De Denker. Deel 11 (1773)
(1774)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 121]
| |
De Denker.
| |
[pagina 122]
| |
je in zyn ellende hebben laten sterven! - Is dit de pligt van ontferming en liefde oeffenen omtrent zynen naasten en zyne bezittingen, waar onder by Celia, Rozetje de eerste plaats bekleed? - gram te moede over deeze bitse weigering, loopt of liever vliegt de meid (want het was als of zy arendsvleugelen had) weer heen, alleen voorzien van een flesje vlugge Spiritus, en wat olie van barnsteen, om onder den neus te houden, terwyl de Apotheker gelukkig, ja ik mag wel zeggen gelukkig inschoot, dat 'er een zeer, zeer expert Honden-Doctor in de stad woonde - schielyk komt hy daarop uit zyn winkel naar buiten springen, maakt zo veel geschreeuw op straat met hei, hei meid! te roepen, dat eindelyk eenige menschen, meenende dat de arme deern iets gestoolen had, haar tegenhielden, en by den Apotheker brengende hoorden, dat het over een Honden-Doctor te doen ware, waarom zy haar, onder begroeting van een party vloeken, verlieten. - Naauwlyks had zy dit berigt van den Apotheker ontvangen, en met een kort woord van dankzegging beantwoord, of zy vloog als een gedagte naar 't huis van den Heer Doctor, en, eer 'er iemand om dagt, stond de experimentele Arts reeds voor het bed van Rozetje - Inderdaad, het was op dat oogenblik naar, om Celia te zien met het tooneel, dat in de ziekekamer van het arm Rozetje vertoond werd. - Dan, na dat de Doctor een korte welspreekende aanspraak gedaan had, die voor 't grootste gedeelte tot Celia gerigt was, om dat bedroefde mensch ('t geen ieder oogenblik als in een vlaag van wanhoop uitriep: ach myn Rozetje, myn eenig vermaak, te moeten verliezen!) was 't mogelyk, een weinig te troosten, en na een tweede korte doch zeer aandoenlyke redevoering over de wisselvalligheid, waaraan het leven der dierbaarste dieren onderworpen is, trok hy zyn gezigt in diepe gepeinzen over Rozetje's toeval, terwyl hy met zyne regterhand aan den staart de pols voelde: hierna gezegd hebbende in eene ster- | |
[pagina 123]
| |
ke vervoering: nu weet ik waar het hem schort, zette hy Rozetje zeer behendig een Lavement, 't geen van die gewenscht effect was, dat terstond alle convulsien zo prompt ophielden, als of ze van deszelfs lighaampje afgeveegd waren: hierop volgde eene raime ontlasting, en inderdaad door het gebruik van nog eenige druppeltjes van een levens-honden-Elixer wierd dat beminnelyk schepseltje als van den dood terug geroepen, en verscheen den volgende morgen weêr op straat. De Doctor ontving een ryke beloning zo voor zyne gelukkige cuur, als voor de ontdekking van het middel, dat terstond door eene goede leesbaare hand in het groot Receptboek van Celia, 't geen over alle honden toevallen handelt, tevens de gepaste middelen daar voor opgeevende, makende eenen aanvang met de pleisters voor zeepoogen, en eindigende met de Lavementen en zetpillen, zeer duidelyk werd geschreven, krygt hy nog daarenboven alle vrydagen (want de geneezing geschiedde op eenen vrydag) een weekelyks pensioentje. - Zo veel, ja zo veel heeft Celia voor Rozetje over. Menige Moeder is 'er, die voorwaar voor haar eige kind zo veel niet zou doen, en geen wonder, menig kind is haar zo lief niet als Rozetje aan de Juffrouw. - Ondertusschen heeft Celia, om dat zy wat aan den ouden kant begint te komen, en ziet, dat 'er nu en dan wel eens een oud mensch sterft, (want van honden doet men haar geen aanzeg) begonnen te denken, dat zy ook somtyds wel eens mogt gaan sterven, en waar bleef dan haar lief Rozetje? - Zy heeft dan, op dat haare Erfgenaamen het arme dier, een wees geworden zynde, geen steen aan den hals binden en verzuipen, onlangs haar Testament laten maken, en haar Rozetje rykelyk bedagt, waar door het Hondje na haaren dood in dat fatsoen kan blyven leven, als het tot hier toe gedaan heeft. - Voorwaar eene regt Kristelyke daad! en al wie deze handelwys van Celia zou willen wraaken, zou toonen, dat hy | |
[pagina 124]
| |
