| |
| |
| |
De Denker.
No. 552. Den 26 July 1773.
[Het Officiers-leeven, als zeer arbeidzaam en geschikt, beschreeven, tot wederlegging van het voorig Vertoog.]
Angustam, amici pauperiem pati
Robustus acri militia puer
Condiscat: et Parthos feroces
Vexet eques metuendus hasta,
Vitamque sub dio et trepidus agat
Virtus repulsoe nescia sordidoe
Intaminatis fulget honoribus:
Nec sumit aut ponit secures
Arbitrio popularis aurae.
Antwoord van den Denker op den Brief, in het voorgaande Vertoog mede gedeeld.
MYN HEER!
Ik vreeze, dat gy meer liefde voor veelheid van schyven bezit, dan voor het geluk van uwe Kinderen. Hierop, dunkt my klaar, draait het geheele spil. Alles zal by u wel zyn, wanneer gy niet voor een kwaaden Winter bang behoeft te zyn; schoon uw vry warm zitten 'er u en de uwen reeds tegen bevei- | |
| |
ligd heeft. Minder vrees zult gy daar voor hebben, als uw oudste Zoon by de Negotie blyft: de zugt naar rykdommen is dan de bron van uw ongenoegen tegen hem. Gy onderzocht niet, of hy in den krygsdienst gelukkig zou kunnen leeven. - Ik zie gaarne, dat Kinders der Ouderen keuze in het omhelzen van een beroep, zo 't maar mogelyk zy, volgen, en het gevalt my niet te zeer, dat uw Zoon, die het reeds zo verre in den Koophandel gebragt heeft, dat hy goede slagen kan doen, nu het 'er op gezet schynt te hebben, om de Negotie te verlaaten, en tot het militaire leeven over te gaan. Ik ben niet afkeerig van te gelooven, dat hy daarin zin gehad hebbe van zyne jeugd aan, maar op uw dringen zich tot den handel hebbe moeten schikken, en dus lang daar by gebleeven is. De heerschende neiging van zyn hart komt nu boven, en meent door vaderlyk gezag niet beteugeld te moeten worden. 'Er is veeltyds geen reden te geeven, waarom Kinders tot dit, en niet tot een ander beroep hellen. Ik meen, dat men dwaalt, als men niet den vinger der Voorzienigheid daarin erkent. Waar zou het heen, als alle Zoonen der Kooplieden, Kooplieden moesten worden? Zyn uwe twee andere Kinders niet genegen en bekwaam om u in den handel te ondersteunen? Moet ik om u plaisier te doen, dat is, om u mogelyk een ton ryker te maaken, dan gy nu zyt, uwen opgestelden brief, zo als hy is, overschryven, en aan uwen Zoon zenden? Vergeef my, dat ik zulks niet doe, terwyl ik u vergeef de wyze, op welke gy van het krygsleeven schryft. Uwe onweetendheid in dat slag van zaaken verraadt gy, welke ik edelmoedig bedekken zal, zo wel als veelen uwer gezegden, ingerigt om uwen Zoon bang te maaken, waar niets minder dan een teder vaderlyk hart doorstraalt: althans indien ik dus van u schreef, gelyk gy verzoekt, zou ik oordeelen u de grootste eer niet aan te doen. Op eene andere wyze moet men uwen zoon, die oud genoeg is, om te hooren en de reden plaats te geeven, over het stuk onderhouden. Is 'er geen ingewortelde afkeerigheid van den Koophandel in hem, ik twyfel niet, of uw Zoon, die gy zegt van goed verstand, naarstig, zui- | |
| |
nig, en braaf te zyn, zal zich laaten gezeggen. Maar kan hy gegronde redenen voor den dag brengen, waarom hy den krygsdienst verkiezen wil, zyn karakter, dat gy in weinig woorden afgemaald hebt, strekt my ten waarborge, dat hy niet bloot staat zulk een Man te worden, of zulk een leeven te leiden, als gy goedgevonden hebt in uwen brief te schetzen. Dan om my thans niet verder over deeze zaak uit te laaten, zal het best zyn, dat gy, die my meent te kennen, eens ten mynen huize komt met uwen zoon, wanneer ik het beproeven wil, of wy de zaak tot uw genoegen kunnen vinden. Alvoorens wil ik u egter het een en ander, tot