| |
| |
| |
De Denker.
No. 536. Den 5 April 1773.
[Over de Survivances van Ampten.]
Begeerte's sluier dekt het licht van ons verstand,
Wanneer het hart, van haar bezeten, blaakt en brand,
Om met geweld of list een 's anders schat te rooven;
Haar pook ziet Vrienden aan, noch Vreemden, en de hoven
En arme daken zyn door haar vergif besmet,
Het geen zich in het merg en in 't gebeente zet.
Eer telde ik al de helm en schelpen in het duin,
De bladren in die laan, eer ik ooit zou verhaalen.
Hoe meenig lokaas dat de menschen doet verdwaalen.
De Survivance van een Ampt te ontvangen, dat is, in eene bediening gesteld te worden op een klein deel der jaarwedde in eens anderen plaatze, met toezegging van het geheel te zullen krygen, zo deeze komt te sterven - Koster te worden, zonder vaste bezolding, terwyl de inkomsten afhangen van het sterven der menschen -- Erfenissen te vermaaken aan Kinderen, doch het vrugtgebruik derzelven aan Ouderen te bespreeken, zo lang zy leeven; behooren onder die dingen, welken ik niet gaarne zoude ondergaan, nog anderen, ten zy onder eene voorwaarde, daartoe aanspooren. Dat Overheden dikwils
| |
| |
genoodzaakt zyn, wegens dringende redenen, Ampten, door oude, magtelooze, versleeten Lieden bediend, aan andere bekwaame Mannen, op eene verlaagde jaarwedde, te begeeven, terwyl de ouden een deel van het Tractement behouden, alzo men hen, in eene bediening grys geworden, niet aan den dyk kan jaagen, is eene bekende zaak, die ons welgevallen moet, welke wy niet mogen bedillen, maar veel eer pryzen, om dat dikwerf zaaken van het uiterste gewigt van eene getrouwe en bekwaame waarneeming afhangen. Doch ik oordeele, dat hy, die, of naar zulk eene Survivance staat, of aan wien ze opgedraagen wordt, zich zelven al vry wel kennen moet, eer hy ze aanneemt. Doorgaans wordt 'er weinig zwaarigheid omtrent gemaakt; men is 'er zeer mede in zyn schik; de genieting van de volle jaarwedde vooruitziende, getroost men zich de helft of wat meer te ontvangen, zo lang hy leeft, in wiens plaatze men opvolgt. De oorzaak van deeze ligtvaardigheid moet men zoeken in de onbegrypelyke weinige kennis, die de menschen van hunne eigen harten hebben, in het zelfbedrog, en in den waan van groote vorderingen in de zelfs verlochening gemaakt te hebben. 't Zy zo, dat zy die heden eene Survivance krygen, volstrekt meester zyn van hun hart, en den geenen, wiens opvolgers zy geworden zyn, een lang leeven volkomen gunnen, zullen zy altoos indien zelfden luim blyven? zullen deeze braave deugdzaame gedagten op den duur volstaan? zullen zy de verzoekingen, de wenschen: och of ik het volle Tractement genieten mogt! of geheel buiten hun hart kunnen houden, of daarin opkomende aanstonds dempen? zekerlyk, die dit op lossen voet zich verbeeldt, kent niet de bedrieglykheid, de wispeltuurigheid, de verdorvendheid van 't menschelyk hart, hy kent niet de begeerlykheid der ziele, die nu kragteloos is, maar morgen alles overmeestert.
Ik wil gaarne toestaan, dat hy, die zulk eene Survivance krygt, doch middelen genoeg bezit, waarvan hy leeven kan, merkende de helft der inkomsten van 't Ampt, dat hy aanvaart, slegts aan als een toegift der Voorzienigheid, minder bloot staat aan de
| |
| |
verzoekingen van te verlangen naar den dood des Amptenaars, wiens plaats hy bekleedt, dan een ander, die van zich zelve geene goederen bezit: het komt my egter voor, dat hy niet geheel ontslagen is van den pligt om alvoorens te onderzoeken, of hy met dien loon ten vollen te vreden zal blyven? of hy met alle kragt waaken wil tegen een geheimen doodslag; want zodanig is zekerlyk het wenschen naar eens anderen dood om een volle jaarwedde te kunnen genieten.
