| |
| |
| |
De Denker.
No. 554. Den 9 Augustus 1773.
[De onbetamelykheid van Critiques te maaken op de nieuwe verwagt wordende Psalmen.]
O nobis modo sit communia Sacra tueri
Cura. ----
Hoogstratanus.
De gebreken van Dathenus Psalmberyming liepen reeds voor meer dan anderhalve Eeuw onzen Voorvaderen in het oog. Verscheiden ondernamen van tyd tot tyd eene andere op te stellen. Onder deezen hebben eenige haare verdiensten; doch met allen werd niet meer uitgeregd, dan dat dezelver Dichters eenen kortstondigen roem behaalden, en na hun afscheiden eene proeve nalieten, hoe men dien Berymer zou kunnen verbeteren, behalven dat zy steeds in gedagtenis deeden blyven de noodzaaklykheid der veranderinge. Daar in deeze Eeuw de Dichtkunde zo wel als de
| |
| |
Taal meer aangekweekt en beschaafd geworden, en daarby de smaak zeer verbeterd is, hebben de aanstootelyke uitdrukkingen, stopwoorden, oude versleete taal, enz. van Datheen meer in het oog moeten loopen; des twee Dichtkundige Gezelschappen ondernomen hebben, elk eene andere Beryming, te geeven. Het eerste overzag en verbeterde de Psalinen van Dr. Voet, als welken geenzins, gelyk doorgaans gemeend word, van vooren tot agteren, door dien Dichter, hoewel ze op zynen naam zyn uitgekomen, om dat hy 'er de eerste en voornaamste hand aan had geslagen, geheel opgesteld zyn: het tweede gaf ooder den naam van het Kunstgenootschap met de Zinspreuk Laus Deo Salus populo, eene andere Beryming, welke twee buiten twyfel de beste zyn, die wy tot dus verre gezien hebben. Zonder ze thans te willen vergelyken, en ons oordeel daarover te zeggen, 't geen reeds zo meenigmaal met en zonder grond van veelen, zelfs van die geene kundigheid daartoe bezaten, geschied is, hebben ze beide dat groot nut gedaan, dat ze de oude beryming dat Datheen byna algemeen in een ongunstiger licht gesteld hebben, dan ze ooit geweest is: byna algemeen, zeg ik, want eenige Lieden zonder smaak, zonder kennis van Taal-of Dichtkunde, en anderen, die, gelyk het onweetend gemeen, de Psalmen van Datheen onder de Kanonike Boeken plaatsten, of die het zich eene eere rekenen voor het oude, hoe gebrekkig het ook zy, altoos te pleiten, yverden en schreeuwden tegen alle verandering in dit stuk. Zy bragten tegen de invoering van fraaier Liederen zeer veel in; doch 't was van zulk ecn gewigt, dat wel de onweetenden het
| |
| |
oor daar aan leenden, maar nooit Lieden van kundigheid en smaak kon overhaalen, om Datheen een uur langer in de Kerk te houden. Met al hun schermen hebben zy mogelyk een nieuw Psalmgezang een korten tyd te rug gezet; doch aan den anderen kant de oogen van meer lieden, die, te vooren geen deel in den stryd neemende, dien aan anderen overlieten, geheel geopend. Middelerwyl naamen veele Kerkelyke Persoonen, die het regte doorzigt in die zaak hadden, het stuk ter harte; het raakte daar door in overweeging by de hooge Kerkelyke Vergaderingen, en eindelyk werd het door toedoen van deezen onder het oog van de Hooge Overheid gebragt, daar het weezen moest, zou het een spoedig en tevens een gelukkig einde bereiken. De billykheid der zaake, 't voordeel en de stigting der Gemeenten behoefden niet lange by deeze te pleiten om haare toestemming tot de bezorging eener andere beryminge te verkrygen. Wy erkennen met eene hartelyke dankzegging, dat 's Lands Vaderen een zo kloekmoedig bestuit namen, om aan het algemeen verlangen van Lieden, die gaarne met den verstande zingen, zonder langer uitstel te voldoen; en, daar de yver des Prinse Erfstadhouders in deeze zaak bekend staat, zal het voort- en doorzetten derzelve onder zyne voornaamste en nuttigste bedryven van den Jaare 1772. altoos met regt gerekend, en, gelyk wy vertrouwen, van Nederlands Kerk danklyk erkend worden. Deeze zo aangenaame overeenstemming van de Algemeene Staaten en den Prinse bragt het besluit voor den dag, dat elke Provintie éénen bekwaamen Predikant in 's Hage af zou zenden, die onder