geen aasje meer verstand dan medogenheid bezit, want kan een Hond met een morsige Kat immer in comparatie komen? - Nogthans heeft Dirk Felis wel een legaat van drie en een halven gulden intrest alle weeken voor zyne twee Katten besprooken, die ordentelyk, op stoelen zittende, met servetten aan den hals, aan eene tafel haar middagmaal moeten houdenGa naar voetnoot(†). Men kan ligt begrypen, met hoe veel bekommering de goedhartige Celia sedert dit laatste toeval over haar Rozetje is aangedaan. Nooit slaapt zy zonder Medicynen in huis, en de Doctor moet alle avonden komen zien, of er geen onverwagte toevallen te vreezen zyn. Geen nagt in den Zomer zou ze gaarn, zonder versch gesneeden gras in huis te hebben, doorbrengen, het geen des winters met allerbest graswater vergoed wordt, of het beestje eens pyn in het lyf mogt krygen. - De middelen van het laatste Recept, waarvan zy zulke schoone uitwerkingen gezien heeft, mogen, op raad van den Doctor, nimmer ontbreken, 't geen ook stipt word geobserveerd; want voor korte dagen, wanneer men weêr voor een nieuw toeval bedugt was, het laatste vingerhoedie van de levenshonden-elixer gebruikt had, en Celia des nagts om twee uuren begon te bedenken, dat ze van dat heerlyk geneesmiddel geen druppel meêr in huis had, liet zy den Apotheker wel degelyk uit zyn bed kloppen, om het op nieuw klaar te maaken. - Had hy niet willen opstaan, in weerwil van zyn heerlyk kragtig graswater, had hy nogthans voor altoos de clandisie verloren; dat was bepaald, voor dat de meid uit het huis ging. - Dan sedert dit ongeval heeft men ook met veel meer zorgvuldigheid op Rozetje moeten passen. Driemaal daags doet het bestendig eene zagte wande- | |
[pagina 125]
| |
ling om de verteering der spys te bevorderen, en van zyn melk met water des nademiddags niet bezwaard te zyn, terwyl de Doctor intusschen gelast heeft het met zeer veel hoede tegen de injurien van lucht te bewaren, dierhalven kykt Celia altoos 's morgens eerst op haaren Barometer om 'er de wandeling van haar Hondje na interigten. - Als het Weerglas op veranderlyk staat, is de wandeling maar half zo ver als anders, om, zo het Weêr intusschen omsloeg, digt by huis te zyn: staat het op regen of wind, dan moet de meid het onder haar voorschoot draagen, want de zagte treden van de meid brengen, al wandelt het hondje niet, egter de beweeging tot het beestje over: als 'er een scherpe Noorde Wind waait, of als het regent, laat Celia Rozetje in een groote kamer, daartoe expres geprepareerd, zo veel beweeging maaken, als volgens eene allernaauwkeurigste rekening anders by de gewoone wandeling geschied. Wandelende ontvangt Rozetje's meid (want Celia houd eene aparte voor den lieveling) altyd te vooren een ernstige vermaaning van niet te hard te loopen, op dat het arm diertje niet vermoeid thuis komende, eenig gevaar mogt loopen van ziektens of ongemakken zich op den hals te laden - om dezelfde reden is de meid ook verpligt het voor alle straaten en steegjes, die zy zamen in 't wandelen passeeren, en doorgaans togtig zyn, op te grypen, en met haar voorschoot bedekt, dezelven voor by te dragen. De meiden van Rozetje hebben daarenboven een geschreeven Ordonnantie in de keuken hangen, volgens welke zy zich stipt in haaren dienst te gedragen hebben, en gebeurt het, dat een nieuwe meid by ongeluk niet lezen kan, dan werd haar het onderwys by wyze van een Categismus of in kleine vraagjes voorgesteld, en van buiten geleerd. De kwaadaartige waereld geeft voor, als of het ongeoorloofd en schandelyk zou zyn zo veel werks van een hond te maken, als Celia van den haaren doet: maar dit praatje is voornaamlyk voortgekomen | |
[pagina 126]
| |
van eene spytige dienstmeid, welke, over Rozetje met haare Juffrouw in woorden rakende, uit de deur gezet werd. Deze laster heeft Celia en haar schoothondje by elk een in een kwaaden naam gebragt. - De Juffrouw, zegt men, kan zonder Rozetje niets verrigten - zonder Rozetje slaapt zy nooit, en zou geen oog sluiten, als zy het niet honderdmaalen goeden nagt gewenscht, en wel duizendmaal gekust had - zonder Rozetje zou zy onmooglyk haar morgen ontbyt kunnen neemen - zonder Rozetje zou zy by geen mensch een voet verzetten, terwyl zy in gezelschappen nergens anders over redeneerd, dan over haar geliefd Rozetje - zonder Rozetje valt haar alles lastig, en 's nagts heeft zy altyd bezwaarde droomen gehad, zo zy van Rozetje niet gedroomd heeft. Zo lastert die kwaadsprekenden tong de Juffrouw de geheele Stad door, en van het onnozel dier spreekt zy alle kwaad, dat zy maar verzinnen kan. 't Is, zegt ze, in alle gevallen maar een fotsige hond, daar de Juffrouw zo zot mêe is; dien zy streelt, om dat ze geen Man heeft: een ondraaglyk vuil dier, en dat als de slimste gek door het wêer geregeerd word, enz. Meer soortgelyke lastertaal braakt zy gestadig uit, en staat op alle hoeken van de straaten uuren agter de anderen met haare kameraads 'er over te babbelen, die op haare beurt dan ook wêer alles aan haar uit de huizen vertellen, waar zy woonen, en van de honden, die men daar houd. - Maar is 't geen schande, dat zulk volk, als de meiden, zo veel durven praaten, en zulke kwaadaartige dingen vertellen van de luiden daar zy woonen, of die zy gediend, en van de honden, die zy opgepast hebben? Behoorde zulk een handelwys niet openbaar gestraft te worden, dat men van een hondje, 't geen op zyn minst van tienmaal meer fatsoen is dan een lompe meid, die al veelmaal op zyn best maar voor eene halve meid kan passeren, zo veel durft den bek roeren; want zonder eenig mensch te kort te doen, durf ik openlyk ten aanzien van de geheele waereld | |
