| |
| |
| |
De Denker
No. 535. Den 29 Maart 1773.
[Een Christen op zyn Sterfbedde, in een Dichtstukje. - De Laster getekend.]
Pax illis niveos claudet amica dies.
Dit volgende Dichtstukje, gemaakt door eene Juffer, die, Taal nog Regels kennende, alleen door haare natuurlyke denkbeelden is geleid, heeft my een haarer Vrienden gezonden; indien dat zo zy, gelyk ons verzekerd word, raaden wy den Zender haar aanleiding te geeven om Taal en Regels te leeren. Zy oefene zich Intusschen in het leezen der beste Dichteren, en beproeve daar na, by opgewekten lust, haare kragten. Zie hier, na de verandering der spelfouten, deszelfs inhoud.
| |
| |
Een Christen op zyn sterfbed.
Ik lig in krankheid neêrgebogen.
Doch in myn harte zeer verblyd,
Wyl gy, myn God, myn alvermogen!
My steeds hebt door uw' Geest geleid:
Zal 't lighaam nu tot stof weêr keeren,
Den weg van alle vleesch betreên?
Myn ziel, gevoerd op Eng'len veeren,
Reist weder tot haar' oorsprong heen.
Ik ben getroost, myn God, myn Vader!
Uw wil die zal, die moet geschiên;
Gy zyt myn ziel haar leevens ader,
En toevlucht, ô myn God! tot wien
Ik stamelende myn' gebeden
Als reukwerk van myn hart-altaar
Noch opzend', laat my gaan in vreden,
Ik schroom in 't minst geen doodsgevaar;
Wyl Jesus, door zyn diepe wonden,
Als Borg, heeft myne schuld betaald,
De prikkel van den dood verslonden,
En nu voor eeuwig zegepraalt.
| |
| |
Myn Borg, myn leeven, myn vertrouwen!
Is 't lighaam zwak en afgemat,
Myn ziel hoopt U eerlang t'aanschouwen
Met vreugd' in Salems vreede-stad.
ô Zalig uur, aan my gegeeven!
Ik voel reeds dat myn einde naakt;
Hoe zal myn ziel in ruimte zweeven,
Als dees' haar kerker is geslaakt?
Zy hygt reeds om van 't stof te scheiden:
Ik zie myn heil, myn Jesus staan,
Die my met vreugde zal geleiden,
Al zagtjes door deez' doods-Jordaan.
Ik zie een rei van Hemellingen,
Om my te leiden voor Gods throon
Gereed, terwyl ze vrolyk zingen
Op onnavolgb'ren Hemeltoon!
Ik hoor 't gejuich der Hemelgeesten,
In 't eeuwig zalig Eng'len choor.
Hun zang op 't grootste feest der feesten.
Klinkt, dringt al d'uitgebreidheid door.
Nu gaat Geloof en Hoop verdwynen,
De grondvest, daar myn ziel op rust,
Maar Liefde zal hier eeuwig schynen.
't Aanschouwen, dat myn ziel gelust,
| |
| |
Word my alrêe van God geschonken
Door 't offerlam, voor my geslagt.
Myn ziel! juich, blaak in liefde vonken,
Hallelujah... het is volbragt!
***
Nog heb ik een anderen brief ontvangen, ondertekend N.N. in H... den 9 Febr. 1773, waarin de Schryver zich beklaagt over de tegenwoordige waereld, welke hem leert de gezelschappen meer en meer, gelyk hy zegt, te schuwen, tot welk voorneemen hy aanleiding gekreegen heeft door eene Vriendin, welke hy onlangs in een gezelschap, dat over de verbastering der Zeden zat te praaten, bitter hoorde klagen over een verregaanden laster, haar aangedaan, waarom zy zekeren Schilder, daar mede tegenwoordig, verzogt eene schildery op de volgende wyze toe te stellen. De Ligtgeloovigheid moest afgebeeld worden met groote ooren, kreupel gaande en leunende op eene kruk; zy moet verzeld worden door drie andere vrouwen-beelden, als de Onkunde, Agterdogt en Eigenbaat, het oog houdende op eene goedaartige Vrouw, welke tot een voorwerp van den laster genomen word. Die laster zelve zou worden uitgebraakt door een' Man, die zich verheugd zou aanstellen over eene door hem gedaane ontdekking. De kreupele Ligtge- | |
| |
loovigheid met een vermagerd en verbleekt aangezigt zou den scepter van triomf wegens deeze lasterlyke ontdekking zwaaien, terwyl aan de andere zyde, in 't verschiet, enne Moeder met een klein kind op den arm, den Hemel tot getuige zou roepen wegens den hoon en laster de onschuldige aangedaan; de Nyd en Laster zou op eenigen afstand in haar verfoeilyk gedrag door Vleijery en List worden gesterkt, waar tegen de goedaartige Vrouw, die de Deugd en Getrouwheid, als haaren grootsten lust, bemint, van verre den Nyd en Laster met treurgewaaden van naberouw over haare ontdekkingen zou zien vergaan.”