| |
| |
het oog en met medewerking van Politike Heeren, in Taal- en Dichtkunde bedreeven, eene Nieuwe Psalm-beryming voor Nederlandsch Kerk zouden kiezen. Dit besluit werd in den aanvang deezes Jaars ten uitvoer gebragt: het lastig doch hoognoodig Werk werd kloeklyk begonnen, wegens wyze redenen met geslooten deuren behandeld, (wat had toch het gemeen met de wyze van uitvoeringe te doen?) met veel yver voortgezet, en is gelukkiglyk ten deezen dage geëindigd. Waare Kristenen, die niet dan stigting bedoelen, verlangen nu om de nieuw berymde Liederen in handen te hebben, en met een godgewyd hart te mogen zingen. Zy zullen ze met eerbied uit de handen hunner Overheden ontvangen, en niet anders daarvoor kunnende vergelden dan hun een dankbaar en liefderyk hart toe te dragen, willen ze den zegen over dit werk, en derzelver Persoonen hartelyk blyven bidden. Maar wat zullen anderen doen? Het spyt my, dat ik het zeggen moet, en ik zou het verzweegen hebben, indien ze my niet door hun voorneemen vooraf al te openbaaren gedrongen hadden tot het openbaar tegenspreeken van hun gedrag. Men brandt, naamelyk van nieuwsgierigheid om de nieuwe Liederen te zien, en die te vergelyken met die van van Ghysen, Voet, en het Kunstgenootschap: men wil weeten, hoe veelen, en welken men uit den eersten Dichter, die zeker veel minder dan den tweeden en derde zyn, overgenoomen hebbe: men wil natellen; of men 'er meer uit Voet dan uit het Kunstgenootschap hebbe behouden: men wil eindelyk, zo 'er veranderingen in gemaakt zyn,
| |
| |
die veranderingen beoordeelen; en wat zal dan het slot en de nuttigheid van dit noodeloos werk zyn? Mogelyk, gelyk men niet onduister te verstaan heeft, zal men het gaan becritiseren. Mag ieder een dat niet doen? Immers ja! Lieden, die geen Hebreeuwsch verstaan; die geen kennis van hunne eige Taal hebben; die geen Dichters zyn; die niet weeten, hoe de woorden naar de Muzyktoonen gesteld moeten zyn; hebben egter oordeel en waarom zullen ze dan hun oordeel, daarover niet mogen zeggen? Hun zal alle dagen gevraagd worden: wél hebje de nieuwe Rym- Psalmen al gezien? Wat zegje daarvan? Zyn ze zo veel beter dan die van Datheen? Munten ze uit boven die van Voet en het Kunstgenootschap? Moeten we het nu daar mede doen? enz. En zullen ze dan op alle die vraagen den mond moeten houden? Wél neen! Ze vinden 'er ten minsten stof in, om vyftig avonden, op welken ze anders niet te praaten hebben, met discoereren over dezelven doortebrengen: zy hebben nu eene nieuwe gelegenheid om met hun oordeel te brilleren, en kunnen het vermaak genieten van zulken, die niet van het zelfde gevoelen met hen zyn, in den baard te vaaren; iets dat anders alle dag niet gevoeglyk kan geschieden. Onder deezen zal men mogelyk eenigen vinden, die niet te vreden zyn met hun oordeel alleen medetedeelen aan byzondere persoonen; maar zich verschuldigd rekenen der geheele waereld te doen weeten, wat zy 'er van denken, wat zy 'er in te berispen of goed te keuren gevonden hebben. 't Zal dan niet vreemd zyn, zo men eenige dagen daarna Advertissementen van dit soort in
| |
| |
de Couranten vinde: 'Er zyn gedrukt by.... Aanmerkingen over de nieuwe Rym-Psalmen - Vergelyking tusschen de Psalmen van Dathenus, en de nieuwe Psalmen voor Nederlands Kerk - Toets der nieuwe Psalmberyming, en dergelyke edele Schriften meer. En zyn zulke verheven Geesten zelve niet in staat om hunne gedagten daarover op het papier te brengen, zy vinden overal Pennen te huur, die in staat en veerdig zyn voor een gering loontje, als zy 'er maar drie woorden van weeten, aanstonds een geheel Geschrift van te maaken, dat eenige stuivers kost.
