| |
| |
| |
De Denker.
No. 553. Den 2 Augustus 1773.
[Oorzaaken van de vermindering der Huwelyken; slegte gevolgen van de pragt.]
Elige cui dicas, tu mihi sole places.
Ovidius.
Welk eene gelukkige Eeuw beleefde men, toen 'er voor twee Gelieven, om met elkander in den Echt te treeden, niet anders noodig was dan eene zuivere genegenheid, en een wederzydsch goed gedrag, waar by de toestemming der Ouderen zich aanstonds voegde. Die gouden Eeuw is voorby; want met de verandering der tyden zyn de Zeden, doch zonder noodzaake, veranderd. Het menschdom bemint de ydelheid, en wyl deeze liefde onwettig is, straft de ydelheid op haare beurt haare Aanbidders. Thans zyn de voorbereidsels, onderhandelingen, vertraagingen, en te loorstellingen, die noodwendig voor het aangaan van eene Huwelyks-verbindtenis moeten voorvallen, zo menigvuldig, als die voor het sluiten van een Vredes-congres gebeuren. Den vreede te
| |
| |
maaken tusschen twee Mogendheden, is dikwils veel gemakkelyker dan twee Gelieven tot den Echt te brengen. Behalven, dat dikwils de Ouders de onnoodige en ongeoorloofde vriendelykheid hebben van hunne Zoonen en Dochters, buiten hun kennis, aan anderen half te verbinden, ten minsten onder vleijeryen of bedreigingen van hunne ongenade hen te noodzaaken die keuze goed te keuren, welke zy gedaan hebben; zo is het meestal, vooral onder den Adel, Patriesche Familien en fatsoenlyke Burgers, zo geleegen, dat, wanneer jonge Lieden zelve de keuze doen, welke zy ten vrouwe of manne zullen neemen, en hiervan den Ouderen kennis geeven met verzoek van toestemminge, groote raadsvergaderingen ter overlegginge noodig geoordeeld, en belegd moeten worden. Voorheen plagt men Familie tegen Familie, fatsoen tegen fatsoen, gedrag tegen gedrag in de balans te leggen, en kwam dat, voor al het laatste, vry gelyk uit, dan wierdt den Gelieven oorlof tot het Huwelyk gegeeven. Men kan thans wel in het geheel niet zeggen, dat dit over en weer weegen ophoudt; maar het is heden niet meer de ziel van de zaak: allermeest is het geld de spil, waar op het rad draait Zo dra men tegenwoordig hoort zeggen: het is een schoon Huwelyk, kan men verzekerd zyn, dat 'er aan beide zyden braaf schyven zyn, en de toestemming der Ouderen zo haast verworven is geworden, als zy gevraagd werdt. Durft daarentegen een Meisje een jongen Heer naar haaren zin, doch zonder geld, kiezen; men spreekt, ik weet niet wat, ten haare nadeele: althans, onder het optrekken van den neuse, geeft men, alhoewel zy de zedigste en hupschste Juffer is, genoeg te kennen, dat het haar alleen te doen is om getrouwd te zyn. Aan den anderen kant, onderneemt een ryk jong Heer een Meisje, dat, hoewel van fatsoen, niets in de melk te brokken heeft, te bepraaten, dat ze met hem trouwe, men ziet hem voor een halven gek aan. Deeze twee laatste gevallen zyn uit dien hoofde thans zeldzaam geworden. Een Huwelyk, ongelyk in goederen, uit zuivere genegenheid geslooten, is een witte raven. Uit liefde voor het geld wordt 'er meest algemeen
| |
| |
getrouwd; maar gelyk dit algemeen is, zo is het ook even ongelukkig in de gevolgen. Om maar één voorbeeld aan te haalen; in myne buurt, en die niet verre uitgestrekt, woonen zes fatsoenlyke Familien, allen uit puure liefde voor het blinkend metaal gehuwd, maar ook allen ongelukkig. De goude Eeuw van te trouwen wien men wilde, mids men zuivere min en goede Zeden vondt, is voorby; men heeft nu andere maximen te volgen: men moet het om 't geld, daar men de booter voor koopt, doen, en anders niet. De oorzaak hier van moet men in de pragt zoeken. Het