Doch stel een' Man, die niets, gelyk men zegt, van zich zelve heeft, in wien natuurlyk de begeerte naar den vollen loon grooter moet worden dan in een gegoedden; natuurlyk, zeg ik, want men vindt ook dikwils de zaak omgekeerd; deeze arme zal somtyds min begeerlyk zyn dan een ander, die buiten dat wel leeven kan, hy haakt niet om 't einde der Survivance te zien, gelyk de ander: - maar stel, gelyk hy natuurlyk en eerder, uit hoofde der mindere bezitting, tot de begeerlykheid van de volle trekking des Tractements door den dood des Amptenaars zal komen; deeze krygt eene Survivance, hy is 'er wonderlyk mede in zyn schik; nu heeft hy een stuk broods; is het niet vet, het is mager; maar hy heeft evenwel om van te kunnen leeven; hy is 'er zeer wel mede te vreden; hy vaart die bediening vrolyk aan; hy neemt ze langen tyd, zonder eenigen trek naar den vollen loon, waar; maar nu komen eindelyk den verzoekingen op ‘: de Man, zegt hy, in wiens plaats ik ben gekomen, leeft lang, langer dan ooit iemand in 't begin gedagt hadt; hy wordt met alle zyne gebreken oud, en trekt, niets doende, even zo veel als ik, dat is geen proportie; ik ben intusschen getrouwd, myne Vrouw heeft al één, twee kinderen ter waereld gebragt, het derde is op weg, hoe zal ik het maaken? stierf de Man, gelyk de waereld dat zo noemt, eenen zaligen dood, dan was ik gered! maar wie weet, hoe lang die nog agterblyft; daar men meest na verlangt, komt dikwils het minste’. Voor zodanige aanvallen en begeerten, die, gelyk ik straks zeide, een heimelyken doodslag te zyn, staat deeze bloot. Voorheen by de Amptsaanvaarding heeft hy
| |
| |
'er niet aan gedagt, ten minsten niet voor gevreesd, hy kende zyn hart niet, en berekende dus niet, waartoe hy zou kunnen vervallen: eenigen zelfs zyn zo verblind, dat ze geen ongeoorloofdheid in die gedagten vinden; zy waanen, dat elk naar een bestaan mag haaken, zonder te overweegen, of dat gepaard moge gaan met de begeerte naar iemands sterven.
Een Koster, die van de dooden leeven moet, staat in een gelyk geval, zelfs aan verzoekingen, die talryker zyn, bloot, moetende zyn brood, niet van eenen maar veele gestorvenen trekken. My geheugt eens eenen, in die bediening gesteld, gevraagd; Koster! hoe gaat het u al? en daarop ten antwoord ontvangen te hebben: de tyden zyn slegt, niemand wil 'er sterven! Eenen anderen heb ik gekend, die, vry staatig van tronie zynde, zyne meesterlyke ernsthaftigheid vry wel bewaarde; doch wiens tronie uit de plooi raakte, en in vrolyker trekken verzet wierd, zo dikwils hem iemand berigtte, dat 'er iemand op sterven lag. Uit welk laatste staaltje, 't zy al eens, dat het eerste louter boerttaal was, genoegzaam blykt: dat deeze man niet gewoon was stipte rekenschap van zyn eigen hart te vraagen.