Wy hebben dan al weêr eenige nieuwe Piéces te wagten van een soort edelmoedige Lieden, die ons met hun oordeel en Critiques zullen voorlichten. Ons word hier mede geen kleine dienst gedaan, alzo ik, en zeer veelen met my gewoon zyn, als wy een Boek in de hand krygen, by de eerste leezing meer te letten op het geen fraai is, dan op zulke dingen, over welken nog wel eens de schaaf mogt gaan, en dus zien wy altoos in een goed werk veel meer schoonheden dan gebreken; de laatsten zien wy zelfs wel eens geheel over het hoofd, te zeer ingenomen zynde met het geen ons behaagt. Nu zou 't immers jammer zyn, dat ik, en veele andere botterikken met my, de nieuwe Psalmberyming in handen krygende, ons alleen vermaakten met het schoone, dat 'er in uit zal schitteren, en, door dien schitter-glans verblind, niet zouden zien de feilen, die 'er in mogten zyn naar het oordeel van die Helden. Noodzaaklyk is het dan, dat wy domöoren, die deeze niet ontdekken, nog van belang rekenen die te kennen, dezelve evenwel
| |
| |
weeten, dus zullen die Schryvers en Kritieken dezelven ons goedgunstiglyk gelieven aan te wyzen. Wie twyfelt, of deeze aangenaame diensten zullen ons gedaan worden. Als Gasten aan eene wel opgedischte tafel zitten, eeten zy het beste vleesch van het gebraad, en werpen de beenderen, schoon 'er nog wel iets aan blyft zitten, maar voor de honden, die 'er agter staan, welke nooit beter te vreden zyn, dan wanneer hun veele beenderen toegesmeeten worden, waar aan nog wat te knabbelen valt: zo zullen deeze Lieden hier handelen: zy zullen aasen op feilen, en zich daarin verheugen. - Wy zouden tegen de gemelde handelwys dier menschen wel iets hebben in te brengen; maar wy vreezen, daar zy zo scherp kyken, dat ze aanstonds zouden bemerken de weinige kragt onzer gewaande klemredenen, en uit dien hoofde ons aanstonds over staag werpen: anders zouden we hen nederig vraagen, of zulke Aanmerkingen, als zy zullen maaken, ook eenig voordeel zullen doen aan de Kerk? Of dezelven aangenaam zullen zyn aan de Heeren, die zo veel tyds en moeite (zwaare moeite, in de daad) besteed hebben tot de keur der beryming? Of dit eene offerhande van waare dankzegging zal zyn aan onze Overheden voor de zorg en kosten, door haar daartoe aangewend? en, eindelyk, of het een Onderdaan, naar goddelyke en menschelyke wetten, geoorloofd zy, een Werk, tot algemeene stigting geschikt, uit de handen van de allerwaardigste Leeraaren gekomen, en op last en gezag der Overheden gedrukt, met Aanmergen, van hoedanigen aart zy ook mogen zyn, aanteranden? Dan deeze vraagen zyn zo gering,
| |
| |
dat wy 'er niet mede voor den dag durven komen; dus hebbe men alleen te wagten, wat de Heeren Bedillers te zeggen zullen hebben, als de nieuwe Psalmen openlyk verschynen. Wie toch durft zich vooraf in de bresse stellen, om heilige dingen tegen hen te verdedigen?
* * *
De Heer Philomusus weete, dat zyne ideës in zynen brief van den 19 July my behaagen, en eerlang van dezelven gebruik zal worden gemaakt.
De Denker.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thierry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|