| |
| |
| |
De Denker.
No. 544. Den 31 Mey 1773.
[De Vraag, wanneer men moet opstaan en naar bed gaan, opgelost.]
Surgehat jam Aurora toro, necdum impiger AEthon
Hinnitu primo montes adflabat Eoos,
Jussa animo, monitisque ducis parere laborant.
Wanneer moet men opstaan, wanneer eeten, wanneer naar bed gaan? Op deeze vraagen kan geen antwoord gegeeven worden, dat algemeen zal voldoen. Een Landman zal zeggen: als de Zon opgaat, als men 's middags honger heeft na een kloeken arbeid, en als de Zon ondergaat. De Stedelingen zullen van een geheel ander gevoelen zyn; doch deeze verschillen wederom onderling De meesten zullen ten zeven uuren Zomers opryzen, 's middags ten één uur eeten, daar men op de Beurs moet gaan, ten twee uuren, en 's avonds ten elf uuren naar bed, dat al vry algemeen is: anderen, byzonder Lieden, die oordeelen zich in alles van het gemeen te moeten onderscheiden, staan ten negen uuren op, eeten ten drie en gaan 's nagts ten één uur naar bed. Hoe veel
| |
| |
verschillen deeze van de Landlieden? Zy staan onverfrischt uit den slaap op, als de Landman reeds eenige uuren heeft gearbeid; zy beuzelen zo wat aan eenige dingen, als deeze denkt van uit te scheiden; zy doen een toertje met de koets, als deeze van tafel opstaat; zy gaan zonder honger 'er aan zitten, als deeze weêr in vollen arbeid is; zy drinken thee, als deeze van het werk komt; zy gaan aan de speeltafel, als deeze zich op een oor legt; zy gaan onvermoeid naar bed, als deeze zynen slaap haast zal eindigen. Wie nu van deezen handelt meest overeenkomstig met zyne gezondheid, met den aart der dingen, en den eisch der natuur? Zulke vraagen zullen zy, die wy hier verbeeld hebben, niet dulden, en zeggen, dat de Mode tot eene wet heeft gemaakt van ten negen uuren optestaan, ten een uur 's nagts naar de rust te gaan, dat hier aan geen veranderen is, of men moet besluiten eigenzinnig te willen zyn, en tegen de heerschende manier zich verzetten, dat geen welleevend mensch ooit zal doen: dat ook de Natuur hier van nergens eene andere wet heeft gegeeven, maar aan elks keur overgelaaten, hoe hy hierin wilde handelen: daar by dat het niet ongezonder is ten negen dan ten drie of vier uuren 's morgens op te ryzen, ten twaalf dan ten drie uuren te eeten, en ten negen dan ten één uur 's nagts naar bed te gaan. Zy zullen dan van geene verandering in deezen willen hooren, en gelyk zy de eerste onderdanige slaaven van de Mode zyn, zullen zy in deezen de nieuwste Mode ook liefst willen blyven volgen. Wy willen gaarne erkennen, dat zulk een mensch nugteren zou opkyken, als men hem ten drie of vier uuren met de ooren uit het bed trok, ten middage de spyze opdischte, en 's avonds ten negen uuren maande naar zyne slaapkamer te gaan. Dan hoe vreemd hem zulks ook mogte voorkomen, of hoe sterk hy voor zyne ingevoerde en aangenoome Mode van laat op te staan, laat te eeten, laat ter ruste zich te begeeven, moge pleiten, en van geen wet der natuur hier willen hooren; het is egter zeker, dat zulk een trant van leeven niet overeenkomt met de wet der Natuur, den aart der dingen, veel min dat ze voordeelig voor
| |
| |
zyne gezondheid is, of de aangenaamste wyze van leeven uitmaakt.