dit stuk betrekking hebbende, mededeelen. Op een avond in de week houde ik met eenige Heeren een vast Gezelschap, waar in dikwils een bejaard Officier komt. Daar hy een Godsdienstig, verstandig, en vrolyk Man is, zyn wy allen ongemeen verheugd, wanneer wy hem zien. Hy brengt toch doorgaans eene levendigheid in ons Gezelschap, die anders wel eens gemist wordt. Eergisteren was hy by ons, toen ik, een lust tot boerten voorwendende, hem vraagde, of hy geen berouw hadt van zich in zyne jeugd overgeeven te hebben aan een leeven, waaraan werkeloosheid en luiheid zo zeer eigen zyn? Hy lachte over de vraag, en zeide in ernst: ‘denken dan de Heeren, dat Geleerden, Regenten, Kooplieden enz. alleen werken? Myn Vader deedt my jong zynde in den dienst gaan; toen ik noch geen verstand genoeg hadt van 't een of ander beroep te kunnen kiezen. Myn Kapitein verzogt de Officiers der Compagnie, waar onder ik geplaatst was, en belastte de Onder Officiers een waakzaam oog op my te houden. Wel dra leerde men my eene zindelykheid, die my eigen werdt, die my altoos by gebleeven, en zelfs in myn geheel Huisgezin overgegaan is. Ik moest myne slobkouzen, myn geweer, myne klederen zelf schoon houden. Dit veroorzaakte, dat ik schielyk op alles begon agt te geeven, dat niet in den haak was. Deeze properheid deedt my myne klederen lang en net draagen. Myne inkomsten klein zynde, schoon myn Vader my eenig zakgeld gaf om als een fatsoenlyk kadet voor de dag te kun- | |
| |
nen komen, deedt my de zuinigheid leeren. Hy wilde niet, wanneer het myne beurt was op de wagt te trekken, dat ik ze door eenen Soldaat zou laaten waarneemen: ik moest dan in 't guurste weder zo wel als de rest op schildwagt staan, en 's nagts op de brits slaapen, zo lang ik met anderen geen rondte deedt. Dit deedt my zodanig aan de lucht gewennen, zulk een hard lighaamsgestel krygen, dat ik geen hinder gevoelde, wanneer myne klederen, ten tyde dat ik te velde was, styf in myne tent aan 't lyf bevroozen: daar aan schryf ik ook toe myne tegenwoordige gezondheid, die ik onafgebrooken noch geniete. In de eerste Guarnisoens plaats droeg myn Kapitein, op myn Vaders verzoek, zorg, dat ik vaardig zou leeren cyfferen; ook gaf hy my een Franschen, Hoogduitschen, en Engelschen Leermeester, met welke drie Taalen te leeren ik werks genoeg hadt zo lang als ik Kadet was. Deezen arbeid moest ik my laaten welgevallen: ik oordeelde het noch gemakkelyker te hebben dan veele andere Kadets van ons Regiment, die men, ter vermyding van ledigheid, geheele dagen, jaar in jaar (uit in de Latynsche School liet gaan. Toen ik het Fransch meester was, en het Hoogduitsch vry wel sprak, wierdt ik juist tot Vendrig verheeven. Toen gelastte myn Kapitein, altoos met hem Fransch, gelyk hy ook al vroeger gedaan hadt, en met de Hoogduitsche Soldaaten altyd hunne taal te spreeken. Hy wilde, dat ik nu meer tyd besteeden zou tot het Engelsch, en zelfs tot de Mathesis overgaan. Nu leerde ik tevens tekenen, en de beginsels der Vestingbouwkunde, geen uur op een dag hadt ik leedig. Toen ik dit alles te boven was, wilde myn Kapitein, dat ik meer op Assemblees zou koomen, en in allerlei fatsoenlyke Gezelschappen om de waereld te zien Hy gaf my eenige lessen om de karakters der menschen te leeren kennen: ook oordeelde hy, dat ik, dagelyks, zonder wind of weêr aan te zien, wandelen moest, schermen, te paard ryden, enz. om niets van myne sterkte en vlugheid te verliezen. Hy deedt zelfs wel eens een toer te voet buiten de Stad van vier of vyf uuren om my aan fatigues te gewennen. Zo,
| |
| |
