wederom ontvangen: men zal ook gelegenheid zien te krygen, dat voor uw jongste Meisje van vyf jaaren een gezelschap, dat rond gaat, gevonden werde; want zo ver is hier reeds de hoflykheid gevorderd, dat zulke kleuters al mede met haar soort converseren, dat niet weinig toebrengt om haar vroeg bekwaam te maaken voor alle groote byeenkomsten. Ik zal by mynen Stalmeester een paar jonge Paarden, twee of driemaal 's weeks vast, laaten huuren voor uwe twee oudste Zoonen, om met andere jonge Heeren van fatsoen een toertje buiten de Stad te gaan doen. Nog zal men zyn best doen om hen in eenige speelpartyen te brengen, waar ze van langzaamer hand de behandeling der Kaarten, en het fyne van met voordeel te speelen zullen kunnen leeren. Voorts zullen wy overleggen, tot wat Negotie wy uwe jongens zullen optrekken; dat beter zal zyn dan Studeren, want het dienen geldwinners te worden: uwe huishouding, myn Lieve Kind! is zwaar, en gy kunt, als gy op uw eigen gaat woonen, niet toe in één jaar met het geen, waar van gy nu agt jaaren kunt leeven. Reken maar eens op, een Koets en een Wagentje aanteleggen; twee Paarden voor dezelve, en twee om onder den Man te gebruiken voor uwe Zoonen te koopen, en den kost te geeven; een huis van vyftien honderd gulden te huuren; een Kamenier, drie Meiden (om dat gy zo veele Kinders hebt) voorts een Koetsier en op zyn minst eenen Knegt te houden; minder kunt gy het altoos niet doen. Dit nieuwe leeven zal vry wat kosten, en ik weet wel, uw geldje zal niet toereiken; maar uw Men en uwe jongens zullen 'er op moeten uitsnuiven, en dan is 'er op allerlei manieren geld te winnen, daar kun je geen denkbeeld van formeeren, en dat moet ook zo gaan, en alles goed maaken, want wie zou het anders hier kun- | |
| |
nen houden! Wat ik u nu bidden mag, wyl ik hoop met alle deeze drangredenen u overgehaald te hebben, is, dat gy ook uw best doet by uwen Man; want al wat ik hier omtrent doe, geschiedt uit zuivere liefde voor u beiden en uwe Kinderen; voor wie zou ik toch anders zo zorgen, ik heb, gelyk gy weet, buiten u geen kind nog kraai in de waereld. Maar draag ook zorg, dat uwe oudste Kinders u in dit stuk betamelyke gehoorzaamheid bewyzen; want ik vrees uit het geen my laatst door de ooren is gewaaid, dat zy het al vry eens met hunne Ouders in deeze zaak zyn, en geleerd hebben geweldig te smaalen op de Stedelingen; alzo zy voorleden Zomer drie jonge Heeren en Juffrouwen uit onze Stad buiten gezien hebben, die zo geweldig en onbetamelyk aangingen, dat het geheele Dorp op stelten raakte, meenende, hoewel het eerlyke jonge Luiden waren, dat het Spin- en Rasphuis op eenen nagt opengebrooken waren, en dit gezelschapje daar uit ontkoomen. Doch gy weet, hoe jonge Luiden zyn, als zy den teugel wat ruim hebben; men kan dan zo naauw niet zien, en gy zult wel doen uwe Kinderen te beduiden, dat dit eene vrolyke party is geweest; doch dat, als de Jonge Heeren en Juffers thuis zyn, zy zo stil leeven als de Nonnen in de Kloosters, en dat men dan nooit hoort van eenige onbetamelykheden. Voorts zou ik u raaden, dat, wanneer gy tot een besluit naar mynen zin komt, uwen knegt en meid, op welker eerlykheid, nedrigheid en vlyt ik u zo dikwils heb hooren roemen, hun afscheid geeft; naar dien zy geenzins zullen kunnen harmonieren met de Domestiken, die gy hier zult moeten huuren, veel min zich schikken naar den grootschen trant van leeven, welken dat volkje, conform de algemeene pracht, heeft aangenomen. Eerlykheid, nederigheid en vlyt worden toch hedendaagsch geoordeeld niet meer zo noodig te zyn in Dienstbooden als voorheen; althans men vindt ze 'er niet in, dat men wat door de vingeren moet zien, wyl zy aan den anderen kant in wellevenheid en zwier, dat wél staat, en de eer van het huis ophoudt, sterk
| |
| |
zyn toegenoomen. De uwen toch zouden hier een misselyke figuur maaken, en u meer onteeren, dan achting byzetten. Gy behoort met luister in een Stad te verschynen, en dat zal my regt plaizier doen. Nu lieve Kind! ik laat alles aan u over, overleg het, en denk, dat uwe Kinders van my erven moeten. Ik heb het een en ander, dan op uwe komst herwaards dringt, maar ten ruuwen geschetst: 'er is nog veel meer dat ik te zeggen heb, doch men kan alles niet schryven. Nu verwagt ik met de eerste occasie een Antwoord, dat my behaagt, en gy u niet beklaagen zult. Ondertusschen groet uwen Man, en de Kinders.
Ik blyve met alle dienstoffertes
Myn Waarde Niet.
UEd. Dienstw. Dienaar
en Oom
N.... B....
Amsterdam den 16 Augustus 1773.
* * *
Da Schryver van deezen Brief zal ongetwyffeld veelen hebben, die hem in zyne gevoelens zullen toevallen; ten minsten nu meer dan in voorige dagen. Wy zouden op denzelven nog al wat hebben, aan te merken; doch wy zien 'er van af, en ver- | |
| |
zoeken alleen, dat men zich niet haaste met hem wierook toe te zwaaien; men bekroone niet te schielyk zyn wel denkend hoofd, naar veeler gevoelen, met palm. Eene Vrouw zal den Schryver in ons volgend Vertoog antwoorden; en daar Vrouwen niet zelden in haar oordeel voor dat der Mannen niet behoeven onder te doen, hebben onze Leezers, die anders dan de Schryver deezes Briefs denken, een Repliek te wagten, dat hun voldoen en anders gevoelenden, verlegen zal maaken.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thierry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|