Zonder ons thans in te laaten in de manieren van andere Landen, die zeker anders zyn, en moeten zyn, daar de dag agttien of zes, en de nagt zes of agttien uuren duurt, spreeken wy thans alleen van ons Land, daar men zulk een trant van leeven zomer en winter door houdt: doch om niet tot dezelfde zaaken telkens te vervallen of te herhaalen, willen wy alleen de wyze van leeven in den zomer in overweeging neemen
De Landman staat met de Zon op, de ander komt ten negen uuren eerst te voorschyn. Wie van deezen twee handelt best? De eerste heeft het genoegen van de pragt der Zon, wanneer ze uit de kameren van het Oosten met eenen schitterenden gloet opkomt, ten vollen te bezien Schooner gezigt is 'er in de Natuur niet. Het ontzet, verbaast, en verheugt het hart ongemeen. De Landman begrypt, dat de wyze Schepper haar doet opgaan, om alles voor hem te verlichten, om hem te helpen, dat hy wederkeere tot zynen arbeid; want voorzeker gaat de Zon niet zoo vroeg op om met haar licht den slaap te begunstigen en aan te zetten. De Landman hervat derhalven met eene nieuwe kloekheid zynen arbeid, waartoe niet weinig helpt, dat het Vee zich ook aanstonds opmaakt, de Runderen om te graazen, de Vogelen om den ontwaakten mensch met een vrolyken Morgenzang te vermaaken, en hem met vreugde te bezielen. De geheelen Natuur als verfrischt door den nagt, schynt nieuwe kragten gekreegen te hebben Kruiden en planten, de aankomende warmte gevoelende, willen den by nagt gestaakten wasdom als hervatten: met een woord, alles herleeft om het leeven weer te beginnen. Hier van weet of gevoelt een Stedeling niets. Hy slaat ten negen uuren op, wanneer de Zon hem al eenige uuren vooruit is; komt hy buiten, hy voelt de hette van den dag reeds gloeien; dit moedigt hem weinig tot den arbeid aan. De geschaapen dingen hebben reeds afgelegd die verfrissing, welken zy eenige uuren vroeger toonden in den nagt ontvangen te hebben Veele planten laa- | |
| |
ten zelfs de bladen reeds hangen, als reeds aamegtig. Wat zal hy nu veel uitvoeren? Zo hy begint aan een werk, de gloeiende middag - hette, die sterk nadert, dooft ras den lust uit, en jaagt hem weer naar binnen, zonder die frissche lucht te hebben ingeädemd, welke zo aangenaam als gezond is, wanneer men de muffe slaapkamer en het warme bed verlaaten heeft. Die algemeene vrolykheid der Natuur, die aanmoediging tot den arbeid, welke men zo overvloedig 's morgens vindt, zal hy ook niet ontdekken, nog tot eenig werk dus aangenoopt worden, gelyk een ander, die de gansche Natuur in den vroegen morgen zich ziet aangorden ter uitvoeringe van Gods groote oogmerken.
Algemeen dan wyst de Natuur aan, wanneer men behoort op te staan, en zo menschen klaagen over een kort leeven, waarom verkorten zy elken dag, hun gegeeven, eenige uuren, die ze, onweetend van hun bestaan, werkeloos doorbrengen in den slaap? Wat liggen zy noch te ronken, als de geheele Natuur ontwaakt is? De Planten zelve slaapen nooit dan by nagt. De Dieren, de Vogelen winnen het deezen af: alles is dan reeds in de weêr, het arbeidt, het slooft, maar de mensch, de Heer der waereld, die over alles zyn oog moest laaten gaan, slaapt noch.