hedendaagsche leeven kost ten minsten tweemaal zo veel, zo niet meer dan voor vyftig jaaren; des moet men om zyn fatsoen te houden een Juffer zoeken, die tweemaal zo veel heeft, als eene in dien tyd behoefde te hebben om wel aan den man te raaken. Maar dit trouwen om geld wordt voor zulke Liefhebbers hoe langer hoe lastiger: 't moet thans al veel op de gis af. Een Juffer, die één paar duizend gulden ten huwelyk zal krygen, slaat thans al zo groot een front, als een die vyftig hebben zal. Daar men elkander in de beurs niet kan kyken; daar veelen vast en wel gegoede luiden schynen, maar zo onverwagt, zo schielyk als een champignon verdwynen, moet men om gerust te zyn, by het uittrouwen zyner Kinderen, eenigermaate in het ruwe kunnen berekenen, wat de Ouders der beminde party omtrent geërfd hebben, wat zy in de negotie hebben kunnen winnen, hoe veel 'er circa verteerd wordt enz., want zonder hierop eenige calculatie te kunnen maaken, is het bedroefd haggelyk het huwelyk te sluiten. De Pragt is dus oorzaak, dat veele jonge Lieden niet kunnen trouwen op den regten tyd, nog met wien zy zouden willen, wanneer zy naar de inspraaken der liefde luisterden. Dus zit 'er niet anders op, dat men, trouwende uit liefde met een min gegoed persoon, zynen staat vermindere, of ongelukkig worde, wanneer men een groot Huisgezin krygt: of dat men trouwe om het geld, en met iemand zich verbinde, welke men niet zuiver bemint nog beminnen kan; of ten derden dat men ongetrouwd blyve: en waartoe men, de twee laatste gevallen kiezende, dan ver- | |
| |
valt, behoef ik niet te zeggen. Een zeker Zedekundige, opmerkende, hoe algemeen de Pragt Europa heeft bedorven, zegt daarom, dat gelyk minyver in Persie, plegtigheid in China, armoede onder de Tartaaren, en wellustigheid in Circassie, zo ook gierigheid en hebzugt in Europa vaardig is de zuivere liefde te wêerstreeven; want gierigheid en hebzugt zyn de groote beweegredenen, die, wegens de pragt, welke veel noodig heeft, een naauwlettend oog doet slaan op den persoon, welke men ten echt staat te verkiezen.
Daar nu het getal der maatig gegoeden veel grooter is dan dat der ryken, moet noodwendig volgen, dat de ryke Juffers ras aan den man geraaken, en naar de overigen niet veel navraag gedaan worde. Een jong Heer, een Juffer zonder geld niet kunnende maintineeren naar den hedendaagschen zwier, ziet liever van het Huwlyk af, trouwt by de week, en vervalt tot buitenspoorigheden. Dit verderft de Maatschappy; hy verleidt door geld een eerlyk Meisje, of hy gaat by die van slegt alloy zyn. Men slaat derhalven voor, de Huwelyken aantemoedigen, in navolging der Romeinen: men begeert, dat zo wél men hennip- meekrap- en tabak-planteryen voortzet, en met belooningen aanmoedigt, men alzo de Huwelyken moest aanmoedigen. Hier toe zou best zyn de pragt te veiminderen; want kon een jong Heer door naarstigheid in zyn beroep door de waereld komen, al nam hy eene Juffer zonder geld, welker zwier en kostbaar leeven hem niets kostte, te eer zou hy besluiten naar eene uit te zien, die zyn oog bekoorde, te meer gelukkige Huwelyken zouden 'er dan ook geslooten worden; te meer welvaart en rust onder de Maatschappy zich vertoonen; te meer zouden onze Inwooners vermenig-vuldigen; te zorgvuldiger de opvoeding der kinderen behartigd worden, enz. Doch wie is het, die om deeze reden de pragt fnuiken zal? Dat kan niet geschieden, ten zy de Grooten eerst beginnen, maar wie zal het van deeze verwagten, daar ze de invoerders der pragt zyn? Welk een mirakel zou 'er in de waereld gebeuren, zo deeze daar aan eerst de hand sloegen?