myn Heeren! handelt men by ons met jonge Lieden. Men beschouwt de Kadets als Kinderen van het Regiment, tot welken allen even veel betrekking hebben. Elk Soldaat eert hen, maar geen een verdraagt ook van hen eenige baldaadigheid. Elk Officier houdt op hen het oog. In een Fransche School is men nimmer onder zulk eene strenge subordinatie. Men geniet veel vryheid, maar ongevoelig streng bepaald. Zy willen van jonge Lieden braave Soldaaten voor het Vaderland, geen Ligtmissen maaken -. Doch ik dwaal van het spoor. Myn Kapitein leide my nu op tot de Studien, als ik het zo eens noemen mag. Hy leerde my de beste Boeken over de Oude- en laatere Geschiedenissen, Aardryksbeschryving, Staatkunde, Godsdienst, Zedekunde, Natuurlyke Historie enz. kennen: eenigen leende hy my, anderen kogt ik, of om den ballast 'er niet van te hebben by veranderingen van Guarnisoenen, huurde ik ze by de Boekverkoopers. Van agteren merkte ik, dat hy, om myn smaak in het leezen te doen krygen, eenige goede Romans en andere aanlokkende Schriften in de handen stopte, tot dat hy zag, dat ik zo geheel aan het leezen vast was, dat 'er my niemand ligtlyk van af zou gekreegen hebben. Dit gevoegd by den vryen omgang met allerlei soort van menschen, byzonder van kundige oude Officieren, Regenten en Predikanten, Geneesheeren enz. begon ik, naar myne jaaren, ook al wat te weeten. Ik hadt hier nevens nog het geluk, dat ons Regiment meer dan andere van Guarnisoen veranderde; dit gaf my gelegenheid om de meeste Steden van het Vaderland te zien; elke Provintie en Stad, daar wy bleeven, in haar onderscheide soort van Regeering, voor- en nadeelen, Producten, Fabrieken enz. te leeren kennen, met meer menschen kennis te maaken, en alles natevorschen, dat ons Vaderland betreft, al diende het geen niet in myn kraam: ik hadt 'er tyd toe, en het gaf my dikwils aanleiding in gezelschappen om mede te kunnen praaten over zaaken, waarin ik anders den mond niet zou hebben durven roeren: met één woord, dus sleet ik myn leeven, voorwaar niet lui
| |
| |
nog werkeloos, en hieldt 'er mede aan tot mynen trouwdag. Myn oog viel op eene zeer beschaafde bekwaame Juffer, die meer verstand van den Godsdienst en goede Zeden bezat dan goederen in de waereld; maar gelyk men zegt: dat het een boer niet is wys te maaken, hoe een Soldaat aan de kost komt, zo ging het ons ook zo lang, tot dat ik Kapitein wierdt. Zo dra ik getrouwd was, veranderde ik eenigermaate het Plan, dat ik dus lang gehouden hadt. Het gezelschap van myne deugdzaame verstandige Vrouw was my zo aangenaam, dat ik het bywoonen van andere byeenkomsten zo veel verminderde om het haare te genieten, als eenigzins met de welvoegzaamheid kon bestaan. Ik las nu geen andere boeken zo veel als die over de Opvoeding schreeven. Dit kwam my wel te pas. Ik werdt Vader in tweederlei opzigten, over verscheiden eigen Kinderen, en over eene Compagnie Soldaaten. Geen Leermeester zette ooit voet in myn huis, ik leerde alle de mynen a b c, leezen, schryven, cyfferen, tekenen, zingen, danssen, schermen, te paard ryden, taalen enz. Wien kon ik dat werk beter toebetrouwen? Buiten 's huis leerden myne Kinders van anderen Duitsch, in huis spraaken zy niets dan Fransch en Hoogduitsch. In den Godsdienst onderwees ik hen zelf, en 't bestier hunner Zeden bleef ook voor myne rekening. Dus begrypt gy, myne Heeren! dat ik genoeg te doen vondt. Wat myne Compagnie betrof; op deeze gaf ik tevens agt. Ik leerde eerst alle de karacters myner Soldaaten kennen, en die doorgrond hebbende, viel het my niet moeilyk hen met een zagt woord te regeeren. Hunne belangen de myne rekenende, en voor dezelve waakende met gelyke zorg, viel het my niet bezwaarlyk hunnen genegenheid ten eersten te winnen. Weetende uit welke Provintie elk afkomstig was, hoe en wanneer daar wat te winnen ware, gaf ik myne Soldaaten, op dien tyd, verlof om voor eenige maanden naar huis te gaan. Die met Vrouw en Kinderen bezwaard waren, liet ik in tusschen de wagtloonen der afweezigen verdienen: andere wees ik middelen aan om noch een