Deeze Schryver is de eenige niet, die zyne klagten aanheft over het bederf der tegenwoordige waereld, doch hy gedenke, dat men ook oulings dezelfde klagte gedaan hebbe, en in het vervolg daar mede zal voortgaan, zo lang de verdorvenheid der menschen zal duuren. Hadt men, uit dien hoofde, de gezelschappen verlaaten, of wilde men dat noch doen, misschien zou 'er noch grooter kwaad uit voortspruiten. Hy zal wel weeten, dat men daarom allen niet moet noch kan schuwen. De meesten toch zyn van dien aart, dat 'er een braaf man komen kan, en zelfs daar goed doen. Laat hy daar lasterzieke menschen grootmoedig in den baard vaaren, en hun dat snateren verleeren: doch zal een openbaare bestraffing meer kwaad dan goed doen, hy bediene zich van een deftig zwygen, welk niet zelden meer uitdoet dan een hartelyke tegenspraak: of verkiest hy dat niet, hy wendde het op een ander discours, zo dra een uit het gezelschap den lasterenden mond opendoet, en men
| |
| |
zal genoeg aan zyne houding zien, dat hy 'er in het geheel niet mede gediend is. Soortgelyke gezelschappen moeten de deugdzaamen vooral niet verlaaten, wegens het kwaad, dat 'er gepraat word; maar zy moeten 'er blyven verschynen om het kwaad tegen te gaan, en het goede te handhaaven. Dit is waare liefde tot den naasten, eene pooging tot zyne verbetering, geen lacyagtig vlugten. Waren 'er zulken tegenwoordig geweest, toen men de Vriendin van onzen Briefschryver over den hekel haalde, zy zou zo bitter niet geklaagd hebben over aangedaan ongelyk. Jammer is het, dat zy geen verdediger gevonden hebbe. - Noch onlangs hebben wy uit eenen brief van een' onzer Correspondenten getoond, hoe veele Mannen de eer der braafste Vrouwen door hun sot gepraat en laster benadeelen, hoe zeer dit ten nadeele der sexe kan strekken, en zeker het kan niet genoeg veroordeeld worden de kroon van het hoofd eener Vrouwe dus schandelyk te steelen. Wêe haar, zo zy eens in een kwaad blaadje komt, al is zy noch zo onschuldig. Zy lydt 'er oneindig meer door dan een Man. In Vrouwen kan de waereld veele feilen niet draagen, met welke men, in de Mannen gevonden, spot dryft, als waren ze beuzelingen. Ondertusschen is de smert in eene braave Dochter of getrouwde Vrouwe niet te overzien, wanneer zy, buiten alle schuld, door eene lasterzieke tong dermaate werd geslagen, dat zy, van de waereld word veragt, zonder in staat te zyn de waereld anders te kunnen overtuigen, gelyk ik meer dan eene in zulken toestand gekend heb. Welk medogen moeten we niet met dergelyken
| |
| |
hebben? al baat het niet, zy hebben regt op de verdediging der braaven; krygen zy daar door de verlooren of liever godloos ontroofde eer niet aanstonds te rug; 't is egter zeer troostryk braaven tot haare voorspraaken te hebben. Voorts zal zy best doen haare zaak aan God en den tyd over te laaten, die de onschuld aan den dag zal brengen, en den lasteraar als een schenzieken mensch tot zyne eige schande openbaar maaken: dan wilde de Voorzienigheid dat zy onder den aangetygden blaam zou leeven; zy draage dit lydzaam; geloove, dat 'er wyse redenen voor zyn; zy blyve een onberispelyk gedrag leiden, en hoope op hem, die in eene andere waereld de onschuld van duizenden met de haare in het licht zal brengen. - Voor het overige bekenne ik te weinig in de Schilderkunde ervaren te zyn om te bepaalen, of de Ordonnantie der boven opgegeeve schildery goed zy. De eenvoudige Juffer bezit gronden van deugd, als zy de ondeugden, naar haaren aart geschilderd, anderen ten afschrik, wil opgehangen hebben; maar gelooft zy, dat veeler oogen zich derwaards zullen wenden, om, door het verfoeilyke, van de ondeugden afgeschrikt te worden? Ware dit zo, wy zouden geheele pakken van die Engelsche Prenten laaten overkomen, welke in schoonheid geen wêergaa hebbende, allerlei deugden en ondeugden op het kragtigste vertoonen, en hangen ze allerwege op ter leeringe van lasterende zielen. Maar kan men der zulken tong niet toomen, en bedryven ze veel nadeels; men denke, dat zy zich zelve ongelukkiger maaken; dan
| |
| |
de beledigde persoonen. Ik vraag hun, welk genoegen zy op den duur van dit bedryf hebben? voelen ze nimmer de neepen eener beschuldigende consiensie? vreezen zy niet de volkomen verantwoording van hun doen? - Ik laate deeze stof vaaren, en bidde alle braaven, dat zy zo vaardig willen zyn den lasteraar den mond te snoeren, als deeze is om dien open te doen, en dan zullen we meenig deugdzaam mensch den goeden naam, die beter dan goede olie is, zien behouden.
***
Ik zou den brief van Philaletes, gedagtekend D... den 23 October al lang beantwoord hebben, indien ik reden gevonden had om hem voor zodanig te houden, als hy zich en zyn geval in zynen brief afbeeldt. Zo lang my dan dit stuk niet klaarder is, zal hy geen antwoord van my kunnen wagten.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thirry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|