Dan zo algemeen als het uur van opryzen door de Natuur wordt aangeweezen, zo algemeen werdt het uur van eeten niet geleerd. Het is voor elk mensch tyd van het middagmaal te houden, wanneer de maag haar neiging tot spyze door die prikkeling, welke wy honger noemen, te kennen geeft. Daar nu dit by den eenen mensch vroeger dan by den anderen werdt vernoomen, welk zo wel van den arbeid, die men doet, als van de gesteldheid des lighaams afhangt, is 'er voor allen niet wel een vast uur tot eeten te bepaalen. Volgden wy de Natuur, elk moest aan tafel gaan zitten, wanneer hy honger gevoelde: dan daar zulks eene ongeregeldheid in de Huisgezinnen zou verwekken, (welk men geen ongeregeldheid genaamd heeft, zo lang de waereld eenvoudig is geweest in de toebereiding der
| |
| |
spyzen) heeft men, sints lang, een vast uur van spyze te neemen in alle Huisgezinnen bepaald, en wy hebben de vryheid genoomen van onze maagen onder eene verpligting te brengen van voedsel te neemen o zy al of geen honger hebben. De maagen der Landlieden hebben over deeze Mode weinig te klaagen, want deeze zyn door den vroegen arbeid reeds voorbereid om met graagte ten elf, gelyk op de meeste plaatzen geschiedt, dan wel ten twaalf uuren te eeten; maar de maagjes der ryken zyn 'er in dit opzigt veel erger aan: een morgendrankje, een kopje koffy of chocolade heeft voor drie uuren de beweeging der maag al wat verslapt, of beroerd; de klok slaat drie, men zet zich eindelyk aan den disch, doch de trek is niet groot, waarom? men heeft weinig gearbeid, en dus het lighaam niet voorbereid om met eenige drift spyze te begeeren. En wanneer men al wat geëeten heeft, en de zwakke maag zich ter kookinge schikt, heeft men de goedheid om haar andermaal in haare edele werking te stooren door het inslurpen van heete sterke koffy, voor of zo dra men van tafel opstaat, en eenige uuren daarna den plas te vermeerderen door eenige menigte warme thee. Wat schoone spysverteering geeft men zich dan? De slappe maagvezelen, naauwlyk vermogend genoeg om een mengelmoes van spyzen, van tien of twaalf schotelen gebruikt, te verteeren, en te kleinzen, worden door het warme koffy en theewater noch meer verzwakt, en dus de edele spysverteering zeer ontroerd door dit ongeschikte vogt. Hoe geregeld is dan niet het diëet van veelen? Om de maag te helpen in de verteering der spyze, gebruikt men na het desert een glas Mallagawyn en om haar de versterking, hier door verkreegen, te ontneemen, drinkt men kort daarop sterke koffy: dit strookt wonder wel!
Dan hiervan genoeg. Veelen zyn boven de wet, zelfs die der Natuur; zy hebben de Natuur in hunne magt, en geeven haar zulke wetten, als het der Mode behaagt voor te schryven. Wy laaten hen dus leeven, gaan voort, en komen tot den tyd van slaapen. De Natuur zal ons dien aanwyzen zo wel als aan de
| |
| |
Dieren, maar wy luisteren naar haare ingeevingen niet, en willen zelve de meester over haar speelen. Dik wils heb ik met veel vermaak haanen en hennen reeds voor Zonnen ondergang naar de rust zien gaan, waar van daan het spreekwoord van met de hoenderen naar bed te gaan, dat is, zich vroeg tot den slaap te begeeven, gekomen is. De Haanen, die door een wonderbaar instinct den Landman zomers en 's winters vroeg tot den arbeid opwekken, willen den slapenden mensch door hun gekraai niet alleen doen ontwaaken maar ook elkander. Niets is vermaakelyker (men vergeeve my deeze korten uitstap) dan te hooren, hoe zy dit doen. Om dit waar te neemen, moet men zich in een Dorp bevinden, waar de huizen wyd en zyd verstrooid staan. De eerste Haan, die ontwaakt, roept zynen nabuur toe, dat hy wakker is, en gereed staat den roest te verlaaten; zo deeze niet antwoord, herhaalt de eerste zyn gekraai; wordt de ander daar door opgewekt, dan antwoort hy hem en kraait daarop zynen anderen naasten nabuur wakker, en zo vervolgens. Zyn 'er meer te gelyk wakker, zy kraaien hunne andere makkers toe, zo lang tot dat men van alle kanten in de rondte de Haanen hoort kraaien, dat in een vroegen stillen morgenstond al zeer verre kan gehoord worden, en my dikwils ongemeen vermaakt heeft. Dit Haanen gekraai valt s winters verscheiden uuren laater, als of die Vogels wilden te kennen geeven, dat men, wyl het laat daagt, ook laater moge opstaan; dan eenige Haanen neemen zo gezet den netten tyd van kraaien waar, dat menig Boer zich daarop zo goed verlaaten kan als op een horologie. Doch wanneer zy naar de rust gaan, kraait 'er geen een, zy schynen niemand hunner in den opkomenden slaap te willen stooren: algemeen gaat men stil naar den roest. - Waarom volgen niet de menschen de stem der Natuur, welke deeze Dieren zo bestendig gehoor leenen? Waarom keeren de Kinderen deezer Eeuwe de wetten der Natuur om? - De Landman volgt dezelve het naaste by, hy gaat vroeg naar de kooi: de Stedeling laat, veelen onder de Grooten zeer laat, na middernagt. Welk een ongeregeldheid onder de bewooners van