Het derde geval, dat ik opgegeeven heb, (meer anderen, die 'er zyn, onnoodig oordeelende, by te voegen) is in allen opzigte, noch van kommerlyker uitzigt. Het gebeurt meenigmaal, dat 'er wegens redenen, die men billyken moet, Legaaten of Erfenissen aan Kinderen besprooken worden, welke niet dan na den dood hunner Ouderen of andere Vrienden, welken men het vrugtgebruik heeft toegestaan, ontvangen kunnen worden. Stel in dat geval, dat de inkomsten van die besprooken sommen gering, of dat de Ouders en Vrienden buiten dat weinig gegoed zyn, of Kinderen hard handelen, nydig zynde, dat deeze groote goederen staan te verkrygen, waar van zy niet dan de bloote inkomsten trekken; of stel, dat Ouders, om des te ruimer te kunnen leeven, zulke Kinderen bekrompen opvoeden naar den staat, dien zy daarna zullen kunnen voeren: in welk groot gevaar van verzoekingen om naar der
| |
| |
Ouderen dood te wenschen zyn zy dan gebragt? hoe weinig wordt in vroege jaaren naar de stem der reden geluisterd, wanneer Kinders daarenboven oordeelen, dat de Ouders in den pligt der betamelyke opvoeding te kort schieten? hoe weinig invloeds maakt de Godsdienst op hen, vooral als zy door agtelooze Vaderen en Moederen sober daarin onderweezen zyn? men moet de wreveligheid, begeerlykheid, drift en verdorvenheid van het hart der Kinderen, dus behandeld, niet kennen, zal men het beste daarvan denken. Wy hebben gevallen gevonden, waarin wy de natuurlyke liefde van de jeugd tot de Ouderen verzwolgen en overheerschd gezien hebben door het geweld deezer verzoeking: 't is, ik beken het, een schriklyk stuk om 'er aan te gedenken; maar wat zal men doen, dan de waereld by zulke doorslaande tekenen van verdorvenheid te bejammeren.
Uit het eerste geval blykt dan, hoe veel 'er noodig zy de Survivance van een Ampt wél te ontvangen; hoe gevaarlyk het zy met losse zinnen dat op zich te nemen; hoe zeer een Mensch zyn hart dan behoorde te kennen. Wat my aangaat, zo lang ik 'er buiten kon, en keuze hadt, zo ik liever een Ampt van geringer inkomsten verkiezen, en was ik verpligt, eene Survivance op te nemen, ik zou, ge]yk ik alle menschen, in dat geval gebragt, ten sterkste aanraade, voor de aanvaarding of liever voor de dadelyke aanneming, myn hart meer dan eens, op de gemoedelykste wyze, als in de tegenwoordigheid van het alweetend, heilig, en regtvaardig Opperweezen, ondervraagen en toetzen, of het zich op den duur te vreden wilden houden met een deel van 't Tractement, aan zulk eene Amptsbediening vastgemaakt; of het waarlyk groote vorderingen in de zelfsverlochening gemaakt heeft en verder maaken wil; of het dagelyksch waaken en bidden wil tegen alle opkomende verlangen naar de genieting van den vollen loon, ten koste van den dood des afstanddoenden Amptenaars; byzonder of het wel overweegt, dat het leeven deszelven lang, langer zelfs dan myn eigen leeven duuren kan; eindelyk of het met zo veel genoegen en getrouwigheid
| |
| |
dat Ampt zal waarneemen, voor een deel van 't Tractement, als of het volle my betaald wierdt, enz. Men zou hier noch meer vraagen ten onderzoeke kunnen bydoen, hoewel deeze de voornaamste zyn. Niemand die de bedrieglykheid, onstandvastigheid en begeerlykheid van zyn eigen hart kent, zal weigeren tot zulk een herhaald scherp onderzoek van zich zelve te treeden, niemand los 'er over heen loopen: die de toetst niet of kan wil uitstaan, zie voor zich toe, en denke, dat het dan beter zy, of zulk eene Survivance, hoe voordeelig zy moge zyn, van de hand te wyzen, of te wagten, tot dat zyn hart beter gevormd zy geworden, dan een heimelyke doodslager van zynen naasten te worden, of zulke begeerten eenigzins te wettigen door het schandelyk spreekwoord der waereld over te neemen en te zeggen: hem, wien ik moet opvolgen, wensch ik dat hy sterve eenen zaligen dood. - Zulke dingen voortestellen en zyn hart daarby te onderzoeken, wordt nooit door Overheden, by het opdragen eener Survivance, aan iemand herrinnerd, maar altoos ondersteld, dat ook veilig ondersteld mag worden in een Land, daar de waare Godsdienst bloeit, elk zynen pligt dagelyks hoort, en slegts behoeft te letten, welk voorschrift de Reden hem hierin geeven zal.