| |
| |
Daar is nog een ander kwaad, dat de Pragt, geholpen zo door een overvloed van geld, het geen den prys van alles heeft doen vermeerderen, en zyn eigen waarde heeft verminderd, als door de duurte, die in deeze laatste jaaren geheerscht heeft, voor den dag heeft doen komen. Ik doel op de menigte ongetrouwde Dienstbooden, die zeer nadeelig voor den Staat en oorzaak zyn van de agterblyyende Huwelyken onder het gemeen. De Pragt der Grooten vordert een menigte Dienstbooden. Holland heeft zulk een groot aantal daarvan noodig, dat het zich zelve niet generen kan: Gelderland en Overyssel moeten dan jaarlyks een groot aantal dier Recruten overzenden, om de plaatzen der gestorvenen en getrouwden, of die 'er meer noodig zyn, wederom te vervullen. De eerste Provintie levert voornaamelyk Koetsiers en knegts, die daar by den Adel een korten tyd gediend hebben, dan wel van den boer komen, alzo men daar veele paarden fokkende, ook veele jonge Lieden heeft, die op den bok kunnen zitten. Daar nu het getal der Koetzen in ons Land zeer toegenoomen is, en noch toeneemt, zyn 'er zo wel meer Koetsiers als Knegts noodig. Even zo is het geleegen met Meiden en Kameniers, welke voornaamelyk door de andere Provintie geleverd worden. Indien wy eene Lyst mogten hebben van deeze vier soorten van overtollige Dienstbooden, ik meen van Koetsiers, Knegten, Meiden en Kameniers; overtollige zeg ik, dat is, die 'er voorheen niet gehouden zyn, en nu noch konden gemist worden, zy zou al een fraai aantal uitmaaken. Deeze nu leeven allen in den ongehuwden staat; trouwen zy, aanstonds krygen zy andere opvolgers, en dus blyft het getal der ongehuwde Domestiken altoos even groot. Op die wyze onttrekt men, ik kan het niet bepaalen, en durf niet gissen, een verbaazend groot getal van menschen, die den Staat voordeelig konden zyn, indien zy in hunne Provintie bleeven, en daar trouwende zich op den Landbouw toeleiden. Maar, zegt men, waar zal men die Lieden plaats geeven om te bouwen? dan zullen 'er te veel Boeren komen? Deeze twee tegenwerpingen kunnen gedaan worden door iemand, die niet weet, welke groote
| |
| |
vakken onbebouwd Land in onze Provintien gevonden worden. Te veel Boeren kunnen 'er dan niet zyn, daar wy Land voor hun hebben. Hadden wy 'er nu meer, wy hadden graan, en zouden zo veel van vreemden voor zo hoogen prys niet behoeven te haalen. Wy mogen het dan een ongeluk rekenen voor die twee Provintien, dat haar de Pragt zulk een aantal van Dienstbooden, door het lokaas van hooge huuren verlokt, jaarlyks doet verliezen. Deeze ongehuwde menschen berooven den Staat van een menigte kinderen, en zyn dus zeer nadeelig. Bleeven zy thuis, trouwden zy, bouwden zy het Land, men zou binnen eenigen tyd ons Vaderland in die streeken beter bevolkt zien, en meer inkomsten uit onze Gronden trekken. Nu hebben wy aan dit overtollig getal ongetrouwde Lieden niets dan onnutte eeters, voedsel geevende aan de pragt der Grooten: wy missen onontbeerlyke Inwooners. Ik heb op dat ik dit ter bevestiging van myn gezegde 'er nog byvoege, Dorpen in ons Vaderland gezien, die niet gewoon zyn veele Domestiken te leveren aan andere Provintien: het natuurlyk gevolg daarvan is, dat het getal der Inwooneren 'er zeer aangroeit, en de dorre tot nu toe ongebouwd gebleeven Landen aangetast, en tot vrugtbaare velden gemaakt worden, om hen te voeden. Terwyl nu de Ouders aldaar het vermaak hebben, dat hunne kinders by hen blyven woonen en elders niet rond zwerven, winnen deeze, de hand kloeklyk uit den mouw steekende, zo veel, dat zy 'er niet alleen zelve van eeten, maar ook andere kunnen voeden, waar door natuurlyk de welvaart en rykdom van die plaatzen van tyd tot tyd toeneemt. Dit is ook de reden, dat men thans begonnen heeft graanen te zaaien op onze Eilanden om 't leedige Land daar voordeel te doen geeven. Zulk eene vermeerdering van Inwooneren, door de Pragt nu agter gehouden, wordt thans des te noodzaakelyker, alzo de verzwakkende Zeevaart, minder volks dan voorheen noodig hebbende, oorzaak is, dat die Dorpen, daar meest Zeelieden pleegden te woonen, thans zo versmelten, dat men aan eenigen het zigtbaar verval aanstonds kan merken, en anderen reeds byna tot de helft weg zyn.