| |
| |
één Land in een stuk van zulk een gewigt? De Nagt is best geschikt voor den slaap. Alle Dieren kiezen denzelven daartoe, uitgezonderd de Rootdieren; dan wy tellen deeze niet onder de geenen, die aan dezelfde Natuur wetten als wy onderworpen zyn, en lyden dus uitzondering. Onze Huisdieren leeren ons best. De Nagt zeg ik dan, is het best geschikt voor den slaap. Het is de stilste tyd, en derhalven door de Natuur daartoe gevormd. De duisternis zelve leert ons deeze uuren daartoe kiezen. Onze huizen en bedden beschermen ons voor den avond dauw, vogtigheid der lucht, en nagtkoude die in ons laag Land nadeeliger dan elders is. De avond, byzonder de nagt voert eene bezwaardheid of loomheid a n welke veelen niet onbekend is Dit komt daarvan daan, dat de uitwaesseming des lighaams dan vermindert, welke wy herstellen, en vermeerderen moeten door den slaap. Zieken zyn ook altoos in den avond of tegen den nagt meest bezwaard. Als men laat opblyft, verspilt men te veel kragten, waar van veele Stedelingen en grooten by gebrek van oeffening, buiten dat geen overvloed hebben Dit verlies, dat ligtlyk verzeld gaat van eenige koortsagtige beweeging in het bloed, kan men als een Teringkoorts aanmerken. Zelden ziet men uit dien hoofde, dat die 's nagts blokken, eene frissche kleur hebben. En voorts genieten zy, die laat opblyven, zelden op den duur eenen gerusten slaap, want de minste koortshitte in het bloed maakt den slaap, onrustig. Daarby, zy, die laat naar bed gaan eeten laat, met weinig graagte. De geheele somberheid der Natuur maakt de geesten log, het lighaam vadzig, en werkt men dan nog wat na het eeten, gaat men zitten studeeren, telt men de uitgiften van den dag na, op dat het orde in zyne zaaken houde, en men met de noorderzon niet behoeve te verhuizen, men werkt zittende, en deeze ongezonde lighaamshouding brengt dan het haare toe om zich zelve meer schade te doen: ook is men veel stomper van geest, en door de minder of meerder bezigheden loom, daar men 's morgens frisch is, en in één uur meer kan doen dan 's nagts in drie. De Landman kent alle deeze nadeelen niet, hy komt
| |
| |
thuis uit het veld voor, of onder het vallen van den daauw, die op zyn harder gestel geen nadeel doet, waardoor de Stedelingen, die zomers gaarne een laate avondwandeling doen, zo veel lyden in onze altoos, dan byzonder vogtige lugt, vooral als hunne lighaamen door de warmte van den dag sterk ontslooten zyn, dat mogelyk eene der voornaamste oorzaaken van veele teeringen zyn, byzonder als zy in laanen onder boomen gaan wandelen, waar de uitwaassemingen, altoos blyvende hangen, het onzuiverste zyn, welke dan niet alleen ingeademd worden, maar ook door de open vaten der huid allerwege in het lighaam indringen, welk kwaad ook eigen is aan de straaten der Steden, hoewel minder. De thuis gekome min of meer vermoeide Landman eet eene lugtige of harde spys, die zyn maag wél verdragen en verteeren kan, hy legt zich ter slaap, en slaapt gerust, den geheelen nagt door, want hy volgt de Natuur, en alles begunstigt zyne rust.
Waarom nu volgen wy niet algemeen deezen leevenstrant? Waarom maakt men den dag tot eenen nagt, den nagt tot een dag? Waarom berooft men zich van den aangenaamen morgenstond, en kiest een groot deel van den duisteren nagt op te zitten? Het is de Mode, dit is veel, dit is by sommigen alles gezegd Om dan de eer te hebben, dat men die ook volgt, mist men liever duizend andere aangenaamheden, want wie kan alles te gelyk hebben? Zelfs is het fatsoenlyker de Mode te volgen, dan voor de gezondheid te zorgen.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bòsch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Tbirry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|