| |
| |
stuivertje te verdienen: de Kinders liet ik door sommige Soldaaten, die leezen konden, dagelyks onderwyzen, zonder aanzien van Godsdienst, en gaf hun voor die moeite een douceur uit myn sak, enz. ziet, Heeren! zo lui en werkeloos heb ik myn leeven gesleeten, en zo doe ik noch, als ik by myn Regiment ben: oordeel nu, of wy verdienen, dat ons Mitié daar voor te boek kan staan.’ Ja maar alle Officieren, hernam daarop een van ons, leeven op zulken trant niet, als myn Heer ons daar zyn eigen leeven geschetst, heeft. Zo oordeelen veelen, hervatte hy, by mangel van kennis: maar geloof my, onder Officiers vindt men de wellevendste en bekwaamste Lieden. Eenigen zyn door langduurige oplettendheid op het bestier van Europa, op het belang van elk byzonder Ryk, en door veel leezens bekwaame Staatkundigen geworden: anderen zyn goede Landmeeters en Landbeschryvers: sommigen hebben veel liefde voor de Natuurlyke Historie, en hun ledig overschietende tyd geeft hun gelegenheid om zelfs Kabinetten van inlandsche dingen te verzamelen: eenigen zyn goede Taalkundigen: met één woord, verre weg het grootste deel, ik hadt haast gezegd, allen zyn in het een of ander deel der Weetenschappen min of meer, veelen in verscheiden takken zeer wel ervaren; en om de lust daar toe meer optewekken, heeft ons Regiment, en tegenwoordig verscheiden anderen een eigen Bibliotheek, voorzien van de beste Boeken, uit onze eigen penningen verzameld, die elke Officier leezen kan. - Die gepensioneerd zyn, en ingevolge hun klein Tractement zich ten platten lande begeeven hebben, muntten in de jagt uit, en eenigen hebben zich, om niet ledig te loopen, op de Landbouwkunde toegelegd, die, gelyk ik dikwils ondervonden heb, al vry ver in ondervindingen gevorderd zyn. Meermaalen heb ik my verwonderd, dat deeze Heeren niet meer aangezogt werden door fatsoenlyke Lieden om als Gouverneurs met jonge Heeren te reizen of naar de Academie te gaan. Hunne beschaafdheid, kennis der waereld, taalkennis, en byzonder eene aangenaame conversatie, waarin niet zelden Officiers
| |
| |
boven andere menschen verre uitmuntten, zou hen daartoe volkomen in staat stellen, en zulke jonge Heeren aftrekken om ander slegt gezelschap op de Academien op te zoeken. Door dit middel zou men vreemde Gouverneurs kunnen missen, die geen bekwaamheid hebben om van de Regeering des Lands, van de byzondere gesteldheid en intrest der Provintien enz. een woord aan hunne jonge Heeren te leeren; 't geen ik altoos beschouwd heb van veel belang te zyn: ten minsten zou het meer uitblusschen de lust tot het vreemde, daarentegen de liefde voor het Vaderland meer opwekken, deszelfs inwendige gesteldheid hun leeren kennen, en de jonge Lieden al vroeg tot bekwaame Regenten vormen, 't geen ik denk, dat omtrent de meeste jonge Heeren verwaarloost wordt enz. Ik zou 'meer zeggen, maar myn discours wordt te lang; het is tyd dat ik afbreeke, en myne consideratien aan de Heeren overlaate, enz.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thierry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|