| |
| |
De Pragt, toegenoomen door een overvloed van geld, heeft niet alleen den prys daarvan doen verminderen, maar ook die der eetwaaren doen stygeren, en de hier bykomende duurte van alles, werkt te zaamen om de Huwelyken in de Steden agter te houden, en den gemeenen man, die aan onze vervallende Fabrieken den kost niet meer kan winnen, van daar te verjaagen. Indien eene geoorloofde en binnen de paalen blyvende Pragt zich ontfermen wilde over onze Fabrieken, en meer van daar dan uit Londen en Parys den opschik ontleenen, de gemeene inwooners der Steden zouden niet behoeven te vertrekken, of de huwelyken agter moeten laaten: maar het tegendeel nu plaats hebbende, vervallen eenige Steden dermaaten, dat men geheelen straaten van huizen afbreekt, en tot tuinen maakt; in andere groote Steden zyn de huuren zo laag gedaald, dat men 'er voor minder prys kan woonen dan op aanzienlyke Dorpen; in sommigen staan een groot getal ledig; in de meesten neemt het getal der Inwooners af: kan men 'er my drie wyzen, daar het getal toeneemt, wy zullen 'er wyzen, daar men tien duizend en meer burgers minder telt dan voorheen. En 't droevigste is, dat men weinig verbetering hierop te wagten heeft, indien men voortgaat de oude Vaderlandsche Zeden af te leggen; want het Huwelyk geen aanmoediging meer hebbende; jonge Lieden niet durvende trouwen, om dat men geen kans ziet wegens de pragt, duurte en verval van Fabrieken aan de kost te komen, moet het getal der Inwooners hoe langs hoe meer smelten, en de Zeden verergeren. Wy hebben Lysten gezien van plaatzen, daar een zesde, een vierde, een derde, de helft zelf der Huwelyken nu minder is dan in voorige jaaren, schoon het getal der Inwooners dier plaatzen omtrent of geheel gelyk gebleeven is. Uit welk voorbeelden, waarop de aandagt van veelen niet valt, zo wel als uit al het boven gezegde blykt, hoe veel vriendelyke diensten de Pragt aan ons Vaderland doet. Wy haasten ons zo om te gronde te gaan; als of wy te laat zouden komen. De Grooten hooren hiervan; de minderen, die al mede, naar hunnen staat, het zeil te hoog op ge- | |
| |
trokken hebben, hebben ook de ooren niet gestopt; maar niemand zet zich met ernst ter verbetering Men ziet met eene onbedenkelyke koelheid het Land verminderen en wegzinken in die oude moerassen, waaruit het opgetrokken is, dan men laat het zinken. Als het kalf verdronken is, zal men de put dempen. Wilden vyf en twintig, vyftig of meer Familien in eene Stad de handen in een slaan, en te gelyk beginnen een hervorming te maaken in al wat verbetering noodig heeft: wilden zy geene klederen draagen, dan die in de Fabrieken onzes Lands gemaakt zyn: wilden zy hunne overtollige Domestikken verzenden naar de plaatzen, van waar zy gekomen zyn; wilden zy een wel opgesteld Plan van menagement mede deelen, en aanpryzen aan hunne Vrienden; zy zouden navolgers hebben, en de vervallen zaaken zouden zekerlyk hersteld kunnen worden. Maar wie zullen dit edel werk beginnen? Wie hebben noch zo veel liefde voor het zinkend Vaderland over? Wie voelt dat Patriottisch vuur in zich branden? Het kwaad schuilt niet elders maar in onzen eigen boezem, dan wie durft het daaruit rukken? - Neen, liever zorgeloos, liever onverschillig gebleeven, hygt men te gelyk naar den roem van den grond gelegd te hebben tot de toekomende, tot de naby zynde puinhoopen van het Vaderland: andere Volken zullen 'er dan dit gedenkschrift wel op schryven willen,
Hier woond' een vry en moedig Volk,
Dat uit moeras en waterkolk
Gereezen, elk een wetten schreef,
Zo lang het by zyn deugden bleef;
Verbasterd in zyn nageslagt
Verloor het rykdom, eer en magt.
Door dart'le weelde en pragt verdronken,
Is 't in dees ouden poel verzonken.
|
|