[pagina 127]
| |
staande houden, dat Rozetje alleen meer verstand en educatie bezit, dan een half douzain van de beste meiden, die 'er in de heele Stad zyn, en dat wil ondertusschen al praten en lasteren, dat gaat te hoog. Meiden zyn toch op zyn allerbest genomen, maar halve menschen, daar Rozetje in zyn soort niet slegts voor een volkomen hond, al is hy zo groot niet als een Blekers Dog, kan doorgaan; maar ook zo vernuftig en doorslepen is, als 'er binnen den omtrek van tien uuren een hond op vier pooten loopt; want de volkomenheid van een hond werd niet naar zyne grootte afgemeeten, maar naar zyn verstand, en het bloed, waar uit hy gesprooten is. Zo vind men toch zeer petite hondjes, die in schranderheid de grooten ver overtreffen, en byna mist het nooit, of zy zyn van eene hooge geboorte, en uit eene adelyke Familie, van de Grandes van Spanjen. - Ondertusschen kan men de reden ligt nagaan, waarom de meid ontydig uit haar huur moest. Zy had nooit de eer om Rozetje te behagen, en inderdaad 'er heerschte tusschen hen beide een soort van antipathie; want schoon Rozetje in den aart vriendelyk, en nooit knor- of kyfagtig is, kon het nimmer velen, dat de meid het aanraakte: nooit maakte zy, naar zyn genoegen, zyn beddetje op, 't geen het door janken en 't onderste boven te krabben; niet duister te kennen gaf: nooit bragt zy het onder haar arm dragende naar zyn Vrouwtje, of voorby den togt van een straatje, of het knorde op haar gestadig, terwyl de meid, op haar beurt niet minder op dat dier verbeten zynde, in vloeken en tieren uitviel, en zy gaf het, zo min als het zelve aan haar, ooit een vriendelyk woord: ook kon de nydige meid niet verdragen, dat Rozetje altoos met 't Vrouwtje 's nagts op een bed sliep, uit eene schotel at, altyd de lekkerste beetjes, en uit het zelve kopje, daar Celia thee uitdronk, melk met water kreeg. Ondertusschen had zy behooren te denken, gelyk Celia haar meer dan duizendmaal gezegd heeft, dat zy ten alle gevalle maar meid was, en die dient, altoos minder is dan die gediend word: | |
[pagina 128]
| |
maar dit kon, dit wilde de hoogmoedige feeks niet begrypen, nog veel minder verdragen; nogthans had zy, 't behooren te doen om haar Juffrouw te behagen, die volstrekt beweerde, dat Rozetje meer dan de meid was, en heeft zy daar geen gelyk in? want behalven de reden, reeds gemeld, waarom haar hondje ten minsten zo veel verstand als zes dienstmeiden bezit: wat is het daarenboven niet oneindig aangenaamer een hondje dan een lompe, plompe, onwellevende, slegt gemanierde meid, van byna twee honderd ponden op den schoot te neemen? Ook kan men zo veele meiden krygen als men begeert, dewyl 'er toch van dat gespuis in de waereld zo groot een overvloed is, als of zy jaarlyks gezaaid wierden: maar zou Celia onder het geheele geslagt der Honden wel één eente Rozetje vinden? zeker geen één - Voeg hier noch by dat 'er eene wonderbaare Sympathie tusschen honden en sommige menschen plaats heeft, die inderdaad verder gaat, en kragtiger is dan van den eenen mensch tot den anderen, gelyk blykt uit een zeer aanmerkelyk geval in een zeker Dorp, waar twee Boeren, hunne Vrouwen op deeze voorwaarde tegen den anderen verruilden, dat de een zyn jongen waterhond op de koop toegaf. Ondertusschen gaat het zeker, dat de liefde der Vrouwen omtrent de honden ongelyk verder gaat, dan die der Mannen, gelyk gebleeken is aan het wyf van zekeren Heer, dat van hem afging zonder ooit meer by hem te willen komen, om dat hy het ongeluk gehad had van op den poot van haar schoothondje te trappen. - Dat is regt honden liefde! - Eenigen hoopen, dat deeze edelaartige deugd van Celia meer zal worden gevolgd, wanneer men, in plaats van met kinders uit malle genegenheid te sollen, of arme wigten van straat op te neemen om ze op te voeden, gelyk onze sotte Voorouders deeden, ongelukkig zwervende hondjes met ontferming zal aanzien, en opkweeken: eene daad, die den mensch regt betaamt, want hy is meer dan een hond, en daarom mag hy op een hond nederzien. |
|