Het geval van een Koster, door ons voorgesteld, heeft alleen daar plaats, waar de Kosters van de begraavenis der dooden geld trekken Met hen staan hierin gelyk alle Doodgraavers, Aanspreekers der Dooden; en meer anderen; die of van het sterven der menschen, dan wel uit ongelukken, hun overkomende, tenig gewin of bestaan ontvangen. De aart hunner bediening brengt mede, dat zy niet min dan in 't voorige geval, voor de aanvaarding, hunner bediening, doch byzonder, in derzelver dagelyksche waarneming, over hun hart moeten waaken, te meer om dat zy bloot staan van zich, niet eens, maar duizendmaal te kunnen schuldig maaken aan heimelyken doodslag.
Het derde geval van Kinderen, die wel niet in
| |
| |
alles van hunne Ouders behandeld worden, gelyk het behoort, en by derzelver of eeniger andere Vrienden dood groote erfenissen te wagten hebben, die hen uit bekrompe in ruime omstandigheden zullen zetten, moeten niet minder op hunne hoede zyn, alzo de stem van Reden en Godsdienst, hoe sterk, in die jaaren veeltyds voor hun zwak is, uit oorzaake der onoplettendheid, en geweld der voortsleepende driften; te meer alzo een heimelyke wensch naar den dood zulker Nabestaanden, die het verdorven hart, in een uur van woelende verzoekingen, kan opwerpen, eene misdaad is zwaarer dan de bovengemelde, uit hoofde der naauwere betrekking, die zy tot hen hebben. Eene innerlyke aandoening gevoel ik, wanneer ik zulke Kinderen, die aan dergelyke verzoekingen bloot staan, onder het oog kryg: myn medogen, myne bekommeringen omtrent hen worden sterk opgewekt; ik ken toch de gesteldheid van het menschelyk hart, de driften der jeugd; ik heb 'er blyken van gezien. Laat ik hun, welken zich waarlyk in die omstandigheden bevinden, bidden, dat zy toch vroeg luisteren, wat de Reden tegen zulke verfoeilyke bedenkingen aanvoert, noch meer wat de Godsdienst, die in dit geval zulke klaare leeringen voorschryft, hun gebiedt. Laaten zy lydzaam draagen de onbillyke handelwyze zulker Ouderen, welker verzuimenissen meer hun medogen dan hunne gramschap moeten wekken. Laaten zy nooit vergeeten, dat zulke egter altoos hunne Ouders blyven; dat de Voorzienigheid Gods gewigtige redenen heeft, waarom ze hen zo vroeg in de kruisschoole deezer waereld inleidt; dat zy ten minsten al vroeg gelegenheid vinden om hunne begeerlykheid te leeren beteugelen; dat zy vaststellen, dat in de verkryging en bezitting van groote erfgoederen, het waaragtig geluk niet gelegen zy: met één woord, dat de vroege ondervinding van waereldsmerten hun zeer veel nuts kan leeren en bezorgen.
Doch, terwyl ik eenige redenen aanvoer om Kinderen, in zulke omstandigheden gesteld, te be- | |
| |
hoeden tegen de opwelling van zulke booze gedagten, meen ik gehouden te zyn Ouderen en Vrienden te moeten maanen, dat zy, gelyk wel in hunne magt staat, zulke zondige denkbeelden in de Kinderen zelve voorkomen. Laaten zy niet alleen nooit hen tot toorne verwekken; maar voornaamelyk, behalven andere dingen, ter goede opvoeding behoorende, hun werk maaken om denzelven dikwils door leeringen en voorbeelden van anderen aan te toonen, hoe weinig geld en goed tot het waaragtig geluk deezes tegenwoordigen of toekomenden leevens toebrengen. Laaten zy nooit verzwygen, wat ze na derzelver dood te wagten hebben, wyl anders de begeerlykheid naar dat goed, verzweegen zynde, doch door anderen hun ontdekt, nog heftiger in hen ontsteeken zal; maar ze spreeken met hen dikwils daar over, ze tragten hen te overreeden, dat het hun noch onnoodig is, en nooit beter te pas zal komen, dan wanneer ze het gewin der Ouders en Vrienden missen zullen. Voldoen dan Ouders en Vrienden aan hunnen pligt, de Kinders zullen gereeder ook den hunnen volbrengen. De eersten zullen het genoegen hebben, dat de laatsten om derzelver verlangd leeven zullen bidden; en de laatsten zullen bewaard blyven tegen eene der zwaarste misdaaden.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thirry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|